GALSTENEN
Er bestaan 2 soorten galstenen: cholesterolstenen en pigmentstenen.
Om te kunnen begrijpen hoe cholesterolstenen ontstaan moet je weten dat cholesterol slecht in water oplosbaar is. En aangezien gal voor het grootste deel uit water bestaat, moeten er dus speciale voorzieningen worden getroffen om te voorkomen dat het cholesterol neerslaat. Neerslag van cholesterol is nl het begin van een steen.
Het zijn de galzuren die dit proces tegengaan: galzuren houden het cholesterol in oplossing. Galstenen kunnen dus ontstaan als de gal te weinig galzure zouten of te veel cholesterol bevat. De volgende faktoren verhogen de kans op cholesterolstenen: vrouwelijke sekse, obesitas, oestrogeengebruik. Cholesterolstenen zijn te herkennen aan hun lichtgele kleur.
Pigmentstenen bevatten bilirubine (dit is een afbraakprodukt van hemoglobine). Pigmentstenen kunnen ontstaan als er sprake is van een verhoogde bloedafbraak. In dat geval zal het aanbod van bilirubine aan de lever verhoogd zijn en kan de concentratie van bilirubine in de gal zo hoog worden dat het neerslaat (deze stenen zijn donker van kleur).

Verschijnselen
Galstenen geven meestal geen klachten zolang ze in de galblaas blijven zitten. Komt een steen daarentegen in de ductus choledochus terecht dan ontstaan er koliekpijnen. Dit zijn hevige pijnaanvalllen die gepaard gaan met bewegingsdrang: de patienten rollen in hun bed (i.t.t. patienten met een peritonitis die juist doodstil blijven liggen). Als de patienten tussen de aanvallen door ook last hebben van pijn, is er iets meer aan de hand bv een ontsteking van de galblaas.
Daarnaast hebben de patienten last van geelzucht. Door stuwing lekt de gal uit de galwegen en komt in de bloedbaan. Vanuit het bloed gaat de gal vervolgens naar het weefsel en geeft een gele verkleuring. Dit is het beste waar te nemen aan het oogwit en de buikhuid. Behalve in het weefsel verschijnt de gal ook in de urine die hierdoor een donkere kleur krijgt. Typerend voor een complete afsluiting van de ductus choledochus is de lichte kleur van de ontlasting (stopverfontlasting). Dit wordt veroorzaakt doordat het bilirubine (dat de donkere kleur aan de ontlasting geeft) de darm niet bereikt.
Door de stuwing komen er ook galzure zouten in het bloed en die geven aanleiding tot jeuk.

Diagnose
Als de patient klaagt over koliekaanvallen gepaard gaande met geelzucht, donkere urine en stopverfachtige ontlasting, dan is er zeer waarschijnlijk sprake van galsteenlijden. Uit het laboratorium onderzoek van bloed en urine blijkt dan dat het bilirubine gehalte te hoog is. Aanvullend onderzoek kan bestaan uit:
  • echo onderzoek. Dit is de meest gebruikte methode om galstenen aan te tonen. Meer dan 90% van de stenen kunnen op deze manier worden opgespoord en bovendien is het weinig belastend.
  • orale cholecystografie, hierbij neemt de patient de avond tevoren enkele tabletten in die een contrastmiddel bevatten. Dit middel gaat via de darm en de poortader naar de lever. Vervolgens wordt het middel uitgescheiden in de gal. Als er nu een rontgenfoto wordt gemaakt zijn de stenen als uitsparingen in de galblaas zichtbaar.
  • ERCP (endoscopische retrograde cholecysto-pancreaticografie). Voor deze methode is een endoscoop nodig die via de mond wordt ingebracht totdat het duodenum is bereikt. Vervolgens duwt men een cathetertje in de papil van Vater en wordt er contrastvloeistof in de ductus choledochus gespoten. Op de foto is de afsluiting zichtbaar.

    Therapie
    Er zijn verschillende manieren om galstenen te verwijderen. De klassieke methode is de cholecystectomie. Dit houdt in dat de galblaas via een laparotomie wordt verwijderd. Tijdens deze procedure voelt de chirurg of er stenen in de ductus choledochus aanwezig zijn. Als dit het geval is zal er behalve een cholecystectomie ook een choledochotomie worden uitgevoerd (een snede in de ductus choledochus) waarna de stenen worden verwijderd. Deze patienten krijgen altijd een T-drain die ervoor zorgt dat er na de operatie geen galstuwing optreedt. Als gevolg van de ingreep ontstaat er nl. altijd wat oedeemvorming in het operatiegebied, waardoor de ductus kan worden afgesloten. Dankzij de T-drain is het nu ook mogelijk om tijdens de operatie contrastvloeistof in de ductus te spuiten, waana een rontgenfoto kan worden gemaakt om te controleren of er geen stenen zijn achtergebleven. Na afloop van de operatie blijft de T-drain zitten. Aan de hoeveelheid gal die dagelijks in de opvangzak terecht komt, kan men zien wanneer de drain weer verwijderd moet worden: als de galwegen weer doorgankelijk zijn stroomt er steeds minder gal naar de opvangzak. Omdat de drain heel elastisch is, kan de arts deze er gewoon uittrekken. Dit kun je beter aan de arts overlaten omdat er een kans bestaat op lekkage van gal. Tegenwoordig worden galstenen meestal verwijderd d.m.v. laparoscopische cholecystectomie. Met deze methode is de operatiewond veel kleiner en de patient krijgt dus ook veel minder postoperatieve problemen. De gemiddelde opnameduur is 3 dagen, terwijl de patient bij een klassieke operatie wel 8 dagen in het ziekenhuis moet blijven. In sommige gevallen kunnen galstenen medicamenteus worden behandeld. Dit kan alleen bij kleine cholesterolstenen. Door het toedienen van galzure zouten worden de stenen weer opgelost.