De bijbel en het beloofde land
Van de 20ste tot de 12de eeuw voor Christus is het verhaal van de Thora (de joodse naam voor de eerste vijf boeken van het Oude Testament) heel belangrijk, met daarin het verhaal van de schepping tot de veroveringen van het Beloofde Land door de Israëlieten. Dit Beloofde Land noemde men toen het Land Kanaän. Rond 1700 v.C. trokken veel Israëlieten (toen Hebreeën genoemd) naar Egypte. Onderweg stopte ze bij de berg Sinaï, waar de joodse wet werd geboren. Vijfhonderd jaar later leidde Jozua de Israëlieten over de Jordaan en versloegen ze de ene plaatselijke koning na de andere. Ze veroverde voor het grootste deel het gebied van het land Kanaän, het Beloofde Land.
In de 10de en 11de eeuw voor Christus waren de Israëlieten vaak in oorlog met de Filistijnen, die aan de kust vijf steden hadden gesticht. Deze steden stonden later bekend als Filistia: Gaza, Asjkelon, Asjdod, Ekron, Gath en Jaffa. Van hieruit breidden ze hun gebied uit over Juda en Galilea maar het lukte de Israëlieten maar niet om hen te verslaan. Toen kwam David de schaapherder uit Bethlehem. Hij zorgde voor de vereniging van de twaalf stammen van Israël. Onder koning David strekte het land zich uit van Damascus tot de Rode Zee. Toen hij Jeruzalem had veroverd bouwde hij er een heiligdom. David, door God of door hemzelf niet de juiste persoon geacht, liet de bouw van de Heilige Tempel over aan zijn zoon Salomo. Hij voltooide de reusachtige tempel op de heuvel die Tempelberg zou gaan heten.
Veroveraars
Onder Salomo begon een nieuw tijdperk. De tempel werd het middelpunt van de natie en Jeruzalem de politieke hoofdstad van het land. Het land was ingeklemd tussen machtige rijken en doorsneden door handelsroutes. Deze omstandigheden hebben gezorgd voor de rijkdom van het land maar zorgde ook voor grote problemen. Zo heeft de ene na de andere heerser aanspraak gemaakt op het koninkrijk Israël. Deze veroveringen zorgden voor veranderingen, de Romeinen hebben nog het meest teweeg gebracht.
In 37 v.C nam Herodes, een ambitieuze halfjoodse vriend van Rome, de macht in Israël over. Hij deed dit op zeer brute wijze. Met zijn Romeinse leger liet hij koning Antigonus executeren en iedereen die hem tegensprak wachtte hetzelfde lot, zo ook zijn vrouw en twee jongste zoons. De ontevredenheid van de bevolking was groot en de vraag naar een opstand was groot. Na de dood van Herodes werd zijn koninkrijk verdeeld onder zijn drie overgebleven zonen die nog meer moeite kregen om de bevolking in de hand te houden. De eerste opstand vond in het jaar 66 na Christus plaats. Zesduizend Romeinse soldaten werden in een val door joodse opstandelingen afgeslacht en verschillende steden vielen in handen van de Rebellen. De Romeinse troepen kreeg de taak de verloren steden weer onder controle te krijgen. Tijdens dit proces verwoesten ze vele heiligdommen. Alleen de Westelijke Muur en de Klaagmuur bleven overeind. De tweede opstand brak uit in het jaar 132. Er was inmiddels een nieuwe keizer (Hadrianus) die de studie van de Thora, de besnijdenis en andere joodse gebruiken verbood. De opstand werd geleid door Simon Bar Kochba (zoon van de ster) en behaalde grootse overwinningen op de Romeinen. De Romeinen sloegen keihard terug, bijna duizend joodse dorpen en steden werden verwoest. In 135 was de opstand voorbij. Jeruzalem werd herbouwd, op de Tempelberg kwam een standbeeld voor Hadrianus te staan en de joden mochten voortaan maar op één dag van het jaar de stad in. De Diaspora was begonnen en zou pas eindigen in de 20ste eeuw.
De Filistijnen/Palestijnen worden met rust gelaten en kunnen blijven wonen in Palestina. De Filistijnen hebben echter nooit meer kunnen regeren over hun eigen land. De Romeinen bleven tot 395 na Christus, hierna maakte Palestina meer dan 1000 jaar deel uit van het Byzantijnse Rijk. In 1517 nemen de Ottomanen -de Turken van nu- de macht over. In Europa hadden de joden het vaak zwaar te verduren. Vaak werden ze gebruikt als mikpunt voor de onvrede in een land. Dit sloeg om in antisemitisme. Een groep joden is dit flink zat en richtte daarom in 1897 een Zionistische Federatie op. Deze beweging pleit voor een eigen joodse staat. Eerder werd er gedacht aan Argentinië en Oeganda, maar uiteindelijk werd er gekozen voor Palestina. Palestina speelt namelijk een belangrijke rol in de joodse godsdienst omdat ze daar al 2000 jaar eerder woonden. Een Zionistische leuze: ‘Palestina is een land zonder volk voor een volk (= joden) zonder land’. Deze leuze klopt echter niet want er woonde wel een volk, namelijk de Palestijnen. De Palestijnen kunnen weer niet zelf regeren en hun land blijft een provincie van het Ottomaanse Rijk tot het einde van de Eerste Wereldoorlog. In 1922 werd Groot-Brittannië de baas over Palestina. De joden mochten nu in het westelijke deel van Palestina wonen, de rest was voor de Palestijnen. Naar mate er meer joden kwamen wonen werden de Palestijnen steeds kwader. De Britten wisten niet was ze er mee aan moesten. De VN besloot dat West Palestina in twee staten moest worden verdeeld: een joodse en een Arabische staat.