Evenhoevigen
De evenhoevigen zijn zoogdieren die overal ter wereld vorkomen. Er bestaan meer
dan 160 soorten.Tot deze orde behoren drie onderordes: eeltpotigen, herkauwers
en niet-herkauwers. De eerste evenhoevigen leefden 50 miljoen jaar geleden.
Een kenmerken van de paarhoevigen is dat ze aan elke poot twee (herten,
runderen, giraffen, schapen, geiten) of vier (varkens, nijlpaarden) tenen hebben
die paarsgewijs geordend zijn. Meestal hebben deze dieren aan de uiteinden van
hun ledematen een hoornachtige massa. Men noemt dit de 'hoef' . Daarmee lopen ze
op de grond.
De meeste evenhoevigen zijn loopdieren en leven in kudden of groepen. Ze voeden
zich met planten.
Herkauwers
De verschillende zoogdieren die tot de orde van herkauwers behoren variëren in
grootte. Men maakt verder nog onderscheid tussen gewei-dragers en holhoornigen.
Het gewei wordt gevormd door horens die zich op het voorhoofdsbeen bevinden. In
de loop van de jaren vertakken de geweien zich. Ze worden eenmaal per jaar
afgeworpen en vervangen door nieuwe. Ze bestaan uit beenachtig materiaal.
Geweien worden vooral aangetroffen bij de mannetjes.
Holhoornige herkauwers hebben een hoornmassa op hun voorhoofd. Deze wordt in de
loop van de jaren wel groter, maar wordt niet vernieuwd.
Bij alle herkauwers zijn alleen de derde en de vierde teen volledig ontwikkeld.
Een belangrijk kenmerk van herkauwers is hun maag. Deze bestaat uit drie of vier
holten: de pens, de netmaag, de boekmaag en de lebmaag. De zwaar verteerbare
kost wordt snel opgegeten. Met behulp van bacteriën in de maag wordt het voedsel
voorverteerd en daarna komt het in gedeelten weer in de bek van het dier terug.
Hier wordt het voedsel langzaam fijngekauwd en vervolgens weer doorgeslikt. Een
voorbeeld van een herkauwer is de koe.
Niet-herkauwers
De naam geeft al aan wat het grote verschil tussen herkauwers en niet-herkauwers
is:
Niet-herkauwers hebben een eenvoudige maag. Zij maken het voedsel fijn met hun
krachtige kaken. Tot de niet-herkauwers behoren het varken en het nijlpaard.
Eeltpotigen
Tot de eeltpotigen, die vroeger in groten getale voorkwamen, behoort
tegenwoordig alleen nog maar de familie van de kameelachtigen. In tegenstelling
tot de evenhoevigen lopen eeltpotigen niet op de laatste teenkootjes. Ze lopen
op het laatste en het één na laatste teenkootje. Hier heeft zich een zool
gevormd van dik eelt, deze zool geeft mee (veert).