Ringslang

   


   

   

 

   Klasse:  Reptilia (reptielen)
   Orde:    Squamata (slangen en hagedissen)
   Familie: Colubridae (ringslangen)
   Geslacht en soort: Natrix natrix (ringslang)

 

 

       

      

Kenmerken Reptiel,  met aan weerskanten van het lichaam een rij verticale streepjes. Keel en buik zijn wit of bleekgeel. De buikschubben hebben zwarte vlekken die naar achteren toe groter en veelvuldig worden. De bovenzijde is verschillend van kleur: bovenzijde grijs of groen, bruin, dikwijls roodachtig, met kleine zwarte vlekjes. De schubben zijn sterk gekield (staan van het lichaam af). De nek heeft een 'halsband' die meestal uit twee gele vlekken bestaat die in elkaar overlopen. Soms zijn ze oranje of wit en aan de achterrand begrensd door twee zwarte driehoekige vlekken. De onderzijde is zwart en wit geblokt. De kop is ovaal , met grote schubben bedekt en duidelijk van de hals afgescheiden. 
Biotoop Moerassen, natte graslanden, laagveengebieden en broekbossen.
Verspreidingsgebied Geheel Europa, Engeland, West-Azië en Noordwest-Afrika.
Maten en leeftijd Mannelijke ringslangen 90 cm, vrouwelijke 120 cm. In gevangenschap kunnen ze 9 jaar oud worden.
Paartijd In april en mei . De eieren worden in juni of juli gelegd.
Leefwijze Is overdag actief in de buurt van water; houdt een winterslaap.
Voedsel Kikkers, salamanders, vissen, padden of muizen.

Wel of geen ring?

De ringslang is het grootste inheemse reptiel. Zijn naam dankt hij aan de gele of oranjekleurige ring achter de kop. Eigenlijk is het helemaal geen ring; het zijn twee vlekken.
In tegenstelling tot de bijna even grote adder is de ringslang volstrekt niet giftig. Hij is ongevaarlijk en sist als hij wordt beetgepakt maar bijt zelden. Als hij gestoord wordt, vlucht hij het water in, hij kan namelijk uitstekend zwemmen en kan wel 20 minuten onder water blijven.Ter verdediging kan hij een stinkende vloeistof uit de anus naar buiten spuiten. Een andere taktiek bij gevaar is dat de slang zich dood houdt.
De ringslang overwintert van oktober tot maart in de grond, onder planten, boomstronken, holle bomen of stenen.
De ringslang jaagt in moerassen, natte graslanden, laagveengebieden en broekbossen. Belangrijk is dat er voldoende schuilplaatsen bij het water zijn en plaatsen om te zonnen.
De prooidieren worden meestal levend verslonden door de ringslang. De slang geeft ook een slijmerige afscheiding af die voor sommige kleine dieren dodelijk is. Deze afscheiding is voor de mens onschadelijk.

 

Slangenliefde

De voortplanting van de ringslangen vindt vroeg in de zomer plaats. Daarbij probeert het mannetje het vrouwtje te verleiden door zijn ruwe keel tegen haar lichaam aan te wrijven. Als het vrouwtje bereid is winden de slangen zich om elkaar heen en paren ze. Na ongeveer twee maanden legt het vrouwtje maximaal 30 relatief ver ontwikkelde eieren op een beschutte plaats onder mos of bladeren. De ringslang laat haar eieren in het lichaam niet volledig ontwikkelen tot jongen. De witte eieren hebben een weke schaal, die doorgaans aan elkaar gekleefd zijn. Na één tot twee maanden (afhankelijk van de temperatuur) komen de jongen uit het ei. Bij de geboorte zijn ze ongeveer 15 cm lang. Ze eten wormen, kikkerlarven, visjes en kleine kikkers.

ringslangen kunnen goed zwemmen

jonge ringslangen