jaarsveld, Veldenstein, kasteel, Sorious, ruine, Jaersvelt, Jaersveld

 

Kasteel "Veldenstein"

Jaarsveld

prov. Utrecht

Holland

 

 

Kopergravure van Isaac Sorious. Tonende de ruine van het slot van Jaarsveldt met op de voorgrond soldaten te paard en te voet die vee bijeendrijven. Tiende prent in een reeks van dertien afbeeldingen van de dorpen en kastelen in de provincie Utrecht door de Fransen in 1672 verwoest. De prenten van de ruïnes zijn als illustratie opgenomen in 'Het Ontroerde Nederlandt' van Th. van Domselaer, Amsterdam 1674-76. De reeks is ook als een losse serie uitgegeven met deze titelprent die niet in het boek is opgenomen. Beschreven in o.a. de in 1850 in Leipzig uitgegeven kunstcatalogus van Rudolp Weigel. Ca 1674  

Ruïne van t slod van Jaarsvelt

 

in een ander gesigt 1710 - 1735

 
Het huis wordt voor het eerst genoemd in 1327  

De geschiedenis van het huis is verweven met die van de heerlijkheid Jaarsveld, die eeuwenlang twistappel is geweest tussen de Hollandse graaf en de Utrechtse bisschop. Reeds in 1258 was het gerecht Jaarsveld, dat tot de Hagesteinse goederen behoorde, in leen uitgegeven aan Gijsbrecht van Goye. In 1305 verklaarde diens nazaat Gijsbrecht ten behoeve van bisschop Guy van Avesnes dat niet hij maar de bisschop de hoge jurisdictie van het gebied bezat. Een dergelijke verklaring heeft alleen zin als er sprake is van usurpatie (het zich wederrechtelijk iets toeëigenen) of onduidelijke herleiding van deze bevoegdheid. Toen de leenheer van het gerecht, Otto van Cuyck, in 1327 genoodzaakt was al zijn lenen en goederen in het Sticht en in de landen van Amstel en Woerden in ruil voor aflossing van zijn schulden aan de Hollandse graaf af te staan, verviel ook Jaarsveld aan de grafelijkheid. Graaf Willem III op zijn beurt verkocht de verworven heerlijkheden. Uiteindelijk kwamen zowel de heerlijkheid als het huis Jaarsveld in het bezit van de heren van Vianen, die afstamden van de Van Goye's. Het huis te Jaarsveld zelf komt pas voor het eerst in 1384 voor, toen Gijsbrecht van Vianen en van Goye aan graaf Albrecht opdroeg 'dat huys tot Jaersvelt mitten hofstede daert op staet ende mit viertien morgen lands daer dit voirscr. huys nu ter tyt op staet'. De graaf gaf het huis weer aan hem in leen, zoals dit gebruikelijk was bij opdracht aan een leenheer. Uit een akte van een jaar later is sprake van 'dat huus tot Jaersvelt, dat gheheten is Veldenstein, dat Her Heinric van Vianen aldaer ghetimmert heeft'.  
Tot 1489 bleef het huis in bezit van de heren van Vianen. In de Jonker-Fransen oorlog werd het slot Jaarsveld als Hoeks bolwerk door de Kabeljauwse heer van IJsselstein, Floris van Egmond, belegerd, daarbij geholpen door onder andere 100 Schoonhovenaren. Beschoten door 12 stenen en 24 loden kogels gaf de bezetting zich na vijf dagen over. De ontwikkeling van het vuurgeschut was aan het eind van de 15e eeuw zo ver gevorderd dat kastelen niet zonder meer probleemloos stand konden houden. Aartshertog Maximiliaan confiskeerde de bezittingen van Jan van Vianen en gaf ze in leen aan Floris van Egmond, als dank voor de bewezen diensten.  
Vier jaar later werd Jan van Vianen in zijn leenband hersteld. Het huis te Jaarsveld bleef ook na de herbouw een strategisch object. In de strijd tussen de stad Utrecht en de heer van IJsselstein trok een groep Utrechters naar het huis, eiste het op en ging zich te buiten aan een grondige plundering. In 1518 werd Floris van Egmond uiteindelijk toch eigenaar van het huis doordat Jan van Vianen met zijn zoons Hendrik en Jan aan hem verkochten 'thuys ende erff metter hofstad alle getimmert met veertien mergen lants, boomgaert, die heerlicheit van Jairsvelt, mit hoge, middel ende lage [jurisdictie] , ende trecht dat een heer van Jairsvelt zet scout ende scepenene aldair ende een dyckheemraet op ten hogen dyck ende die gif te van de costerije', om slechts enkele van de rechten te noemen. Bij het huis Jaarsveld behoorden verder nog 14 achterlenen.  
Jaarsveld vererfde op Anna van Buren, de eerste vrouw van Willem van Oranje. In 1558 verzocht deze laatstgenoemde aan Hendrik van Brederode -toen heer van Vianen- belening ten gunste van zijn zoon prins Philips Willem, die in Spanje opgroeide. Het verzoek werd echter niet gehonoreerd. Ook een tweede verzoek in 1563 werd door Van Brederode met uitstel beloond en pas op 11 september 1564, na een derde procuratie, werd Philips Willem van Nassau beleend. Hoewel in de leenregisters niet duidelijk was of de prins ook met de heerlijkheid was beleend, wees onderzoek door Hendrik van Dortmont, griffier der lenen van het huis Vianen uit, dat dit wel het geval was. Als argument voerde hij de akte uit 1608 aan, waarbij Philips Willem de heerlijkheid met de lage, middelbare en hoge jurisdictie en het huis met 14 morgen verkocht aan Johan Michielsz. van Verlaer. Deze koopman uit Amsterdam werd volgens leenrecht door de heer van Vianen beleend, waarmee aan de formaliteiten was voldaan.