ELRO-nummer: AA6773 Zaaknr: 99/12138
WVG 06
Bron: Rechtbank Amsterdam(Rechtspraak.nl)
Datum uitspraak: 1-05-2000
Soort zaak: bestuursrecht
Soort uitspraak: uitspraak
Arrondissementsrechtbank te
Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige
kamer
Uitspraak
als bedoeld in artikel 8:54
Algemene wet
bestuursrecht
reg.nr: 99/12138WVG 06
inzake: A., wonende te B,
eiser,
tegen : het college van burgemeester en wethouders van de
gemeente Amsterdam, verweerder.
I. AANDUIDING BESTREDEN
BESLUIT
Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen
door verweerder op het bezwaarschrift van eiser van 4 mei
1999.
II. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit
van 7 april 1999 heeft verweerder eiser bericht dat aan hem een
tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van zijn eigen auto wordt
verstrekt van f 17.814,77.
Tegen dit besluit is namens eiser door
G.J. Postma op 4 mei 1999 een bezwaarschrift ingediend bij
verweerder.
Verweerder heeft bij brief van 26 mei 1999 eiser
medegedeeld dat de ten behoeve van het rolstoelvergrendelingssysteem bij
besluit van 7 april 1999 toegekende bedrag van f 911,80 wordt gecorrigeerd
en f 1.561,58 bedraagt.
Bij brief van 13 oktober 1999 heeft
verweerder eiser medegedeeld dat het bezwaarschrift van 4 mei 1999 twee
vormverzuimen bevat en eiser verzocht de verzuimen voor 28 oktober 1999 te
herstellen.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het
bezwaarschrift heeft mr. M.F. Vermaat, advocaat te Amsterdam, bij
beroepschrift van 16 november 1999 namens eiser beroep ingesteld en op de
daartoe aangevoerde gronden onder meer verzocht het beroep gegrond te
verklaren en verweerder op te dragen alsnog een beslissing op het
bezwaarschrift te nemen op verbeurte van een dwangsom voor elke dag,
waarop verweerder weigerachtig mocht blijken om hieraan te voldoen. Voorts
is verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De
griffier van de rechtbank heeft partijen bij brief van 25 november 2000
medegedeeld dat het beroep onder toepassing van artikel 8:52 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) versneld wordt behandeld, aangezien
beroep is ingesteld terzake van het niet tijdig nemen van een besluit als
bedoeld in artikel 6:2 van de Awb.
Verweerder heeft op 6 april 2000
afschriften van op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een
verweerschrift ingezonden.
III. MOTIVERING
Eiser stelt
dat de termijn voor het beslissen op het bezwaarschrift is overschreden.
In zijn beroepschrift stelt eiser voorts dat geen sprake kan zijn van het
opschorten van de termijn als bedoeld in artikel 7:10, tweede lid, van de
Awb, omdat verweerder eerst ruim na het verstrijken van de termijn waarop
op het bezwaarschrift diende te zijn beslist verweerder eiser heeft
bericht dat zijn beroepschrift niet aan één van de eisen die de wet in
artikel 6:6 van de Awb stelt voldeed.
Verweerder heeft in reactie
op het beroep in zijn brief van 6 april 2000 aangegeven dat de beslissing
op het bezwaarschrift zo spoedig mogelijk zal worden nagezonden.
De
rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 7:10, eerste
lid, van de Awb bedraagt de termijn voor het beslissen op een
bezwaarschrift zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel
7:13 Awb is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het
bezwaarschrift. Ingevolge artikel 7:10, tweede lid, van de Awb wordt de
termijn opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht
een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop
het verzuim is hersteld of de daarvoor geldende termijn onverbruikt is
verstreken. Ingevolge artikel 7:10, derde lid, van de Awb kan het
bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de
verdaging dient schriftelijk mededeling te worden gedaan. Ingevolge
artikel 7:10, vierde lid, van de Awb is verder uitstel mogelijk voor zover
de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere
belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of
ermee instemmen.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan
het bezwaar- of beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in
gebreke is tijdig een besluit te nemen.
De rechtbank stelt vast dat
op 4 mei 1999 namens eiser een bezwaarschrift is ingediend. De rechtbank
is niet gebleken van een uitstel als bedoeld in het derde lid van artikel
7:10 van de Awb, noch van een uitstel als bedoeld in het vierde lid van
genoemd artikel. Verweerder had, gelet op artikel 7:10, eerste en tweede
lid, van de Awb, binnen zes weken na 4 mei 1999 dienen te beslissen op het
bezwaarschrift van eiser. In het onderhavige geval eindigde de termijn van
zes weken op 15 juni 1999.
Gelet op het voorgaande heeft
verweerder niet tijdig op het bezwaarschrift beslist.
Verweerder
is in zijn brief van 6 april 2000 niet ingegaan op de door eiser gestelde
termijnoverschrijding. De rechtbank is met eiser van oordeel dat de
omstandigheid dat verweerder ruim na het verstrijken van de beslistermijn,
namelijk eerst bij brief van 13 oktober 1999, eiser in de gelegenheid
heeft gesteld de verzuimen te herstellen, niet kan leiden tot het
opschorten van de termijn als bedoeld in het tweede lid van artikel 7:10
van de Awb, nu een reeds verstreken termijn niet kan worden
opgeschort.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep kennelijk
gegrond is. De rechtbank acht voortzetting van het onderzoek niet nodig,
zodat met toepassing van het bepaalde in artikel 8:54 van de Awb het
onderzoek wordt gesloten.
In aanmerking nemende dat verweerder niet
heeft aangegeven binnen welke termijn een beslissing op het ingediende
bezwaarschrift te verwachten valt, ziet de rechtbank aanleiding een
termijn te stellen waarbinnen verweerder dient te beslissen op het
bezwaarschrift. Voor het opleggen van een dwangsom als verzocht ziet de
rechtbank onvoldoende aanleiding.
Aangezien het beroep gegrond zal
worden verklaard, zal het door eiser gestorte griffierecht worden vergoed
met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb.
De
rechtbank ziet aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel
8:75 van de Awb door verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in
verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, zijnde
kosten voor rechtsbijstand (1 punt x factor 1 x f 710,00).
Het
vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
III.
BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep
gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder
binnen zes weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een
beslissing neemt op het bezwaarschrift;
bepaalt dat de gemeente
Amsterdam aan eiser het door hem betaalde griffierecht ad f 60,00
vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten, aan de zijde van
eiser begroot op f 710,00 (zegge: ZEVENHONDERD EN TIEN gulden), te betalen
door de gemeente Amsterdam, aan de griffier van deze
rechtbank.
Gewezen door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in
tegenwoordigheid van
M.P. Osinga als griffier, en uitgesproken in het
openbaar op: 1 mei 2000
door mr. M.A. Broekhuis, in
tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De
rechter
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak
kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na
toezending van deze uitspraak verzet doen bij deze rechtbank.
Coll:
M.P.O.
D: C