Insecteneters
Insecteneters behoren met hun meer dan 370 soorten tot de orde van de
zoogdieren. Het zijn kleine schuwe wezens. Afhankelijk van de soort worden ze
tussen de 3,5 en de 45 cm groot. Enkele hebben een zacht, fluweelachtig vel,
andere soorten worden bedekt met een stekelkleed.
Bijzondere kenmerken van insecteneters zijn de spitse snuit en het gebit dat uit
vele kleine, spitse en scherpe tanden bestaat. Hun gehoor en reukzin zijn
meestal goed ontwikkeld. Sommige soorten oriënteren zich met behulp van
ultrasonische geluiden.
De oerinsecteneters leefden al ongeveer 100 miljoen jaar geleden tijdens het
Krijt. Men beweert dat alle zoogdierenordes, van de mens tot aan de olifant, van
deze insecteneters afstammen.
Bijna alle insecteneters leven alleen. Veel soorten leven onder de grond of goed
verstopt in verborgen schuilplaatsen. Onder de grond hebben ze vaak een hol of
een gangenstelsel, waarin ze zich vrij kunnen bewegen. Enkele soorten leven bij
het water of in bomen. Insecteneters voeden zich met slakken, kevers en larven.
Daarnaast eten ze ook kleine knaagdieren.
Insecteneters komen bijna overal op aarde voor. Alleen in Australië en in de
poolgebieden zijn ze niet te vinden.
Tot de familie van de insecteneters behoren onder andere egels, spitsmuizen en
springspitsmuizen.