Vleermuizen
Vleermuizen zijn de enige zoogdieren, waarvan de voorste ledematen in echte
vleugels zijn veranderd. Ze leven in de schemering.
Vleermuizen worden onderverdeeld in de onderordes van de grote vleermuizen en de
kleine vleermuizen.
Het lichaam van de vleermuizen bestaat uit een gedrongen romp, een korte hals
een langwerpige kop. Terwijl de romp maar een klein gedeelte van het hele
lichaam uitmaakt, zijn de handen sterk vergroot. De vingers van de handen zijn
verlengd. Tussen de vingers zit een vlieghuid, hierdoor kan de vleermuis niets
met zijn vingers vastpakken. Alleen de duim heeft geen vlieghuid. Hierdoor kan
de vleermuis met zijn klauwen klimmen en ergens aanhangen.
Er bevinden zich vlieghuiden tussen de poten, de armen, de romp en de staart.
Deze vlieghuiden vormen tijdens het vliegen een soort paraplu tussen de
gestrekte beenderen van de verlengde voorste ledematen. Hiermee kunnen
vleermuizen fladderen. De spanwijdte van de vleugels bedraagt, afhankelijk van
de soort, tussen de 20 en de 160 cm.
Vleermuizen kunnen zich op de grond maar zeer moeizaam voortbewegen. Wanneer ze
vanaf de grond willen opvliegen, spannen ze eerst hun vlieghuiden uit en
springen ze meerdere keren op en neer tot ze tenslotte wegfladderen.
Meestal hangen vleermuizen in ruststand aan de klauwen van hun achterpoten aan
uitstekende stukjes muur of balken. Ze hangen met de kop naar beneden. De
vliegorganen dicht tegen het lichaam opgevouwen. Wanneer ze willen beginnen te
vliegen laten ze zich gewoon vallen, ze beginnen dan direct te fladderen. Ze
gebruiken de staart als stuur.
Vleermuizen zijn zeer sociale dieren. Verschillende soorten jagen en slapen
gemeenschappelijk. Ze voeden zich onder andere met bladeren, vruchten, kevers en
vlinders. Enkele soorten in Amerika voeden zich met het bloed van grotere
zoogdieren.
De vrouwtjes van de vleermuizen baren meestal één jong dat ze in de eerste
levensmaanden voortdurend bij zich dragen, zelfs tijdens het vliegen.
Onze inheemse soorten houden een winterslaap. Daarvoor zoeken ze een holte, een
zolder of een keldergewelf op. Ze gaan aan hun poten hangen en het lichaam
geraakt in een toestand van verstijving.
Daarbij daalt de temperatuur van hun bloed en ook de frequentie van de
ademhaling en de hartslag dalen sterk. Dit geldt alleen voor de kleine
vleermuizen omdat grote vleermuizen niet in onze koudere streken voorkomen.
Vleermuizen hebben goed ontwikkelde zintuigen. Ze zijn afhankelijk van de soort
verschillend gevormd. Ook wanneer het volledig donker is nemen ze de kleinste
obstakels waar. Ze beschikken over een zeer goed geheugen. Als ze aan het
fladderen zijn kunnen ze op elk willekeurig moment hun oorspronkelijke
startplaats weer terug vinden en ook voor de winterslaap kiezen ze altijd
gunstige schuilplaatsen uit.