terug naar homepage
Bethel, 6 december 2004 ds Rob van Essen
Er zijn nogal wat mensen die moeite hebben met het boek Jozua, vanwege de
rauwe verhalen die we erin vinden. Ik begrijp dat heel goed, want ook ik kan
niets beginnen met een God die de opdracht tot etnische zuivering geeft. Maar
we moeten ons wel realiseren dat het boek Jozua niet bedoeld is als geschiedschrijving.
Het behoort volgens de Joodse traditie tot de ‘vroege profeten’ en is naar alle waarschijnlijkheid geschreven tijdens de
ballingschap. Na de verwoesting van Jeruzalem en de verbanning uit het beloofde
land. Er wordt door de ballingen geworsteld met de vraag hoe het zover heeft
kunnen komen. En hoe ze in die vijandige, afgodische wereld hun identiteit
kunnen vasthouden. Dan komen de woorden van de profeten in gedachten: terug
naar de Wet en het Getuigenis! Alleen als je luistert naar de Thora en daarnaar
handelt, blijft je hart brandende, houdt je de belofte levend. Maar ze hebben
niet geluisterd! We hoorden enkele weken terug dat kort voor de wegvoering in
ballingschap de rol van de Thora werd
terug gevonden (2
Kon. 22). Maar ze hadden niet geluisterd. Ze hadden de woorden niet voor zich
uit gepreveld, zoals een verliefde de woorden zachtjes voor zich uit zegt als
hij/zij de brief van de geliefde leest. (Zie
‘Je hebt geen Geest van lafhartigheid ontvangen’, zegt Paulus tegen de
jonge Timotheus. Er is moed voor nodig om met de
belofte van Gods aanwezigheid te rekenen. Om Zijn geboden te doen en tegen de
stroom in te gaan. Dat kost strijd. En de verteller laat zien hoe Jozua het
ideaalbeeld is van de strijder. Héél het beloofde land neemt hij in.
Even een opmerking ter zijde: in de Islam kennen we het begrip ‘heilige
oorlog’. Wij horen die vaak in de interpretatie van de terroristen, die zich
als levende bommen voor de zaak van Allah opofferen of anderen de keel
afsnijden. Maar in de hoofdstromingen van de Islam zegt men dat ‘djihad’betekent dat je je inzet
voor het goede. Ook hier een soort profetische herinterpretatie van het zo
ongepolijste begin.
Omdat Jozua luistert, strijdt hij de goede strijd. Omdat hij de woorden van
belofte en opdracht voor zich uit prevelt. Omdat hij niet ziet op het getal: de
Israëlieten zijn in de minderheid tegen de bewoners van het land.
Historisch gesproken klopt het boek Jozua niet. Dat merken we al direct in
Rechters (Richteren): allen die volgens de schrijver
van Jozua verdreven of gedood zijn, blijken er in het boek van de Rechters nog
te wonen en grote delen van het beloofde land zijn nog niet in het bezit van de
Israëlieten. Het zal nog lang duren voor David Jeruzalem tot hoofdstad kan
maken.
Maar in de synagoge wordt Jozua dan ook niet gehoord als een
nieuwsbulletin. Het is profetie, de mens die ‘vastberaden en
standvastig’ is, mag wonen in het beloofde land. Die heeft niets te vrezen! Was
Israël maar als Jozua geweest in trouwe toewijding aan God en zijn geboden en
beloften! Wordt Jozua in het eerste hoofdstuk nog ‘dienaar van Mozes’ genoemd,
aan het slot heet ook hij ‘Knecht van de HEER’.
Als God je roept, dan zal Hij het ook voor je voltooien. Geen tegenmacht
houdt dat tegen. Geen Jericho, hoe hoog de muren ook reiken, kan de beloften
van God blokkeren.
Daarover verwondert en verheugt zich
de gemeente. Over
de weerloze overmacht van de God van Jezus Christus, die mensen roept. De God die,
ondanks alle weerstand, op deze aarde tekenen geeft van Zijn aanwezigheid,
zodat het beloofde werkelijk beleefd mag worden. Over de gehoorzame knecht
Jezus, die zich erin verheugde de Wet van de Heer te doen en die door Zijn
gehoorzaamheid (levens)ruimte gegeven heeft. En daarom noemt Mattheus Rachab in
de rij van de ‘voormoeders’: in haar naam klinkt het Hebreeuwse werkwoord
‘ruimte maken’.
Dat is wat zij voor Israël zal doen. Wie het verhaal als een historisch
verslag leest, struikelt niet alleen over de ‘vernietiging’ (ban) van volk en
stad, maar moet Rachab toch eigenlijk als een verraadster zien van haar eigen
volk. En voor de moralisten blijft zij een vrouw met een verleden. Mattheus
echter neemt haar op in het familieregister van Jezus en in de brief aan de
Hebreeën staat ze in de rij van de gelóófsgetuigen.
Hoe dat kan? Ik denk omdat de verteller ons wil laten horen dat een
heidense vrouw haar geloof in de grote daden van God belijdt. Tegen de twee verspieders,
die Israël representeren (12 maal ‘die mannen!), zegt ze: ‘Ik
weet dat de HEER dit land aan jullie heeft gegeven’. Zij spreekt hier de
woorden die in het eerste hoofdstuk door God zelf tot Jozua gesproken werden!
Op grond van wat ze weet van de God die Zijn volk uit
slavernij en doodsgevaar redt, heeft ze barmhartigheid bewezen (goed behandeld,
NBV) aan de verspieders. In het
Hebreeuws klinkt hier ‘chèsèd’, dat we steeds
tegenkomen in het woordpaar ‘chèsèd’ en èmèth, - barmhartigheid (loyaliteit) en trouw. Dat is de
kern van de Thora. Met haar daad blijkt Rachab een ‘chasied’,
rechtvaardige te zijn. De reactie van de mannen is dat ze haar en haar
verwanten ‘barmhartigheid en trouw’ [zullen we onze belofte nakomen, NBV]
zullen bewijzen (vs 14).
Deze heidense vrouw op de wallen van Jericho, weet dat er alleen toekomst
is als er barmhartigheid en trouw bewezen wordt. Daarmee is zij als het ware
een partner en voorloper van Jozua, die te horen krijgt dat alleen als hij zich
in het wetboek verdiept - en vastberaden en standvastig is - hij zijn doel zal
bereiken (op uw wegen en voorspoedig zijn, NBG). Zonder dat
zij de Thora kent, doet zij die en beroept zich op de barmhartigheid van Israëls God. Voor de van tempel en land verdrevenen,
in het heidendom van Babel, representeert Rachab dat het heil ook van een kant
kan komen vanwaar je het helemaal niet verwacht.
De stad waarin Rachab woont staat voor ongastvrijheid (denk aan Sodom) en vruchtbaarheidsreligie. Wie de stad heeft gezien,
heeft het land gezien! Het is een in zichzelf gekeerde samenleving die weigert
te erkennen dat heel het land (èrèts. vs 9) de God van hemel en aarde
toebehoort. Hij geeft het wie barmhartigheid en trouw betrachten.
Opmerkelijk is dat de volgende hoofdstukken ons dan ook geen
oorlogsvoorbereidingen schilderen, maar haast liturgisch van karakter zijn.
Jericho valt niet door ‘kracht en geweld’, maar nadat men zeven dagen lang met
de ark van het verbond (achter de Thora aan) om de stad heen heeft gelopen en de
bazuinen geblazen. De liturgie is in Israël geen doel in zichzelf, maar wil
ruimte maken voor het bevrijdend handelen van God. Dan vallen de muren van
eigenbelang en uitsluiting en zullen de volkeren, met Rachab, erkennen dat de
HEER de God is die macht heeft in de hemel en op aarde.
In die lange liturgische processie door de tijd heen geeft Mattheus, de
Schriftgeleerde, een vrouw op de wallen een belangrijke plaats als
voorgangster, voormoeder van koning David, wegbereidster van zijn grote Zoon
Jezus. Rachab, een profetische gestalte. Ons allen vóór in geloof, in
barmhartigheid en trouw. Er kunnen niet genoeg vrouwen zijn van zulke verlichte
zeden.
Lezen: Jozua 2 en Matth. 1:1-5
We gedenken Rachab die haar
huis behoedde
Die haar liefsten redde aan
de zijkant van de stad.
Omdat zij bij dichte poorten
waakte in de nacht
En een toekomst aan de and’re
kant vermoedde.
We gedenken Rachab wat haar
heeft bewogen
Een hoog spel te spelen met
de koning van het land
Kleur bekennend door een
vuurrood teken aan de wand
Toen voor onverzekerd leven
was gekozen.
We bezingen Rachab die haar
naam bewaarde
Niet is doodgezwegen in de
lange levenslijn
Zij die ooit een mens van
goed vertrouwen durfde zijn
Staat voorgoed geschreven in
het boek der namen.
Lied van Conny Luijpers (Eva’s lied, nr 52)