Schubdieren
Schubdieren zijn zoogdieren die in Azië en in tropisch Afrika voorkomen. Ze
lijken enigszins op de gordeldieren maar hun hoornschubben overlappen elkaar als
dakpannen of dennenappels. De schubben zijn relatief groot, scherp en
beweeglijk.
Schubdieren zijn nachtdieren. Overdag slapen ze in bomen of in holen. Deze holen
hebben ze gedeeltelijk zelf in de grond gegraven met hun voorpoten die voorzien
zijn van scherpe klauwen.
Hun voedsel bestaat uit termieten en mieren. Ze maken de nesten eerst open met
hun voorpoten, daarna likken ze de mieren of termieten met hun extreem lange
tong op.
Het grootste schubdier is het Afrikaanse reuzenschubdier. Dit trage dier loopt
op vier poten en verheft zich soms ook op zijn achterpoten, de staart dient dan
als ondersteuning. De staart is tegelijkertijd ook een wapen. Het schubdier kan
er krachtige slagen mee uitdelen. Op deze wijze en met de reukstoffen die hij
kan afscheiden kan hij menig vijand verjagen. Wanneer het schubdier zich
bedreigd voelt kan hij zich als een bal oprollen. Door de schubben is hij dan
rondom beschermd.
Reuzenschubdieren brengen slechts één jong per keer ter wereld. Het jong wordt
na een draagtijd van vijf maanden in een onderaards nest geboren. Bij de
geboorte zijn de schubben nog zacht, twee dagen later zijn ze al hard. Het jong
zit al na vier weken op de rug van de moeder en vergezelt haar bij het zoeken
naar voedsel. Na een kwart jaar is het jong grotendeels zelfstandig.