naar homepage

Naar preek 9 januari 2005

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bethelkerk, Oudjaar 2004                                                                         ds Rob van Essen

 

Boven het geraas van de wijde wateren   Psalm 93,4

 

Zoals u hebt gemerkt heb ik vanavond voor andere lezingen gekozen dan aangegeven in Betheltaal, want ik kom deze dagen niet los van de beelden van wanhopig zoekende mensen, lijkenzakken en hopeloosheid. Naast de beelden zijn er de woorden en commentaren in kranten en nieuwsuitzendingen. Het is vanavond niet de plek daar mijn ‘commentaar’ aan toe te voegen. Ik zoek - met u - of er enig houvast te vinden is in de woorden van de Schrift. En geloof me, ook op dit punt ben ik reuze wantrouwig. Heeft de commentator van het Reformatorisch Dagblad of de voorzitter van de Raad van Kerken in Indonesië, ds. Andreas Yewangoe gelijk als zij zeggen dat deze ramp van God komt?  Ik moet eerlijk zeggen dat ik met het godsbeeld dat ik hierachter proef niet veel kan beginnen.  Zoals ik er ook moeite mee had dat (ik meen) Kuitert ooit zei - hij maakte als dominee de watersnoodramp in Zeeland mee - dat God ‘ruig’ met de schepping omgaat. Ik kan niet geloven dat de God en Vader van Jezus Christus een Januskop heeft. In Genesis 1, het lied van de schepping, hoor ik dan ook hoe God levenwekkend aanwezig is boven de ‘tohoewabohoe’ - de chaosmachten. En hoe daar paal en perk gesteld worden aan de verwoestende wateren, opdat de mens een plek zal hebben om zijn voet neer te zetten. Het verhaal van de grote vloed eindigt ook met de regenboog en de belofte dat God de ‘wateren niet weer tot een vloed zullen worden om al wat leeft te verderven’.  Ik hoor in deze getuigenissen, geschreven in de ballingschap, toen Israël dreigde overspoeld en uitgewist te worden, het ‘en toch’ van het geloof in Gods goedheid. Een goedheid die niet is af te lezen in de aardse paradijzen, noch in een betoverende zonsondergang. Van menig toerist hoorden we de afgelopen week hoe de paradijselijke baai op Sri Lanka of Thailand binnen enkele seconden in een hel van dood en verwoesting veranderde. Om het theologisch te zeggen: de natuurlijke theologie blijkt hier opnieuw een doodlopend slop. Al valt niet te ontkennen dat er velen zijn, christenen, moslims en andersgelovigen die er troost aan ontlenen dat lijden en rampspoed van God komen (ds Yewangoe). Zelf troost het mij allerminst, maar maakt het mij extra verdrietig bij alle emoties die je overspoelen deze dagen. Woedend word ik als ik lees dat een zendeling op Sri Lanka de vraag stelt of er een ‘verband ligt met de ongerechtigheid op het eiland, waar jarenlang een burgeroorlog woedde en het geweld tegen christenen aan het toenemen is’. Wat is dat toch voor godvergeten pedanterie om inzage in Gods boeken te claimen en schuldigen aan te wijzen? Waarbij de christenen dan weer een voorkeursbehandeling genieten: de zendeling reisde de afgelopen week over het eiland en komt tot de slotsom dat God bij deze ramp de christenen heeft ontzien. Op wonderlijke wijze zijn mensen beschermd, onder de christelijke gemeenschap zijn volgens hem relatief weinig slachtoffers gevallen. ‘Wij hebben ervaren dat God handelt in deze ramp’. Hier gaat het toch verschrikkelijk mis. Als Jezus’ commentaar gevraagd wordt over de moord op Joodse vrijheidsstrijders of de mensen die door een toren verpletterd zijn, zegt Hij alleen: Denk niet dat jullie beter zijn’. Ik denk ook aan het verhaal van Elia, die ontdekte dat God niet in de aardbeving en de storm was, maar in een breekbare stilte.

 

Gemeente, deze week zijn we er op de meest indringende wijze bij bepaald dat we niet in een paradijs leven en dat geloof in God geen recht geeft op een voorkeursbehandeling. Gelovigen en ongelovigen kwamen om in deze Tsunami, verloren kinderen, echtgenoot, broers en zussen. En het is niet voor het eerst dit jaar dat we geconfronteerd werden met wat Karel van het Reve noemde: ‘De ongelooflijke slechtheid van het opperwezen’.  Men denke aan de aardbevingsramp in Bam, bijna een jaar geleden, waarvan de overlevenden nog steeds in deplorabele omstandigheden leven. Geen natuurramp, maar minstens zoveel vragen oproepend over Gods hand in het gebeuren, is het drama in Beslan, waar honderden kinderen en volwassenen in een daad van terreur het leven lieten.

Deze wereld is geen paradijs. Zeker, ze is vaak van een ontzagwekkende schoonheid en zelfs haar destructieve kanten - een vulkaanuitbarsting, een lawine die naar beneden dreunt - imponeren ons en doen ons onze kleinheid en betrekkelijkheid ervaren. De commentator in Trouw schreef deze week dat deze ramp ons als mensen weer nederigheid kan leren. Wellicht is dat nodig voor de ‘Verlichtings-optimisten’ in de Westerse wereld, de mensen Indonesië en Sri Lanka en die het hoofd maar net boven water wisten te houden en de arme vissers aan de Thaise kusten hebben die les niet nodig. Wat mij betreft onthouden we ons daarom vanuit onze bevoorrechte positie van iedere zingeving van de catastrofe. Soms biedt deze schepping ons ultieme geluksgevoelens en soms zou je - met Job - wensen nooit geboren te zijn.

 

Terug naar de Schrift, waar geworsteld en gejubeld wordt als het gaat om het verstaan van Gods stem. In Psalm 93 wordt het koningschap van God beleden. We hebben daar vorig jaar onder het thema: ‘De Heer regeert’ uitvoerig bij stilgestaan. Op allerlei manieren hebben collega Riemersma en ik geprobeerd duidelijk te maken dat Gods heerschappij zich in zwakheid, in weerloze overmacht openbaart. Vanavond zou ik - heel kort door de bocht willen zeggen - het kwaad en de chaos zijn vaak sterker dan God. Wat wij beleven in deze wereld zijn, om met de woorden van de apostel Paulus te spreken, de weeën van het Koninkrijk. Heel de schepping zucht en is in barensnood, staat er in Romeinen 8. Wij worden daar nu heel intensief mee geconfronteerd, maar dat zuchten en het schreeuwen is er nooit niet! Er zijn oorlogen en geruchten van oorlogen, in Darfur vond het afgelopen jaar volkenmoord plaats, kanker en hartfalen rukken mensen vóór hun tijd uit het leven. En dan noem ik niet de mensen die al tijdens het leven aan een langzame ontluistering zijn prijsgegeven. Als het orthodox is dat alles een plaats te geven in de almacht van God dan maar liever een ketter. Want de God die ik in Jezus Christus heb leren kennen is de God die het tegen lijden en dood opneemt. Die ons vervult met Zijn opstandige Geest om te blijven bidden: ‘Laat uw wil gedaan worden op aarde zoals in de hemel en laat uw koninkrijk komen’.

In de psalm klinkt de stem van God ook niet in de watervloed, ‘maar boven het geraas van de wijde wateren, van de machtige baren der zee, is hoog in de hemel de machtige HEER.’ Ook in deze psalm staan de wateren voor de Gode vijandige machten die het leven bedreigen, ja, God naar de troon steken. Maar de psalmist belijdt dat God daarboven troont: zij hebben niet het laatste woord. Tegenover de ‘stemmen’ - het ‘geraas’ (NBV) van de wateren, stelt de psalmist de zeer betrouwbare uitspraken (getuigenissen, NBG51) van God. Israël moet niet buigen voor of zich laten verlammen door de doodsmachten, laat staan die afgodisch vergoddelijken, maar zich richten op de betrouwbare uitspraken van God.  Een  mens, een gemeenschap die daarmee rekent, heeft toekomst. De vrucht daarvan is heiligheid: de goddelijke majesteit waarmee God boven de chaos troont, reflecteert zich in de gods-dienst van de gelovigen. In het doen van recht, het zoeken van vrede, de doden begraven, de treurenden troosten. Deze week begint dat met storten op giro 555 en daarna zullen we ons diaconaal en maatschappelijk sterk moeten blijven maken dat de mensen in de getroffen gebieden niet alsnog in de tsunami van vergeten worden ten onder gaan. Opkomen voor de getroffenen: het is de weerspiegeling van Gods koningschap in wie met zijn betrouwbare uitspraken rekenen, belaagd maar niet in het nauw, aan het twijfelen gebracht maar niet vertwijfeld, we worden geveld, maar gaan niet te gronde. We dragen altijd het sterven van Jezus mee, opdat ook het leven van Jezus openbaar wordt (2 Cor. 4,9), schrijft Paulus. Dat is de weg die ons wordt gewezen, ook in het nieuwe jaar. En terwijl zo veel het Koningschap van God weerspreekt en aanvecht, blijven we uitzien naar de dag van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waar de zee er niet meer is.

 

Lezing: Gen. 1:1-10, Psalm 93 en Openbaring 21:1