Bethelkerk, Oudjaar 2004 ds Rob van
Essen
Boven het geraas van de wijde wateren
Zoals u
hebt gemerkt heb ik vanavond voor andere lezingen gekozen dan aangegeven in Betheltaal,
want ik kom deze dagen niet los van de beelden van wanhopig zoekende mensen,
lijkenzakken en hopeloosheid. Naast de beelden zijn er de woorden en
commentaren in kranten en nieuwsuitzendingen. Het is vanavond niet de plek daar
mijn ‘commentaar’ aan toe te voegen. Ik zoek - met u - of er enig houvast te
vinden is in de woorden van de Schrift. En geloof me, ook op dit punt ben ik reuze wantrouwig. Heeft de commentator van het
Reformatorisch Dagblad of de voorzitter van de Raad van Kerken in Indonesië,
ds. Andreas Yewangoe gelijk
als zij zeggen dat deze ramp van God komt? Ik moet eerlijk zeggen dat ik met het
godsbeeld dat ik hierachter proef niet veel kan beginnen. Zoals ik er ook moeite mee had dat (ik
meen) Kuitert ooit zei - hij maakte als dominee de
watersnoodramp in Zeeland mee - dat God ‘ruig’ met de schepping omgaat. Ik kan
niet geloven dat de God en Vader van Jezus Christus een Januskop heeft. In
Gemeente,
deze week zijn we er op de meest indringende wijze bij bepaald dat we niet in
een paradijs leven en dat geloof in God geen recht geeft op een
voorkeursbehandeling. Gelovigen en ongelovigen kwamen om in deze Tsunami, verloren kinderen, echtgenoot, broers en zussen.
En het is niet voor het eerst dit jaar dat we geconfronteerd werden met wat Karel van het Reve noemde: ‘De
ongelooflijke slechtheid van het opperwezen’. Men denke aan de
aardbevingsramp in Bam, bijna een jaar geleden,
waarvan de overlevenden nog steeds in deplorabele omstandigheden leven. Geen
natuurramp, maar minstens zoveel vragen oproepend over Gods hand in het
gebeuren, is het drama in Beslan, waar honderden
kinderen en volwassenen in een daad van terreur het leven lieten.
Deze
wereld is geen paradijs. Zeker, ze is vaak van een ontzagwekkende schoonheid en
zelfs haar destructieve kanten - een vulkaanuitbarsting, een lawine die naar
beneden dreunt - imponeren ons en doen ons onze kleinheid en betrekkelijkheid
ervaren. De commentator in Trouw schreef deze week dat deze ramp ons als mensen
weer nederigheid kan leren. Wellicht is dat nodig voor de ‘Verlichtings-optimisten’
in de Westerse wereld, de mensen Indonesië en Sri Lanka en die het hoofd maar
net boven water wisten te houden en de arme vissers aan de Thaise kusten hebben
die les niet nodig. Wat mij betreft onthouden we ons daarom vanuit onze
bevoorrechte positie van iedere zingeving van de catastrofe. Soms biedt deze
schepping ons ultieme geluksgevoelens en soms zou je - met Job
- wensen nooit geboren te zijn.
Terug naar de Schrift, waar geworsteld en gejubeld wordt als het gaat om
het verstaan van Gods stem. In Psalm 93 wordt het
koningschap van God beleden. We hebben daar vorig jaar onder het thema: ‘De
Heer regeert’ uitvoerig bij stilgestaan. Op allerlei manieren hebben collega Riemersma en ik geprobeerd duidelijk te maken dat Gods
heerschappij zich in zwakheid, in weerloze overmacht openbaart. Vanavond zou ik
- heel kort door de bocht willen zeggen - het kwaad en de chaos zijn vaak
sterker dan God. Wat wij beleven in deze wereld zijn, om met de woorden van de
apostel Paulus te spreken, de weeën van het Koninkrijk. Heel de schepping zucht
en is in barensnood, staat er in Romeinen 8. Wij worden daar nu heel intensief
mee geconfronteerd, maar dat zuchten en het schreeuwen is er nooit
niet! Er zijn oorlogen en geruchten van oorlogen, in Darfur
vond het afgelopen jaar volkenmoord plaats, kanker en hartfalen rukken mensen
vóór hun tijd uit het leven. En dan noem ik niet de mensen die al tijdens het
leven aan een langzame ontluistering zijn prijsgegeven. Als het orthodox is dat
alles een plaats te geven in de almacht van God dan maar liever een ketter.
Want de God die ik in Jezus Christus heb leren kennen is de God die het tegen
lijden en dood opneemt. Die ons vervult met Zijn opstandige Geest om te blijven
bidden: ‘Laat uw wil gedaan worden op aarde zoals in de hemel en laat uw
koninkrijk komen’.
In de
psalm klinkt de stem van God ook niet in de watervloed, ‘maar boven het geraas
van de wijde wateren, van de machtige baren der zee,
is hoog in de hemel de machtige HEER.’ Ook in deze psalm staan de wateren voor de Gode vijandige machten die het leven bedreigen, ja, God
naar de troon steken. Maar de psalmist belijdt dat God daarboven troont: zij
hebben niet het laatste woord. Tegenover de ‘stemmen’ - het ‘geraas’ (NBV) van
de wateren, stelt de psalmist de zeer betrouwbare
uitspraken (getuigenissen, NBG51) van God. Israël moet niet buigen voor of zich
laten verlammen door de doodsmachten, laat staan die afgodisch vergoddelijken,
maar zich richten op de betrouwbare uitspraken van God. Een mens,
een gemeenschap die daarmee rekent, heeft toekomst. De vrucht daarvan is
heiligheid: de goddelijke majesteit waarmee God boven de chaos troont,
reflecteert zich in de gods-dienst van de gelovigen.
In het doen van recht, het zoeken van vrede, de doden begraven, de treurenden
troosten. Deze week begint dat met storten op giro 555 en daarna zullen we ons
diaconaal en maatschappelijk sterk moeten blijven maken dat de mensen in de
getroffen gebieden niet alsnog in de tsunami van vergeten worden ten onder gaan. Opkomen voor de getroffenen: het is de weerspiegeling van Gods
koningschap in wie met zijn betrouwbare uitspraken rekenen, belaagd maar niet
in het nauw, aan het twijfelen gebracht maar niet vertwijfeld, we worden
geveld, maar gaan niet te gronde. We dragen altijd het sterven van Jezus
mee, opdat ook het leven van Jezus openbaar wordt (2 Cor.
4,9), schrijft Paulus. Dat is de weg die ons wordt gewezen, ook in het nieuwe
jaar. En terwijl zo veel het Koningschap van God weerspreekt en aanvecht,
blijven we uitzien naar de dag van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waar de
zee er niet meer is.
Lezing:
Gen. 1:1-10, Psalm 93 en Openbaring 21:1