Biljart

Eigen tekst -
Top

Inleiding

Carambole is een spel, dat gespeeld wordt op een rechthoekige biljarttafel, met een groen of blauw laken, doch zonder gaten. Er wordt gespeeld met 3 biljartballen : een rode, een witte en een geel-oranje (of een witte met een stip). Over het algemeen wordt er gespeeld met 2 personen waarvan er een speelt met de gele bal (of de witte bal met stip) en de andere met de witte bal. Men stoot zijn speelbal met een biljartstok, ook keu genoemd.

De bedoeling van het spel is, dat elke speler met zijn eigen speelbal, zoveel mogelijk punten of caramboles tracht te maken, ieder om de beurt en voor iedere speler een gelijk aantal beurten. Een punt wordt gemaakt, wanneer de speler zo heeft gespeeld dat zijn speelbal de 2 overige ballen geraakt heeft. In eenzelfde beurt mag de speler, zoveel caramboles zonder onderbreking maken als mogelijk is. Slaagt hij er niet in, dan is de tegenspeler aan de beurt.

Er kan gespeeld worden volgens verschillende disciplines, zoals daar kunnen zijn, gerangschikt volgens moeilijkheidsgraad : vrij spel, overband, kader, drieband en kunststoten.

  • Bij vrij spel MAG men zijn carambole maken op eender welke vrijgekozen manier, t.t.z. rechtstreeks, of met een of meerdere banden te raken.
  • Bij overband MOET men zijn carambole maken door met de speelbal ten minste EEN band te hebben geraakt, alvorens men de laatste bal raakt.
  • Bij drieband MOET men zijn carambole maken door met de speelbal ten minste DRIE banden te hebben geraakt, alvorens men de laatste bal raakt.
  • Bij kunststoten moeten de caramboles gemaakt worden op een vooropgestelde manier, waarbij de 3 biljartballen ook op een vooropgestelde welbepaalde plaats worden gelegd.

Er wordt gespeeld naar een bepaald getal. Dit noemt men de handicap en kan voor beide spelers gelijk zijn of verschillend, al naargelang de speelsterkte van de speler. Deze handicap wordt bepaald door het gemiddelde aantal caramboles per beurt, meestal over een gans jaar, te vermenigvuldigen met een bepaald beurtenaantal. Behalve voor drieband en kunststoten, is dit meestal 20 beurten. Iemand die dus gemiddeld 1 carambole maakt, heeft dus als handicap 20. Iemand met 5 gemiddeld, moet dus naar getal 100 spelen.

Nadat de ballen in de opgangspositie gelegd zijn, wordt er door de eerste speler opgegaan (begonnen) met de gele bal. Het spel is beeindigd, wanneer een van de spelers als eerste zijn getal bereikt heeft. Is dat de eerste speler, dan heeft de tegenspeler nog een nabeurt vanuit opgangspositie, waarin hij dus ook nog zijn getal kan bereiken, zodat het gelijkspel is, zoniet is de eerste speler gewonnen. Bereikt de tegenspeler als eerste zijn getal, dan is hij gewonnen. De eerste heeft dan geen nabeurt meer, omdat ze beiden een gelijk beurten gehad hebben.

Top

Materiaal

  • Het biljartblad

    Over het algemeen wordt Portugese lei genomen, afhankelijk van de grootte en de vereiste kwaliteit van de tafel, uit een, meestal drie delen. Voor een matchbiljart, wat dat is wordt verderop verklaard, wordt meestal een blad genomen met een dikte van 45 à 50 mm. Voor kleinere biljarts is dit dunner, maar het is logisch dat een dikker blad zeker minder zal doorbuigen. Het is evenzeer logisch dat de drie delen in eenzelfde perfect waterpas horizontaal vlak liggen. Onder het biljartblad is ook een verwarming voorzien om het laken goed droog te houden en goede roleigenschappen te geven.

  • De banden

    Deze worden uitgevoerd in een daarvoor speciaal ontworpen rubber, waardoor de speler al de mogelijkheden van effect ten volle kan benutten. Wat effect is, wordt verderop verklaard.

  • Het laken

    Dit moet wel voldoen aan zeer goede kwaliteitsvereisten, zuiver effen, niet te glad. Dit om de ballen zo goed en zuiver te laten lopen. Wat de kleur betreft, deze was vroeger bijna altijd groen, men treft ook regelmatig een blauw laken.

  • De afmetingen

    Een gewone biljart heeft als afmetingen binnen de banden van 2,10 meter x 1,05 meter. Grotere zijn een halfmatch met afmetingen 2,55 meter x 1.275 meter en een matchbiljart met afmetingen 2,82 meter x 1,41 meter. De lengte is dus het dubbel van de breedte. Er is wel een groot verschil tussen de manier van spelen op een matchbiljart in vergelijking tot een gewoon biljart. Haalt men een gemiddelde van 15 op een gewoon biljart, dan haalt men misschien maar 5 op een matchbiljart, vanwege het zo grote afmetingverschil.

  • De omlijsting

    Deze is meestal gemaakt uit hout. In deze omlijsting zijn bovenaan een aantal punten ingewerkt, diamonds genoemd, en zoals te zien op een afbeelding. De korte band wordt door 3 diamonds in 4 gelijke delen verdeeld. De lange band wordt door 7 diamonds in 8 gelijke delen verdeeld. Deze diamonds kunnen gebruikt worden voor het bepalen van richt- of mikpunten.

  • De ballen

    Vroeger waren de ballen veelal uit ivoor, ten koste van veel slagtanden van olifanten. De kostprijs voor het bewerken op een nauwkeurige diameter was zeer hoog en dan nog waren de ballen zeer onderhevig aan plotse temperatuurswisselingen en barstjes en breuken. De diameter moet precies gelijk zijn, tussen 61 en 61.5 mm. Tegenwooordig maakt men de ballen uit Aratmith, een materiaal dat het ivoor benadert in gewicht, klank, kleur en elasticiteit. Ondanks dat is er nog steeds een verschil tussen het spelen met ivoorballen en kunstballen, een kwestie van aanpassen dus.

  • de keu

    De keu is al of niet vervaardigd uit twee delen, al naargelang ze al of niet demonteerbaar is. Ze moet zeker recht zijn en stevig om niet door te veren. De lengte is ongeveer 1.40 meter, het gewicht gemiddeld 520 gram. Een keu met een lichter gewicht wordt voor vrij spel genomen, een zwaarder gewicht is voor drieband, vanwege de grotere energie die van de keu vereist wordt. Het zwaartepunt bevindt zich op ongeveer een derde van de lengte. Het stooteinde bestaat uit een wit kunststof gedeelte dat op het houten uiteinde is geschroefd, waarop dan een leren dop, de pomerans, wordt gelijmd. Voorwaarde is dat de pomerans, zelfs bij grote stootkrachten, een geheel vormt met het kunststof gedeelte en het hout van de keu. De pomerans moet dezelfde diameter hebben als het keueind en mag zeker niet te bolvormig zijn.
    De bevestiging van de demonteerbare keu heeft ook 2 uitvoeringen. Dit kan gebeuren door een houten schroefgedeelte dat een geheel vormt met het voorste deel van de keu en een inwendige schroefdraad in het hout van het uiteinde. Een tweede goedkopere uitvoering is een geelkoperen schroef in een geelkoperen bus. Tussen de 2 delen is meestal een wit kunstoffen ring. Bij de aankoop is het dus uitkijken naar de rechtheid van de keu en een goede stabiele schroefverbinding.

  • Het krijt

    De pomerans moet bij elke stoot worden voorzien van krijt, teneinde een zo goed mogelijk kontakt te hebben met de speelbal. Hierdoor wordt vermeden dat de speelbal ketst, wanneer men de speelbal uit het centerpunt raakt om effect te geven, waarover verderop meer uitleg.

Top

Een beetje stoottechniek

  • Lichaamshouding

    Iedere speler heeft van nature een eigen lichaamshouding. Toch zijn er een paar elementaire basisregels waar men toch aandacht moet aan besteden.
    Vooreerst is een soepele stabiele houding vereist. Dit wil zeggen dat de steunhand en de voeten een driehoek moeten vormen. Hoe verder de afstand, dat men moet mikken, des te dichter het gezicht bij de keu dient te zijn. De wijsvinger en de duim van de steunhand moet de keu soepel omklemmen en stabiel op de tafel blijven liggen gedurende de afstoot. Zwaaien of zwiepen is uit den boze. Het keueind wordt soepel vastgehouden door de andere hand, meer naar het uiteinde toe voor verre stoten, dichter naar het zwaartepunt toe bij korte stoten. Een voornaam punt is voldoende zijn tijd te nemen om de stoot voor te bereiden. De afstoot zelf moet energiek en soepel gebeuren.

  • Aanspeeldikte en snelheidsoverdracht op de tweede bal

    Wordt de aanspeelbal vol in het midden geraakt, dan gaat de kracht van de speelbal volledig over in de aanspeelbal. Hoe minder de aanspeelbal in het hart geraakt wordt, des te minder is de kracht van de overdracht. Bij rakelings raken van de aanspeelbal spreekt men van een snijstoot. Hierbij gaat de speelbal bijna rechtdoor en de aanspeelbal bijna onder een rechte hoek opzij.

  • Afkaatsingshoek en effect en amorti

    Stoot men de speelbal in het center, dan mag men aannemen dat de aanspeelbal een richting uitgaat die haaks is op de raaklijn tussen beide ballen. De speelbal daarentegen volgt de richting van de raaklijn in voorwaardse richting. Men spreekt van weinig of veel effect bij iedere stoot waarbij men minder of meer uit het center van de speelbal stoot.

    Met zijeffect, dat men heeft als men horizontaal uit het center stoot, gaat de bal draaien om zijn vertikale as. Bij vol aanspelen gaat de aanspeelbal door de wrijving in de omgekeerde richting draaien. Bij het recht aanspelen op een band gaat de bal afwijken van de theoretische lijn naar de richting van het effect. Waar bij schuin aanspelen van een band de invalshoek bijna gelijk is aan de uitvalshoek, zal er dus met effect een bepaalde afwijking zichtbaar zijn.

    Aanspelen op een band, voor men de aanspeelbal heeft geraakt, wordt een losse bandstoot genoemd.

    Met hoogteëffect, dat men heeft wanneer men vertikaal uit het center stoot, krijgt de bal minder of meer rolenergie.
    Bij effect boven het center spreekt men van een doorschietstoot. De speelbal gaat bij kontakt met de aanspeelbal meer vooruit dan de theoretische afkaatsingshoek.
    Bij effect onder het center spreekt men van een trekstoot. De speelbal kan bij vol aanspelen werkelijk achteruit komen.
    Met een combinatie van de twee soorten effecten kan men de speelbal en de aanspeelbal werkelijk sturen, om de drie ballen na de stoot in een gewenste positie te krijgen.

    Men spreekt van amorti wanneer bij een bijna vol aanspelen, de afwijking uit het center minimaal is. Daardoor wordt de speelbal afgeremd en verplaatst dus weinig, de aanspeelbal daarentegen kan veel afstand afleggen. Bij voorkeur moet men de ballen bij de hoeken en bij de korte band proberen brengen. Daar heeft men de gemakkelijkst bereikbare plaatsen.

  • Kopstoten

    Stoot men bovenop de speelbal, dan spreekt men van kopstoten. Men onderscheidt de piqué en de massé.
    Men spreekt van piqué, wanneer men in het achterste gedeelte stoot met een indringende prik en, vrij ruim gezien, kan dat vergeleken worden met een trekstoot met minder of meer zijeffect.
    Men spreekt van massé, wanneer men in de linkse of rechtse velden stoot met een licht-veerkrachtige tik en, eveneens vrij ruim gezien, kan dat vergeleken worden met een snijstoot waarbij de speelbal evenwel rond de aanspeelbal kan draaien.

  • klotsstoot

    Men spreekt van een klotsstoot, wanneer de aanspeelbal dicht bij een band ligt en waarbij de speelbal bij het zijdelings raken letterlijk weggeklotst wordt.

  • ontmoetingsstoot

    Dit is een stootvorm, waarbij de aanspeelbal de derde bal tegen een band laat stoten en daarna tegen de speelbal botst.

  • Losse bandstoot

    Dit is zoals de benaming zelf verklaart, een stoot waarbij men eerst een of meerdere banden raakt alvorens de aanspeelbal te raken en daarna de laatste bal.

Top

Spelregels

De aanvangsstoot van het spel moet met de oranje bal steeds rechtstreeks van rood genomen worden.

Een carambole is enkel geldig wanneer alle ballen tot stilstand zijn gekomen en er vooraf geen fout gemaakt werd.

Een fout wordt gemaakt wanneer :

  • een of meer ballen uit het biljart springen.
  • men speelt alvorens de 3 ballen tot stilstand gekomen zijn.
  • men een van de ballen aanraakt met de hand of een of ander voorwerp. De aangeraakte bal blijft liggen.
  • men zelf een vreemd voorwerp van de bal verwijdert. Dit vraagt men aan de scheidsrechter.
  • men een doorstoot maakt. Dit gebeurt als de pomerans nog in contact is met de speelbal als deze de aangespeelde bal reeds raakt en/of als de pomerans nog in contact is met de speelbal als deze de band reeds raakt.
  • men de band speelt waartegen de speelbal vastligt.
  • men niet met minstens één voet de grond raakt.
  • men zich van bal vergist.

De caramboles die gemaakt werden, tot voor de fout gebeurde, blijven geldig.
Een fout wordt eveneens gemaakt wanneer men op de band merkbare tekens aanbrengt.
Een carambole van een niet opgemerkte fout en de daaropvolgende caramboles blijven geldig.
Fouten gemaakt door een derde persoon worden niet aangerekend. De ballen worden terug in de oorspronkelijke posities gelegd.
Moedwillig verplaatste ballen worden terug in de oorspronkelijke posities gelegd.

Top

Spelformules

  • Vrij spel

    Hier mag men zoveel caramboles maken als men kan. Dit mag rechtstreeks, met eventueel een of meer banden te raken, voor en na de speelbal, tot men tenslotte de derde bal raakt.

    Er is wel één beperking, die van kracht is wanneer de 4 hoeken met een schuine dunne krijtlijn afgebakend zijn.
    In de zo gevormde driehoek gelden de regels van het kaderspel. Na de 2de carambole moet ten minste een van de 2 aanspeelballen, die zich in de kader of op de kaderlijn bevinden, deze verlaten. Mag er wel terug inkomen.

    Om zoveel mogelijk caramboles te kunnen maken, moet men trachten de 3 ballen zoveel mogelijk te verzamelen, het liefst in de buurt van de korte band, omdat de afstanden daar het kleinst zijn en dus ook betrekkelijk eenvoudiger. Als beginnende speler is het aangeraden verschillende verzamelstoten, die je kunt vinden in boekjes over Biljart, in te oefenen. Een belangrijke zaak is ook de ballen zodanig te plaatsen, zodat de volgende carambole gemakkelijk kan gemaakt worden.

    Een van de betrachtingen is de ballen in zo een positie te krijgen, zodat men de zogenaamde serie américaine kan starten. Hierbij is het de bedoeling de 3 ballen bij elke carambole zo te plaatsen, dat weer een carambole kan gemaakt worden vanuit een bijna zelfde positie. De ballen worden steeds tegen een band in een driehoekpositie gehouden en steeds verder langs de band voortbewogen. Het moet niet gezegd dat dit VEEL en REGELMATIGE en bij voorkeur begeleide oefening vraagt tot men dit onder controle krijgt.

  • Overband

    Hier mag men caramboles maken zoveel men kan, op voorwaarde dat de speelbal steeds ten minste één band raakt, alvorens men de laatste bal raakt.
    Hier geldt ook de beperking van de afgebakende hoeken, zoals bij vrij spel.
    Hier is het de betrachting de ballen bij een band te verzamelen en te plaatsen, zodanig dat bij de volgende carambole de band en het punt gemakkelijk kan gemaakt worden.

  • Kaderspel

    Hier wordt het biljart verdeeld in rechthoekige kaders.

    De basisverdeling bestaat uit 9 vakken. De korte band en de lange band zijn verdeeld in 3 delen, zodanig dat de hoekvakken een vierkant vormen.
    In de 8 omtrekskaders, met inbegrip van de kaderlijnen, mag men slechts 2, soms ook slechts maar 1 carambole maken, waarna een van de aanspeelballen de kader moet verlaten, doch er wel terug mag inkomen.
    In het geval van maximum 2 caramboles, kondigt de scheidsrechter het binnenliggen van de aanspeelballen aan met entré. Liggen de aanspeelballen na de eerste carambole nog in het kadervak en/of de -lijn , dan kondigt de scheidsrechter dit feit aan met dedans. Hierna moet dus een der aanspeelballen het vak verlaten. Mag er wel terug inkomen met weer de melding entré, enzoverder. In het geval van slechts maximum 1 carambole, geldt alleen de melding dedans.

    Voor een gewoon biljart van 2,10 meter x 1,05 meter wordt het kaderspel dan aangegeven als kader 35/2. Dit betekent dat de hoekkaders een zijde hebben van 35 cm en dat het maximum caramboles in de vakken 2 is

    Voor een matchbiljart van 2,82 meter x 1,41 meter wordt het kaderspel aangegeven als kader 47/2, wanneer de hoekkaders een zijde hebben van 47 cm en het maximum caramboles in de vakken 2 is.

    Voor een matchbiljart van 2,82 meter x 1,41 meter wordt het kaderspel aangegeven als kader 47/1, wanneer de hoekkaders een zijde hebben van 47 cm en het maximum caramboles in de vakken 1 is.

    Voor een matchbiljart van 2,82 meter x 1,41 meter wordt het kaderspel aangegeven als kader 71/2 wanneer de hoekkaders een zijde hebben van 70.5 cm en het maximum caramboles in de vakken 2 is. Hier is dus geen vrij middenkader.

    Een van de betrachtingen in dit spel is de ballen ofwel in het middenkader te houden of de aanspeelballen aan elke zijde van een lijn te hebben. Dit is de zogenaamde positie à cheval. In deze gevallen kan men zonder onderbrekingen reeksen maken. Komt men in de kaders met beperking, dan wordt getracht de ballen zo te krijgen, dat men met een zogenaamde rappel, een bal uit en weer in het kader krijgt.

    Voor de hoogste categorie komt er dan nog een moeilijkheid bij, door aan de uiteinden van de lijnen zogenaamde ankers te voorzien. Dit zijn kleine vierkantjes waarin nog eens dezelfde beperking geldt als voor de grote kaders.

    Het moet niet gezegd dat kaderspel enkel door gevorderde spelers kan gespeeld worden.

  • Driebandenspel

    Hier mag men caramboles maken zoveel men kan, op voorwaarde dat men de speelbal steeds ten minste drie banden raakt, alvorens men de laatste bal raakt.
    Bij lossebandstoten, wanneer men de speelbal eerst 3 banden laat raken alvorens op de 2 overige ballen te komen, is het ook mogelijk gebruik te maken van de diamonds in de omlijsting.
    Het zogenaamde Diamondsysteem bestaat er in grote lijnen in, dat aan de diamonds een bepaalde waarde wordt toegekend. Met een rekensysteem kan dan, uitgaand van de waarde van de positie van de speelbal en de waarde van de positie van het vereiste eindpunt, de vertrekstootrichting bepaald worden om bij benadering de carambole te kunnen maken.
    Een van de moeilijkheden is het vermijden van de klots, dit is het tegen elkaar botsen van de ballen wanneer hun loopbanen elkaar kruisen.

  • Kunststoten

    Dit is een discipline dat slechts beoefend wordt door een klein aantal liefhebbers.
    Dit bestaat in het perfect uitvoeren van een aantal opgelegde figuren die met de ballen moeten beschreven worden.
    Deze figuren zijn vastgesteld door de Internationale Biljartfederatie. De drie ballen worden op voorgeschreven plaatsen gelegd, waarna de speler de figuur moet maken op de vereiste manier. Voor elke figuur krijgt hij maximaal 4 beurten om erin te slagen de figuur te maken. Aan iedere figuur is een bepaalde waarde gegeven, in verhouding tot zijn moeilijkheidsgraad. De speler die het grootste aantal punten verzameld in zo weinig mogelijk beurten is de winnaar.
    De figuren zijn samengesteld uit trek-, doorschiet-, piqué-, massé- en bandstoten. Bepaalde stoten zijn werkelijk goochelstoten. Ze kunnen dan ook enkel door specialisten uitgevoerd worden.
    Deze spelsoort stelt ook het biljartmateriaal sterk op de proef, zodanig dat het biljartlaken meestal zwaar beschadigd is. Ook wordt het gespeeld met speciale stevige biljartkeu's.

Top

Nog enkele tips

  • Houdt de keu steeds goed in orde. Krijt de pomerans bij elke stoot.
  • Let zeer goed op de houding van de voeten en de handen.
  • Stoot recht en zonder zwaaien door de hand op de tafel te houden tot na de stoot.
  • Houdt de speelbal in de buurt van de laatste aanspeelbal.
  • Tracht ook de eerste aanspeelbal bij de laatste te brengen.
  • Probeer de ballen in een hoek of bij een band te verzamelen.
  • Oefen vooral trekstoten en doorschietstoten.
  • Geef veel aandacht aan bepaalde modelposities uit literatuur.
  • Oefen ook verzamelstoten goed in.
  • Wees sportief tegenover uw tegenspelers.
  • Veel oefening en volharding en moed brengt resultaat.
Top

Literatuur

Zelf heb ik:

  • ABC van het biljartspel.

    Valère Verstraete.
    Uitgeverij D.A.P. Reinaert Profjes - Brussel.

  • Biljart - Encyclopedie in beeld.

    Jacques Babut du Marés, Ludo Dielis en Léo Corin.
    Standaard Uitgeverij - Antwerpen, Amsterdam.

  • Biljarten.

    M. A. F. Soliën.
    Uitgeverij J. F. Duwaert & Zonen - Amsterdam.

Top

Tot slot ...

Nog veel biljartgenot en goede vooruitgang !

Top