HOME

INTRODUCTIE

Mijn naam is Henk Werk

 
Ik ben geboren in 1946 te Groningen, waar ik opgroeide in de Herewegbuurt en de Oosterpoortbuurt. Een stad waar ik slechts enige jaren opgroeide, maar waarmee ik nog steeds een sterke band voel. Na Rotterdam, IJmuiden, Velsen-Noord ben ik sinds 1967 (weer) woonachtig in IJmuiden. Middelbaar onderwijs volgde ik aan de Plantage-MULO in Beverwijk. Na het diploma B behaald te hebben, studeerde ik werktuigbouwkunde aan de HTS in Haarlem. Na vier jaar sloot ik die studie in 1967 met succes af. De arbeidsmarkt lonkte, maar vadertje staat lijfde mij in. Afgezwaaid als sergeant bij het 108e Verbindingsbediendingsbataljon kon ik na twee jaar het geleerde in de praktijk brengen. Aanvankelijk begonnen in mijn eigen vakgebied werkte ik vanaf 1981 als corrosiedeskundige bij het researchlaboratorium van de Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken N.V. In 1999 is de naam Hoogovens naar de rommelzolder verbannen om plaats te maken voor CORUS, welke bedrijf is ontstaan na het samensmelten van Hoogovens met het voormalige British Steel Corporation.
Sinds 1 april 2006 eet ik uit de ruif van het Hoogovens pensioenfonds.
 
Vele jaren ben ik voor AV SUOMI actief geweest in de atletiek, als bestuurder, trainer en jurylid. In 2011 loste ik het laatste schot als starter. Thuis en in concertzalen luister ik veel naar klassieke muziek (met dank aan onderwijzer De Klerk, destijds directeur van de MULO in Beverwijk), verdiep ik mij in geschiedenis (dankzij de beeldende verhalen van veldslagen van onderwijzer Roest aan de dezelfde MULO) en volg ik met interesse andere onderwerpen zoals archeologie (Romeinen en Etrusken), beeldende kunst en eetcultuur.
Aangespoord door een krantenartikel besteed ik sinds 1990 vele uren aan de geschiedenis van het geslacht Werk. Als nazaat van kermisreizigers ligt de nadruk op de periode 1850 - 1961. Gedurende ruim honderd jaar reisden mijn Groningse voorouders met gebakkramen. Omdat geen opvolgers klaar stonden, kwam een einde aan het bakken van poffertjes, oliebollen, wafels en appelbeignets. De vele andere takken aan de inmiddels fors gegroeide stamboom worden zeker niet vergeten. De laatste jaren is mijn onderzoek meer en meer verschoven naar secundaire bronnen, zoals die over de kermisgeschiedenis van stad en provincie Groningen. Onschatbare bronnen zijn de gedigitaliseerde dagbladen in onder andere het krantenarchief van de Koninklijke Bibliotheek. Om data op te slaan maak ik gebruik van het genealogisch computerprogramma Brother's Keeper. Lid ben ik onder andere van de Nederlandse Genealogische Vereniging en donateur van het Centraal Bureau voor Genealogie.

Vier jaar schrijven heeft in 2015 geresulteerd in een 300 pagina's dik 'levenswerk': Groninger kermis, Werken op reis met gebakkramen (1850-1961).

 
 
IJmuiden, Sail 2005.
Links:
Corus bij nacht aan de vooravond van de parade. Uitzicht vanaf de kop van de Trawlerkade. Copyright: David Farias Moreno.
Rechts:
Parade, al wat varen kan 'stoomt op' naar Amsterdam. Uitzicht vanaf Kanaaldijk / Pontplein. Op de achtergrond het Brits-Nederlands staalbedrijf Corus. Copyright: Henk Werk.

 

Kleuterschool "De Clematis", Groningen 1950-1951
Opsporing verzocht

Een artikel in het Nieuwsblad van het Noorden van 28 februari 1953 bracht me in opperste verwarring. "Juf" Breedland neemt afscheid na 35 jaar "kleuteren" in De Clematis. Juffrouw Breedland woonde in de Tweede Willemstraat schuin tegenover ons. Na onze verhuizing in 1951 naar Rotterdam bleef ik met brieven en kaarten in contact met haar.

Maar wie is dan de kleuterjuf op de bovenste rij op de klassenfoto? Totdat ik het afscheidsartikel las was ik in de veronderstelling juf Breedland. Maar met de beste wil van de wereld kan ik geen uiterlijke gelijkenissen ontdekken tussen de beide kleuterjuffen. Mail me als U de naam weet van de voor mij naamloze juf.

Op mijn oproep op Facebook (24 december 2016) kreeg ik verschillende reacties, waaronder die van Henk Freij en Ria de Haan. Op beiden afgaande is de onbekende kleuterjuf vermoedelijk mejuffrouw G. Nannen, die aan de Kapteijnlaan in Groningen woonde.

 

 

 

Jeugdherinderns oet Stad
Jeugdherinneringen uit mijn geboortestad Groningen

'Gesproken geschiedenis' is een belangrijk element in de speurtocht naar mijn roots. Hoeveel personen zal ik niet 'het hemd van het gat' hebben gevraagd. Ik ben de tel kwijt geraakt. Met mijzelf heb ik ook een vraaggesprek gehouden. Het resultaat is een verslag met persoonlijke herinneringen uit een periode, jaren vijftig en zestig in de twintigste eeuw, waarin ik vele schoolvakanties doorbracht bij de oma's en opa's. Opa en oma Kippies van moeders kant woonden aan de Tuinbouwstraat in het noorden van de stad Groningen. Op korte loopafstand lag het Noorderstation, het eindpunt van de trolleybus. Opa en oma Spoor van vaders kant woonden aan de andere kant van de stad aan de doodlopende Verlengde Lodewijkstraat. De spoorlijn scheidde hun huis en opa's volkstuin. De trolleybus stopte aan het eind van de Oosterweg. Daar vandaan moest ik nog een flink eind lopen.

De geur van gebakken eieren brengt mij altijd terug naar de woonkeuken van opa en oma Kippies. Een bijnaam die zij aan hun kleinzoon te danken hebben dankzij het kippenhok dat de achtertuin aan drie kanten omzoomde. Steevast was oma's vraag of de dooier al of niet heel moest blijven, zo niet gevolgd door de vraag of ik het ei aan twee kanten gebakken wenste. Jaren later op bezoek bij een aluminiumsmelter in Delfzijl, "dubbel gebakken, meneer?", schoot me dit verhaal gelijk weer te binnen. Af en toe bracht opa een kip naar de slachtbank, dat wil zeggen opgehangen aan een touw in het kolenhok kwam het luid kakelende beest aan haar einde. Voor haar waren er geen maïs, regenwormen of etenskliekjes meer. Oma, een voortreffelijke kokkin, deed de rest van het werk: veren plukken, kip in mootjes snijden en braden en soep koken. Het witten van het kippenhok was één van mijn vakantiekarweitjes. Soms onder begeleiding van orgelmuziek en psalmen vanuit de aangrenzende Noorderkerk. De mest, een dikke harde koek, verspreidde ik over de tuin. De rabarber groeide als kool op kippenstront! Het kolenhok voedde drie kachels waarmee woonkamer, werkplaats (opa was zelfstandig kleermaker) en woonkeuken werden verwarmd. De asladen werden geleegd in een verzinkte stalen vuilnisemmer of 's winters uitgestrooid over het met sneeuw of ijs bedekte trottoir. Al dat gestook nam niet weg dat de uitgebouwde slaapkamers Siberisch koud konden zijn. De ijsbloemen stonden 's winters op de ramen. Wie had ooit van spouwmuurisolatie of dubbele beglazing gehoord en centrale verwarming in woonhuizen was zeldzaam.

Ook opa en oma Spoor hadden achter het huis een schuur met kolenhok. Zij kenden slechts de luxe van één kachel, die later werd vervangen door een oliegestookte exemplaar. Oma zou nooit leren omgaan met een thermostaat. Te koud of te warm, altijd kreeg de kachel de schuld. De suitedeuren werden angstvallig dichtgehouden om nodeloos stoken te voorkomen. Ook hun huis kende uitgebouwde slaapkamers. Ook hier moesten extra wollen dekens en een hete kruik 's winters uitkomst bieden. Het toilet werd boven het vriespunt gehouden met een petroleumstel en dat was heus niet om bevroren billen te voorkomen. Douches waren een luxe die de grootouders van beide kanten niet kenden. Ik moest me behelpen met een washandje, een stukje zeep en hooguit een keteltje met warm water. Douchen of anders gezegd het nemen van een stortbad was alleen mogelijk in badhuizen. Aan de Oosterweg stond een dergelijke badinrichting waar oma Spoor tevens de was deed. Oma Kippies stond achter het huis in de buitenlucht te wassen op een wasbord, de wasaker (een grote ronde 'zinken' ketel) stond uren op het fornuis het vuile goed 'voor te wassen' met soda, het water in de wastobbe werd opgeschuimd met groene 'klopklopzeep' en een handwringer perste het water uit het wasgoed. Regelmatig werd ik er op uit gestuurd voor een zakje blauw (bleekmiddel), dat broodnodig was voor een heldere was. Het vuile waswater verdween in een put, die regelmatig door een putjesschepper van de gemeente werd geleegd. Een achterom was er niet, dus de emmer met stinkende prut kon alleen door de gang naar buiten worden gesleept.

Het was de tijd van de kleine buurtwinkels en de straathandel. Hoe vaak zal ik niet het "handel, handel" van de roepende voddenjood hebben gehoord en de groenteman die met paard en wagen zijn waren aan de man bracht met "eerappels, siepels, prai" en bij gebrek aan klandizie zijn paard aanspoorde met "vort sik". De olie waarmee de petroleumstellen werden gevuld werd aan huis gebracht. Heel wat sudderlapjes zullen op deze groen geëmailleerde kooktoestellen zijn bereid. Ook melk en brood werden nog aan huis bezorgd. De bezorger tapte met een maatbeker volle melk of "soep’mbrai" (zoepenbrij of wel karnemelkpap) uit een melkbus in een pannetje of speciale melkkoker, eentje met ronde gaten in het deksel. Een halve of hele kan stonden voor halve of hele liters. Om zuur worden te voorkomen moest de melk vooral 's zomers dagelijks gekookt worden. Kelders waren niet koel genoeg om bederf tegen te gaan, hoewel een pakje boter in de immens grote kelder van opa en oma Kippies zo hard bleef als een baksteen. Oma Spoor kocht brood, niet gesneden en onverpakt, bij coöperatieve bakkerij De Toekomst. De bezorger duwde de handkar, eigenlijk een lange kist met klapdeksel op twee gespaakte houten wielen, rammelend over de kinderhoofdjes waarmee de Verlengde Lodewijkstraat was geplaveid. Ook aan hygiëne besteedde hij aandacht, althans dat leek zo. Met een theedoek, die ook een rieten broodmand afdekte, pakte hij het brood op. Maar regelmatig graaiden zijn handen niet alleen in het losse geld in z'n heuptas maar ook in de kar. Alle bezorgers hadden één ding met elkaar gemeen: zij kondigden hun komst aan de voordeur aan met het trekken aan een ronde glimmende koperen knop die via een ijzeren draad een koperen bel in beweging zette. De vuilnisman had zo zijn eigen methode om zich aan te kondigen. De chauffeur van de vuilniswagen luidde met z'n arm uit het portier een boven z'n hoofd hangende koperen bel. Aan het scheiden van afval werd toen ook al gedaan. Vodden en oud ijzer, waarvan de handelaar het gewicht met een - als je niet oplette scheef gehouden - veerunster bepaalde, en aardappelschillen kregen een andere eindbestemming dan de vuilstortplaats. Ook de komst van de ijscoman was te herkennen aan een klingelende bel. Het goedkoopste ijsje dat hij met een ronde platte lepel in een hoorntje schepte en afstreek was een stuiver, of was dat nog drie cent?

Opa Spoor had een volkstuin, waarheen we vaak samen via de kortste weg over het spoor naar toe liepen. De enige barrières waren een draaihek met hangslot aan de straatkant en een houten klaphek aan de ander kant. Aardappelen, uien, sjalotten, (winter)wortelen, snijbonen, stokbonen, kool, rode en zwarte aalbessen, waar oma wel 'soep van lustte', klapbessen, aardbeien en wat niet meer. Je kon het zo gek niet bedenken of hij verbouwde het op zijn met echte koemest verrijkt lapje grond. Een weckketel behoorde dan ook tot de vaste attributen. De glazen weckflessen stonden keurig op een rij in de kelder. Oma mopperde nog wel eens als de inhoud van een niet goed gesloten fles bedorven bleek te zijn. Ik heb heel wat keren aan de snijbonenmolen staan zwengelen. De gesneden bonen verdwenen met flink wat zout in een Keulse pot die vervolgens met houten deksel, verzwaard met een kei, werd afgedicht. Voor zover ik mij kan herinneren is vlees en vleeswaren halen de enige boodschap die ik wel eens voor hen deed.

Als overtuigt aanhanger van de blauwe knoop kwam sterke drank hun huis niet in, zelfs niet op verjaardagen. Aan de andere kant van de stad lag dat anders. Menig jonge borrel, cognac - met een theelepeltje suiker! - en zelf gemaakte advocaat met slagroom vergrootten de stemming. De eerste rondjes verliepen volgens een vast ritueel. Bij het eerste kopje koffie werd een plak koek, uiteraard van banketbakker Indië aan de Korreweg, geserveerd. Een gebakje stond naast de eerste borrel. Koffiezetten was geen simpele handeling. Koffiebonen, met een maatbekertje afgepast, werden malend tussen de knieën verpulverd. Gemalen koffie, een snufje zout en een theelepeltje Buisman (gebrande suiker) in een stenen filterpotje overgoten met kokend water leverde een geurig extract op. Gekookte melk, een garde moest een dikke vel voorkomen, gaf uiteindelijk koffie verkeerd. Soms ging er echt iets verkeerd als de melk overkookte. Versnaperingen kwamen ook op andere dagen dan verjaardagen op tafel. Grote ronde gele eierkoeken en gevulde koeken van bakker Blaauw aan de Noorderstationstraat, en kantkoek wederom van Indië. Warme kantkoek wel te verstaan. Menig keer stond ik 's morgens halfelf in een volle winkel te wachten voor een pond. Meer kregen de liefhebbers, die afkwamen op de spreuk aan de muur "Als de klocke tiene slaet, komt de koecke van de plaet", niet mee.

Opa Kippies ontving als "snieder" (kleermaker) z’n klanten in de woonkamer, die met suitedeuren afgesloten kon worden. Met lappen stof gedrapeerde paspoppen voor de beide ramen, met daar tussen een ovale tafel met opgerolde lappen stof, en een manshoge passpiegel namen een prominente plaats in. De wanden waren opgesierd met een Friese staartklok en een olieverfschilderij met een parkachtig landschap. (Het schilderij bleek tientallen jaren later geen eurocent waard te zijn.) Opa's grootste hobby was zijn aquarium met tropische vissen. Regelmatig ververste hij een deel van het water door overhevelen in een emmer en bijvullend uit een keteltje met handwarm water. Het glas reinigde hij met een oud scheermesje. Voedsel kwam niet alleen uit een strooibusje maar ook uit de singel van het Noorderplantsoen. Gewapend met een schepnetje uit een afgedankte nylonkous en een jampotje ging ik op jacht naar watervlooien.

Tussen de woonkeuken en de woonkamer lag de werkplaats geklemd. De ongeschilderde plankenvloer, die op opa's werkplek vervaarlijk kraakte en doorboog, droeg een dominant aanwezige houten werktafel. Voor het achterraam in een hoek ratelde een trapnaaimachine. Oma had haar vaste stek tussen naaimachine en kachel met de telefoon op de schoorsteenmantel onder strategisch handbereik. De tijd werd aangegeven door een laat negentiende-eeuws penduleklok. De perstafel met onder handbereik loodzware elektrische strijkijzers, perslappen, perskussens, een waterkwast en uiteraard een emmer met water - aan de magie om er mee te spelen heb ik me nooit kunnen onttrekken en opa vond 'alles' goed - grensde aan de woonkamer. Als het waaide gierde de wind door de kieren van de tuindeuren. Opgehangen paardendekens moesten in de winterdag uitkomst bieden. De gebreken lieten huurbaas Bot ijskoud, want hij en zijn vrouw waren zuinig op het vrekkige af.

Boodschappen doen en klantenbezoek deed opa op een bromfiets, een Solex die in de volksmond vanwege de ploffende geluiden uit de uitlaat wel "plof" werd genoemd. De bank vertrouwde hij blijkbaar niet want het geld werd bewaard in de slaapkamer in een houten wandkastje dat als kluis diende. Hij maakte lange werkdagen, werkte op zaterdag, destijds een normale werkdag, en gunde zich nauwelijks vrije tijd. De enige, min of meer regelmatige, uitjes gingen richting Afsluitdijk om te hengelen met z’n 'vrienden'. De levende wurmen aan het vishaakje oogste ik in de achtertuin. Ieder jaar bezocht hij de motorraces om de Tourist Trophy (TT) in Assen, waar hij één gulden voor een glas kraanwater betaalde.

Opa Kippies volgde via de radiodistributie ieder uur het nieuws. De "paasbericht'n" (persberichten) waren blijkbaar heel belangrijk voor hem. Achteraf denk ik dat dit te maken had met de Koude Oorlog, die toen in alle hevigheid woedde. Na het warme middageten knapte hij een uiltje in een oorstoel nadat hij de suitedeuren achter zich had dichtgetrokken. Ook de deur tussen werkplaats en woonkeuken ging dicht. Een serene rust daalde neer. Net als opa Spoor stak opa Kippies regelmatig een 'dikke' sigaar op, de rook op mijn verzoek in kringetjes uitblazend. Daarnaast pruimde Opa Spoor er lustig op los. Tot ergernis van oma vloog in onbewaakte momenten wel eens een natte pruim in de kolenkit.

Na 40 dienstjaren bij de spoorwegen ging opa Spoor in 1949 met pensioen, met functioneel leeftijdontslag zoals dat heette. Opa en oma hadden dus alle tijd aan zichzelf. Opa had zijn handen vol aan de tuin en oma heb ik niet veel anders dan breiend en lezend gekend. Af en toe bezocht ik met haar een boekwinkel annex uitleenbibliotheek. Soms ontving oma visite in de op de zon gelegen voorkamer. Aan de grote tafel voor het raam gezeten keuvelde oma met 'juffrouw' Vos, rustig en klein van stuk, en 'juffrouw' Vriezema, een grote forse vrouw die druk en luid pratend bijna iedere zin met een flinke vloek vergezelde. Een groter contrast tussen die twee is niet denkbaar. Van de koude achterkamer kan ik mij niet herinneren dat deze als woonkamer werd gebruikt. Een ouderwetse divan stond tegen de muur en aan de muur hing een penduleklok en, wat achteraf bleek, een sterk geretoucheerde foto van Trientje Bronsdijk, opa's oma van moeders kant. Zij voedde opa op terwijl zijn ouders en hun overige kinderen aan boord door de provincie van kermis naar kermis vaarden. De achtertuin werd gedomineerd door een hortensia. De achterplaats was mijn domein, waar ik met planken, hamer en spijkers een 'boot' in elkaar timmerde. Opa en oma konden gratis reizen dus spoorden ze regelmatig naar het westen om ons op te zoeken. Dat was heel wat lastiger voor opa en oma Kippies omdat oma slecht ter been was. Opa wist het altijd zo te regelen dat een handelsreiziger in stoffen hen bracht en haalde. Opa was niet weg te slaan van de havens en niet te vergeten de haringkar. Tot aan z'n ziekte werkte opa Kippies dagelijks. Op grote afstand en in een zonovergoten tuin bereidde ik mij op dat moment voor op het HTS-examen.


Heeft U vragen? Mist U informatie of heeft U tips? Deponeer ze in mijn elektronische brievenbus.

Nieuwe pagina: 30 maart 2007. Voor het laatst bijgewerkt: 30 december 2016.

Copyright © Henk Werk Overname van afbeeldingen en gehele of gedeeltelijke overname van artikelen is alleen toegestaan na schriftelijke toestemming.