Metaalruggen hebben een metaalgroene of metaalbruine kleur op borststuk en achterlijf. Mannetjes van een aantal pantserjuffers ontwikkelen een blauwe berijping op borststuk en achterlijf. Deze kunnen op afstand voor lantaarntjes gehouden worden. De soorten zijn altijd tussen de vegetatie te vinden.
A. Vleugels helder en met steelvormig versmalde basis
pterostigma licht (pas op jonge exemplaren van andere pantserjuffers die ook een onuitgekleurd licht pterostigma hebben!);
achterlijf zonder blauwe berijping, bij uitgekleurde exemplaren kopergroen;
relatief lange soort;
zijkant borststuk: de groene vlek op het plaatje tussen de achterpoten en de vleugelinplanting met een schuine onderrand die bij de bovenrand van het plaatje weer terugwijkt zodat het een lange punt vormt ('schiereilandje').
Vlucht: vaak in struik- en boomlaag te vinden.
Habitat: verspreidt zich goeden ver, tot in tuinen te vinden, eiafzet in bast van bomen en struiken langs water.
Vliegtijd: juli-november.
Lijkt op: vergelijkingstabel.
pterostigma donker, met relatief smalle lichte zijkanten (variabel!);
zijlobben pronotum zonder groene vlek (middenlob wel groen gevlekt);
zijkant borststuk: het plaatje direct boven de middenpoot met een kleine groene vlek, die voor- en achterrand (en vaak ook bovenrand) van het plaatje niet raakt, deze groene vlek dus veelal geheel door geel omgeven;
zijkant borststuk: het langwerpige plaatje tussen achterpoot en vleugelinplanting met op de top een driehoekige groene vlek (aan bovenkant verbonden met groene borststukrug) die de onderrand van het plaatje niet raakt, deze groene vlek met rechte onderrand.
Man: van boven bekeken: onderste achterlijfaanhangselen recht; uitgekleurde exemplaren: achterlijf segm. 2 geheel blauw berijpt (segment 8 en verder ook blauw berijpt), ogen blauw. Bij uitgekleurde mannetjes zijn de borststukkenmerken vaak niet meer te zien.
Vrouw: achterlijf: segm. 1 met 2 driehoekige tot traanvormige vlekken; borststuk: zie kenmerken adult.
Vlucht: tussen de vegetatie.
Habitat: allerlei stilstaande wateren.
Vliegtijd: mei-oktober.
Lijkt op: vergelijkingstabel pantserjuffers. Zie ook de vergelijking Gewone Pantserjuffer en Tangpantserjuffer op waarneming.nl (link ongeschikt oor mobiele toepassingen), waar een deel van de kenmerken vandaan komt.
pterostigma donker met relatief smalle witte zijkanten (variabel);
zijlobben pronotum met groene vlek;
zijkant borststuk: het plaatje direct boven de middenpoot met een grote groene vlek, die voor-, achter- en bovenrand van het plaatje raakt, deze groene vlek dus niet geheel door geel omgeven;
zijkant borststuk: het langwerpige plaatje tussen achterpoot en vleugelinplanting met op de top een trapeziumvormige groene vlek (aan bovenkant verbonden met groene borststukrug) die de vaak de onderrand van het plaatje over een deel van de lengte raakt (soms door smalle witte band gescheiden van onderrand), deze groene vlek met een onderrand die een klein puntje heeft aan begin ('schiereilandje'). Zie voor lokatie vlekken plaatje Gewone Pantserjuffer hierboven.
Man: van boven bekeken: onderste achterlijfaanhangselen aan het eind naar binnen toe verbreed; uitgekleurde exemplaren: achterlijf segment 2 op begin tweederde blauw berijpt (segment 8 en verder ook blauw berijpt), ogen blauw. Bij uitgekleurde mannetjes zijn de borststukkenmerken vaak niet meer te zien.
Vrouw: achterlijf segm. 1 met 2 rechthoekige vlekken; borststuk: zie kenmerken bij adult.
Vlucht: tussen vegetatie in oever- en verlandingszones.
Habitat: duin- en heidevennen, die soms uitdrogen in de zomer.
Vliegtijd: juni-september.
Lijkt op: vergelijkingstabel pantserjuffers. Zie ook de vergelijking Gewone Pantserjuffer en Tangpantserjuffer op waarneming.nl (link ongeschikt oor mobiele toepassingen), waar een deel van de kenmerken vandaan komt.
pterostigma donker met een witte lijn aan begin en eind;
schenen zwart met okergele lengtestreep;
kleine soort;
Zijkant borststuk: zijlobben pronotum met groene vlek;
ondersoort vestalis: groene vlek op het plaatje pal boven de middenpoot groot, het raakt de voor-, achter- en bovenrand van het plaatje;
ondersoort vestalis: het groen op het plaatje tussen achterpoten en vleugelinplanting raakt de onderrand van het plaatje wel, soms alleen in de achterhoek.
Ondersoort virens lijkt in groene vlekken op borststuk sterker op L. barbarus.
Man: uitgekleurde exemplaren: achterlijf segm. 2 geheel groen, niet blauw berijpt, segment 9 en verder wel blauw berijpt, ogen boven donker, onder groen.
Vlucht: eerst van water verwijderd, dan tussen vegetatie.
Habitat: hoogvenen, maar ook in venige en zuurdere heidevennen.
Vliegtijd: juli-november.
Lijkt op: zie vergelijkingstabel. Zie ook de vergelijking tussen de Tengere Pantserjuffer e Zwervende Pantserjuffer op waarneming.nl (link ongeschikt voor mobiele toepassingen), waar een deel vna de kenmerken vandaan komt.
Zijkant borststuk: zijlobben pronotum zonder groene vlek;
groene vlek op het plaatje pal boven de middenpoot klein, het raakt de voor- en achterrand van het plaatje niet (of nauwelijks) en het raakt soms ook de bovenrand niet (of in 1 punt) en is dan vrijwel geheel door geel omgeven;
het groen op het plaatje tussen achterpoten en vleugelinplanting raakt de onderrand van het plaatje niet.
Man: uitgekleurde exemplaren: achterlijf geheel groen, niet blauw berijpt; onderste achterlijfaanhangselen klein en naar buiten gebogen.
Vlucht: laag bij de grond vliegend, ook hangend aan allerlei stengels.
Habitat: open stukken.
Vliegtijd: zwerver, juni-oktober.
Lijkt op: zie vergelijkingstabel. Zie ook de vergelijking tussen de Tengere Pantserjuffer e Zwervende Pantserjuffer op waarneming.nl (link ongeschikt voor mobiele toepassingen), waar een deel vna de kenmerken vandaan komt.
Adult: bruin-vuilwit gekleurd; cerci wit; donkere rugstreep met rechte onderrand; donkere streep op zijkant borststuk is breed.
Vlucht: vaak op zonlicht-weerkaatsende dode boomstammen, dode takken en plantenmateriaal zittend, in de winter wegkruipend in pollen vegetatie.
Habitat: water nabij bos.
Vliegtijd: maart-juni en juli-oktober.
Lijkt op: zie vergelijkingstabel.
Adult: bruin-vuilwit gekleurd; cerci wit; donkere rugstreep op borststuk met knopvormige, benedenwaardse uitbochting (subtiel maar typisch).
Vlucht: tussen vegetatie, vaak stilzittend, in de winter wegkruipend in pollen vegetatie.
Habitat: riet, water nabij bos.
Vliegtijd: maart-juni en augustus-oktober.
Lijkt op: zie vergelijkingstabel.
Adult: klein; achteroogvlekken streepvormig; achterlijf metaalgroen, segment 8 met blauwe vlek, segment 9-10 grotendeels blauw; pterostigma klein, eerst wittig, later lichtbruin.
Vrouw: oudere vrouwtjes naar oranje-bruin verkleurend (pas op met vr. I. pumilio, deze echter niet groen-metaalglanzend)
Vlucht: zwakke vlucht door zeggen-, riet-, en biezenvegetatie boven water.
Habitat: plantenrijke moerassen, voral bij zeggen en holpijp.
Vliegtijd: mei-september.
Lijkt op: zie vergelijkingstabel.
Man: vleugels met blauwe vlek van knoop tot bijna bij de top, top helder.
Vrouw: groenig glanzend; vleugels licht groenbruin, relatief licht vergeleken met Bosbeekjuffer vrouwtje; pseudopterostigma dicht op vleugeltop: de afstand top-pseudopterostigma is minder dan 18% (1:5,5) van de lengte van de knoop tot de top.
Vlucht: boven stromend water met waterplanten, als vlindertjes.
Habitat: stromend water.
Vliegtijd: mei-september.
Lijkt op: zie vergelijkingstabel.
Man: vleugels vaak geheel blauw, heldere basis hoogstens tot halverwege knoop. In Zuid-Europa komt een vorm voor waar ook de uiterste top van de vleugel helder is.
Vrouw: bruingroenig glanzend; vleugels relatief donker vergeleken met Weidebeekjuffer vrouwtje; pseudepterostigma verder van vleugeltop verwijderd: de afstand van de vleugeltop tot het pseudopterostigma is meer dan 20% (1:5) van de lengte van de top tot de knoop.
Vlucht: boven stromend water, als vlindertjes.
Habitat: helder stromend en beschaduwd water.
Vliegtijd: mei-september.
Lijkt op: zie vergelijkingstabel.