Vlinders
In tegenstelling tot andere insecten zijn vlinders zeer geliefd. Ze komen op
alle continenten en in alle klimaatzones voor (behalve op Antarctica). Men treft
hen aan in hooggebergten, maar ook in woestijnen. Met meer dan 100.000 soorten
vormen ze de op twee na grootste orde van de insecten.
Vlinders kunnen onderverdeeld worden in grote en kleine vlinders en in dag- en
nachtvlinders. Tot de grote vlinders behoren bijvoorbeeld schoenlappers zoals de
dagpauwoog, tot de kleine vlinders behoren de motten.
Vlinders hebben vier vleugels, deze kunnen allerlei kleuren hebben. Daardoor
kunnen we afzonderlijke soorten van elkaar onderscheiden. Het vleugelvlies op
zich is doorzichtig. Hierop bevinden zich dakpansgewijs over elkaar heen
liggende, gekleurde schubben. Ze bestaan uit platte chitinehaartjes en hebben
een ovale, ronde of langwerpige vorm. Door lamellen worden onderling door fijne
steunbalkjes verbonden. Elke afzonderlijke schub is door een steeltje met het
vleugelvlies verbonden.
Enkele soorten hebben slechts weinig kleurschubben. Bij deze is het naakte
vleugelmembraan te zien en hun vleugels zijn doorzichtig. Het gehele lichaam is
met schubben en met haartjes bedekt.
Volgroeide vlinders hebben een roltong (zuigsnuit) waarmee ze plantensappen
kunnen opzuigen. In rust wordt de tong als een horlogeveer opgerold.
Bij enkele soorten is deze zuigsnuit sterk gereduceerd (spinners, uilen). Deze
soorten leven van de reservestoffen die ze als rups hebben opgeslagen en ze
nemen tot hun dood geen voedsel tot zich.
De ogen van vlinders zijn groot en bol. Ze bestaan uit vele duizenden aparte
ogen (facetogen). Aan de dunne voelsprieten bevinden zich de reukorganen. Deze
zijn zeer gevoelig. Bij enkele soorten kunnen de mannetjes de geurstoffen, die
de vrouwtjes afgeven, op een afstand van meerdere kilometers ruiken.
De smaakzintuigen, die zich bij vlinders op de poten bevinden, zijn eveneens
uitstekend ontwikkeld. Men heeft vastgesteld, dat bepaalde soorten 2.000 beter
kunnen proeven dan de menselijke tong.
Vlinders zijn insecten met vier ontwikkelingsstadia: ei, rups, pop en vlinder.
Deze ontwikkeling is het best te tonen aan de hand van ้้n van de meest
voorkomende dagvlinders, het koolwitje.
Maar niet alle vlinders overwinteren als pop. Sommige komen al in de herfst uit
en vallen in de winter in een soort winterslaap. Deze periode brengen ze door in
beschutte schuilhoeken.
Enkele vlindersoorten ( monarchvlinder) trekken net als vogels of libelles. Vele
van hen trekken in zwermen naar het noorden of het zuiden. Men weet nog niet hoe
ze zich ori๋nteren en waarom ze trekken.
Tot de talrijke vlinders behoren onder andere de zandogen, de monarchvlinders,
de pages, de schoenlappers, de pijlstaartvlinders en de motten.
De grootste vlinder is overigens de koningin-Alexandra-vogelvlinder. De
spanwijdte van de vleugels van de vrouwtjes bedraagt meer dan 28 cm!