Maagdarmkanaal
De spijsvertering begint al in de mondholte: door inwerking van het het enzym amylase dat in het speeksel zit, worden koolhydraten gesplitst in kleinere moleculen. Kauwen bevordert dit verteringsproces, want hierdoor wordt het voedsel in kleine brokjes verdeeld, waardoor het enzym op een groter oppervlak kan inwerken.
Na het slikken komt de voedselbrok via de keelholte (pharynx) in de slokdarm (oesofagus). Het strotteklepje (epiglottis) zorgt ervoor dat het voedsel niet per ongeluk in de luchtpijp terecht kan komen. Door de peristaltiek komt het voedsel in de maag, waar het wordt gekneed en opgeslagen.
De maag bestaat uit de volgende onderdelen: cardia, fundus, corpus, antrum en pylorus. De pylorus (maagportier) is een verdikking van de maagwand bestaande uit circulair gerangschikte spiervezels. Dankzij de pylorus wordt het voedsel met kleine beetjes tegelijk aan het duodenum (12-vingerige darm) aangeboden. Dit is van belang omdat een te grote hoeveelheid zure maaginhoud het duodenumslijmvlies zou kunnen beschadigen. In tegenstelling tot de maag, is het duodenum namelijk niet bestand tegen de inwerking van het zoutzuur dat in hoge concentratie in het maagsap voorkomt.
Nadat een voedselbrok de pylorus passeert gaat deze meteen weer dicht. Pas als het voedsel in het duodenum een neutrale pH heeft gekregen, opent de pylorus zich weer. deze neutralisatie komt tot stand doordat het spijsverteringssap van het pancreas (alvleesklier) bicarbonaat bevat.
Behalve ter bescherming van het duodenumslijmvlies is een neutrale pH ook van belang voor een goede spijsvertering. De spijsverteringsenzymen van het pancreas kunnen nl. alleen goed functioneren bij een neutrale pH.
Naast bicarbonaat bevat het pancreassap ook een aantal enzymen voor de vertering van koolhydraten, vetten en eiwitten (amylase, lipase en trypsine). Verder is het van belang te weten dat er ook gal aan de duodenuminhoud wordt toegevoegd. De gal zorgt er voor dat het vet wordt geëmulgeerd (in kleine bolletjes verdeeld). Hierdoor wordt het oppervlak van het vet vergroot zodat het lipase optimaal kan inwerken. (NB: lipiden zijn vetten, dus lipase is een enzym dat vetten verteert).
Voor een goede spijsvertering is het van belang dat de galblaas en het pancreas op het juiste moment (nl als het voedsel zich in het duodenum bevindt) hun spijsverteringssappen lozen. Hoe vindt deze coordinatie plaats? Op het moment dat de zure voedselbrok uit de maag in contact komt met de wand van het duodenum, wordt er in deze wand een hormoon gemaakt dat het pancreas stimuleert en tevens de galblaas doet samentrekken.
Na het duodenum komt het voedsel dmv de peristaltiek in de dunne darm terecht. Het eerste deel van de dunne darm heet jejunum, het tweede deel wordt ileum genoemd. De vertering van het voedsel vindt voornamelijk plaats in duodenum en dunne darm. Vertering houdt in dat de koolhydraten, vetten en eiwitten in kleinere brokjes worden verdeeld, zodat de darmwand deze bestanddelen gemakkelijk kan opnemen. Om deze opname zo snel mogelijk te laten plaats vinden moet het oppervlak van het darmslijmvlies zo groot mogelijk zijn. Hoe komt deze oppervlaktevergroting nu tot stand? de volgende factoren spelen hierbij een rol:
lengte van de darm
darmplooien
darmvlokken
borstelzoom
Nadat het verteerde voedsel door de darmwand is opgenomen komt het via de capillairen in de venen terecht. Deze venen monden uit in de vena portae (poortader), die het bloed naar de lever voert. Op deze manier gaat bijna al het bloed uit maag en darmen naar de lever.
Een uitzondering vormt het laatste deel van het rectum: de venen uit dit gedeelte voeren hun bloed rechtstreeks naar de vena cava. Hiervan maakt men gebruik als een patiënt een geneesmiddel moet krijgen dat door de lever wordt afgebroken: door het middel in de vorm van een zetpil toe te dienen wordt de lever omzeild.
Het gedeelte van het voedsel dat niet door de dunne darm is opgenomen gaat verder naar de dikke darm. Deze bestaat uit een appendix (wormvormig aanhangsel), coecum (blinde darm), colon ascendens (opstijgende deel van de dikke darm), sigmoid (s-vormig) en rectum (endeldarm). In de dikke darm vindt hoofdzakelijk resorptie van vocht en electrolyten plaats zodat de darminhoud steeds verder wordt ingedikt.
Peritoneum (buikvlies)
Het peritoneum (buikvlies) bestaat uit 2 delen : het peritoneum pariëtale dat met de binnenzijde van de buikwand is vergroeid, en het peritoneum viscerale dat de ingewanden omgeeft. Peritoneum pariëtale en viscerale gaan in elkaar over. Ze vormen dus een geheel, zoals dat ook bij de pleura (longvlies) het geval is. Sommige buikorganen liggen retroperitoneaal, oftewel: achter het peritoneum. De organen bevinden zich dat tegen de achterwand van de buikholte en zijn alleen aan de voorzijde bedekt met peritoneum. Er zijn ook buikorganen die intraperitoneaal liggen, oftewel: in het buikvlies. Ze zijn dan helemaal omgeven door het buikvlies, dat tevens dienst doet als een soort ophangband waarmee het orgaan is bevestigd aan de achterwand van de buikholte. Deze "ophangband" wordt mesenterium genoemd en bestaat uit 2 lagen peritoneum met daartussen bindweefsel, arteriën, venen, lymfevaten en zenuwvezels. Het mesenterium zorgt er dus voor dat de organen bloed krijgen en dat ze niet los in de buikholte liggen.