Rivierkreeft
De rivierkreeft behoort tot de zogenaamde eigenlijke langstaartkreeften. Hij
leeft in rivieren en beekjes. Overdag verbergt hij zich in gaten in de oever en
in andere schuilplaatsen. Hij heeft schoon water nodig om te kunnen overleven:
hij is op veel plaatsen verdwenen omdat het water tegenwoordig vaak sterk
vervuild is. Terwijl de rivierkreeft vroeger op alle markt te koop aan werd
geboden wordt hij tegenwoordig als delicatesse beschouwd.
De maximaal 25 cm lange rivierkreeft heeft vijf paar poten en een aaneengesloten
kopborststuk, aan de voorkant bevindt zich een stekel. Hier bevinden zich ook de
twee facetogen. Ze zijn op beweeglijke steeltjes geplaatst en ze zorgen ervoor,
dat de kreeft, ondanks zijn starre kop, toch een goed overzicht heeft. Daarnaast
liggen twee paar voelsprieten, een paar is kort en het andere paar is lang.
Daarmee tast de kreeft zijn omgeving af. Verder liggen hier de smaak- en
reukorganen en de zintuigharen waarmee de rivierkreeft zijn positie kan bepalen.
Het achterlijf bestaat uit zes geledingen. De rivierkreeft wordt beschermd door
een pantser dat bestaat uit chitine en kalk. Het pantser groeit niet mee en moet
daarom twee maal per jaar worden afgeworpen en vervangen. Het nieuwe pantser
bestaat eerst uit een zeer zacht omhulsel dat pas na enkele dagen helemaal hard
wordt. Tot die tijd verbergt de rivierkreeft zich.
De rivierkreeft gaat vooral 's nachts op zoek naar voedsel. Dan zoekt hij de
bodem af naar kleine diertjes ( waterkevers en slakken) en waterplanten. Daarbij
stapt hij langzaam met zijn vijf paren poten door het water. De poten zitten aan
het borstgedeelte vast en het eerste paar poten is voorzien van grote scharen.
Wanneer de rivierkreeft zwemt, beweegt hij zich achteruit, door met zijn
beweeglijke achterlijf krachtig in de richting van zijn buik te "slaan". De
staartvin, die aan het laatste gedeelte van het achterlijf vast zit en uit vijf
platen bestaat, werkt daarbij ondersteunend. Bij elke slag in de richting van de
buik opent de vin zich als een waaier, bij het terugtrekken klapt de vin weer
dicht.
De rivierkreeft ademt als alle kreeftachtigen door middel van kieuwen. Deze
bevinden zich aan de zijkant van het kopborststuk en worden door pantserplaten
beschermd. Ze worden voortdurend door water omspoeld.
Voor de voortplanting worden van de herfst tot het voorjaar door de vrouwtjes
eitjes afgezet. Deze worden aan de onderzijde van hun achterlijf bevestigd en ze
worden zes maanden meegedragen voor ze uitkomen.
Als de kleine kreeftjes uit het ei komen klampen ze zich aan hun moeder vast. Ze
blijven bij de moeder tot ze hun eerste omhulsel krijgen. Ze maken geen
metamorfose door.