Franz Krommer is een tijdgenoot van Wolfgang Amadeus Mozart, die drie jaar eerder geboren werd, maar zijn carrière begon eigenlijk pas rond het tijdstip van
Mozarts overlijden (in 1791).
Franz Krommers oorspronkelijke naam (hij was van Tsjechische afkomst) was
František Kramář. Dit heeft tot misverstanden geleid, zodat hij ook vaak vermeld staat als Kramář-Krommer.
In de 1780-er jaren bekleedde hij een aantal posities van organist, violist en kapelmeester in kerken en aan hoven in wat nu is Slowakije, Moravië en
Opper-Oostenrijk is. In 1791 werd hij koordirigent van de kathedraal van Pécs.
In 1794 vestigde Krommer zich in Wenen, waar hij vermoedelijk voornamelijk viool speelde
en doceerde en componeerde. In 1810 werd hij balletdirigent van het Hoftheater
van Wenen en in 1815 benoemde keizer Franz II van Oostenrijk hem tot "Beheerder van de
Anti-Chambre", een erebaan die behalve hem verplichtte de keizer op zijn reizen te vergezellen, hem in staat stelde zich in alle rust aan het componeren te wijden. Tijdens
die reizen werd Krommer overladen met eerbetoon. In 1818 stelde de
keizer hem aan als hofdirigent en -componist.
Kortom, Krommer was in zijn tijd een bekend componist, van wie men destijds vond, dat hij in zijn strijkkwartetten een serieuze concurrent was voor Haydn en Beethoven. Na zijn dood is Krommer echter snel vergeten en pas in loop van de
20ste eeuw weer bekend geraakt, met name door zijn briljante muziek voor
blazersensembles. Krommer is evenals andere verdienstelijke componisten, zoals
b.v. Ferdinand Ries, volstrekt overschaduwd geraakt door tijdgenoten zoals Beethoven en Schubert. Ook is zijn werk nooit opnieuw uitgegeven, zodat elke uitvoering slechts tot stand kon komen na uitgebreid archiefwerk.
Krommers werk is voornamelijk instrumentaal: strijkkwartetten, strijkkwintetten, pianotrio's en andere kamermuziek,
partita's voor blazers, concerten en symfonieën, in totaal ca. 300 composities.
Hij bedient zich van een geheel eigen stijl, die zich kenmerkt door verrassende harmonische wendingen en verschuivingen (iets wat vrij gedurfd was in zijn tijd) en onverwachte momenten in het muzikale betoog. Krommer bedient zich van verrassende ritmes en heeft een verfijnd gevoel voor instrumentale kleuren. Zijn muziek is altijd, zoals overigens in alle Tsjechische muziek, echte muzikantenmuziek.
De
Zesde Symfonie
De Zesde Symfonie werd geschreven in 1823 en het is onduidelijk of het werk ooit is uitgevoerd.
In ieder geval is de symfonie nooit in druk verschenen. Het manuscript van Krommer wordt bewaard in het archief van de
Gesellschaft der Musikfreunde te Wenen (in hetzelfde gebouw, van waaruit het Nieuwjaarsconcert van de Wiener Philharmoniker wordt uitgezonden), een van de rijkste archieven van de muziek uit de klassieke periode. Dr. Otto Biba, de beheerder van dit archief, stelde kopieën van het handschrift van Krommer ter beschikking en oud-dirigent van de ROV verzorgde in het kader van de feestelijke lustrumviering van de ROV de eerste uitgave, die nu in druk op de lessenaars staat.
Het eerste deel, met een plechtige langzame inleiding, wordt opgebouwd vanuit een sterk ritmisch motief met een steeds wisselend aflopende cadensformule. De andere meer lyrische thema's ontlenen hun vaart aan ditzelfde ritmische motief. Zonder meer dramatisch is de doorwerking, waarin Krommer een duizelingwekkende volgorde van harmonische opeenvolgingen laat horen. Het deel sluit na een reprise van de thema's af met een lange formule in de hoofdtoonsoort.
Deel twee is een tweedelige liedvorm, waarvan het hoofdthema een elegante melodie in de eerste violen steeds wordt geïmiteerd door de blazers.
Het scherzo met een Ländler-achtige melodie in het Trio is zijn tijd ver vooruit en doet (met name in het Trio) al aan de scherzi uit de symfonieën van Bruckner 50 jaar later denken. Verrassend is de Finale door de vele en zeer verschillende muzikale invallen, die variëren van onstuimig tot zeer plechtig.
Bastiaan Blomhert
|