naar homepage
Naar preek 25 januari 2004




 

Rob van Essen                                                                      Bethel, Zondag 18 januari 2004


Mijn zoon Absalom!


Mijn zoon was een jaar of tien: leuk kereltje, hartendief van heel de buurt, behulpzaam. Op een namiddag belt zijn muziekleraar: zijn auto staat met een paar lekke banden en mijn zoon is de dader. Onmogelijk! Ik neem het gelijk voor hem op en zeg dat ik iedereen daar toe in staat acht, maar niet die aardige jongen van mij. En toch is het zo, zegt de leraar, medeleerlingen hebben gezien dat hij met stokjes in de ventielen peuterde. Een ernstig gesprek onder vier ogen met de aangeklaagde zoon laat mij achter met een illusie minder: ook die aardige hartendief is een vandaaltje in de dop.


Vaders en zonen: het is een spanningsvol thema in de geschiedenis. Absalom die een greep doet naar de troon en de vrouwen van zijn vader. Vrijdagavond in Tatort: de zoon van een fabrieksdirecteur die zich gekleineerd voelt en zijn vader niet kan overtuigen dat hij met zijn tijd mee moet gaan. In de boeken van Chaim Potok komt de artistieke zoon in opstand tegen het in zijn ogen beknottende chassidische opvoeding van de vader. De vadermoord is in de literatuur een populair thema. Zonen hebben het moeilijk met de vader - moeten zich aan hem ontworstelen om een eigen identiteit te ontwikkelen. En vaders hebben het moeilijk met zonen: het knalt en schuurt en achter luidruchtige terechtwijzingen kunnen ze in lange, stille nachten de slaap niet vatten. Hoe moet het toch goed komen met die zoon van mij.

En over het ontwikkelen van identiteit gesproken: als je noch Turks, noch Nederlands bent en je vader zit in de gevangenis wegens geweld...wie helpt je dan om al die puberale boosheid en onzekerheid te kanaliseren.

Geen misverstand, de moord op de conrector is een afschuwelijke daad die door niets te rechtvaardigen valt. Maar zoals vandaag in de Schrift ook weer blijkt, zijn er alleen maar verliezers als vaders en zonen onbereikbaar voor elkaar blijven.


Het verhaal van vandaag bepaalt ons erbij hoe gecompliceerd onze werkelijkheid is en hoe voorzichtig we moeten zijn met snelle, morele oordelen. De twee hoofdrolspelers zijn David en zijn generaal Joab. De sympathie gaat over het algemeen uit naar David, die rouwt over de zoon die hem naar het leven stond. Joab wordt gezien als een houwdegen, een gewetenloze ‘Realpolitiker’ die - tegen Davids uitdrukkelijke wens in - de hulpeloze Absalom uit de weg ruimt. In het huidige verhardende klimaat zouden Joabs papieren trouwens wel eens kunnen stijgen, want Absalom is een ‘veelpleger’. Hij had immers Ammon, een zoon van David, in koelen bloede vermoord. David geeft de gevluchte Absalom weer een plaats aan het hof. Zodra hij terug is, begint hij Davids positie te ondermijnen, uitlopend in een staatsgreep en de vlucht van David met zijn getrouwen. In de ogen van Joab, die de veiligheid van de staat moet waarborgen, blijft Absalom een gevaar zolang hij leeft.

We horen hoe David het leger inspecteert dat tegen de noordelijke stammen, die zich achter Absalom geschaard hebben, zal optrekken. Hoorbaar voor iedereen geeft David de bevelhebbers opdracht Absalom, de jongeling, met zachtheid te behandelen.

Je bent geneigd te zeggen dat David hier niet als koning, wiens macht bedreigd wordt spreekt, maar als vader. Hij kent die jongen, houdt zielsveel van hem, ondanks alles. Een moordenaar is hij en bezeten van machtshonger. En toch....het is zijn zoon. En David heeft ook niet bepaald schone handen...denk alleen maar aan de plundertochten tijdens zijn vlucht voor Saul en de moord op Uria. Hoeveel vaders zullen niet denken: ‘Als hij maar niet wordt als ik’!

‘Behandel de jongen met zachtheid’ - misschien had David het niet hoeven zeggen als hij zichzelf steviger had aangepakt.


Het leger rukt uit en het komt tot een strijd in het woud van Efraïm. Een bloedbad wordt het: twintigduizend man van Israël wordt verslagen. Zonen waarvan de vaders en moeders thuis in angst en zorg zitten, zoals David aan de poort van Mahanaim.

Dan ontdekken Davids soldaten Absalom, de couppleger, die er gezwind van doorgaat. Maar in het bos blijft zijn hoofd in de dichte takken van een eik steken. Tussen hemel en aarde hangt hij: geen poot meer om op te staan. Een soldaat gaat het Joab melden en die reageert geërgerd. ‘Had hem toch afgemaakt, je zou er een beloning voor gehad hebben’. ‘Voor geen duizend Euro zou ik mijn hand niet naar de zoon van de koning uitgestrekt hebben’, antwoordt de man. ‘We hebben toch allemaal gehoord wat koning David bevolen heeft?’

Joab breekt het gesprek af en gaat naar Absalom die hij met drie speren in het hart doodt - in het hart van de terebint. Joab weet dat een levende Absalom een blijvend risico zou zijn. Vanuit zijn perspectief heeft hij gelijk: er is geen ruimte voor mededogen. Alhoewel... de verteller laat ons horen dat er wel degelijk een humaan motief meespeelt: ‘Daarop blies Joab de hoorn, zodat het volk terugkeerde van de achtervolging van Israël, want Joab wilde het volk sparen’ (16). Er zijn al genoeg zonen gesneuveld, aan beide zijden.

Net zo min als in het huidige leven, liggen de zaken hier simpel en zwart-wit.


Maar voor David is er in heel dit gebeuren maar één vraag die zijn hart bezig houdt: ‘Is het wel met de jongeling, met Absalom?’ Het is de vraag van de vader die niet anders kan dan zijn zoon beminnen, tegen alle feitelijkheid in. En hoezeer Joab vanuit politiek-militair oogpunt wellicht de juiste afweging heeft gemaakt, toch maken de kreten van rouw - Mijn zoon, Absalom, mijn zoon Absalom, och dat ik in uw plaats gestorven ware - in dit gebeuren de diepste indruk. Hier horen we niet slechts de rouwkreet van een vader. Het is de koning (vs 33!) die weent. De koning die niet alleen bereid was zijn macht in de waagschaal te zetten - behandeling de jongeling met zachtheid - maar in zijn plaats had willen sterven.

O ja, het gelijk van de nuchtere afweging en de vuile handen ligt bij Joab. En het is ook geen gelijk zonder liefde: want hij heeft gehandeld vanuit zijn trouw aan en liefde voor David. Maar David belichaamt het ‘en toch’ van een liefde die dit overstijgt, die weigert zich neer te leggen bij wat welmenende vrienden en correcte politieke overwegingen hem af willen dwingen.

Koninklijk in zijn verdriet en liefde is deze vader. Er gingen drie speren door het hart van Absalom en tot drie maal horen we een gepijnigd ‘Absalom’ uit de mond van David. Om het met een woord uit de profeten te zeggen: ‘God - de liefde - wil de dood van de zondaar niet’.


Op deze zondag begint de gebedsweek voor de eenheid der christenen. Bidden voor de eenheid betekent niet dat we een andere organisatie van de kerken nastreven. Het gaat erom dat er een gemeenschap is in deze wereld die het ‘en toch’ van de liefde gestalte geeft. Een messiaanse gemeenschap die blijft hopen op de bekering van zonen en dochters, omdat zij beseft dat wij van hetzelfde vlees en bloed zijn. Een gemeenschap die, als er gebrek aan wijn en vreugde is in deze samenleving, met die nood tot Jezus gaat. Hij veroordeelt ons niet om ons tekort, maar doet onze klacht in vreugde verkeren.

Lezing: 2 Samuel 18,1-18,24-33; 19,1-6 ; Johannes 1,44 - 2,11