Zeepokken
Zeepokken behoren tot de lagere kreeftachtigen. Ze leven in de branding en in
getijdengebieden. Hier hechten ze zich aan boten, palen, slakken en mosselen
vast. Men ziet ze ook in grote aantallen op rotsen. Daar vormen ze
lichtgekleurde banden die bij eb soms droogvallen. Ze behoren tot de zogenoemde
rankpootkreeften.
Als larven zwemmen zeepokken nog vrij in het water rond. Later bouwt de larve
een kalkachtig omhulsel, dat doet denken aan dat van een mossel of een slak. Hij
hecht zich vervolgens op een ondergrond, bijvoorbeeld een steen, vast. De
kalkschaal wordt steeds harder. De stevige, afsluitbare kleppen omhullen het
dier aan de zijde die naar het water is toegekeerd.
Wanneer de zeepokken bij laag water droog komen te liggen, blijven ze gesloten,
ze openen zich alleen onder water. Dan strekken ze zes paar lange poten, de
rankpoten, naar buiten. Door heen en weer te bewegen wervelen ze water en
voedseldeeltjes naar zich toe.