Zes jaar WVG-Jurisprudentie. Waar liggen de Grenzen?
Door Matthijs Vermaat
Inleiding
Op 1 april 1994 is de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) in werking getreden. In deze wet wordt aan 'het gemeentebestuur' (hierna: de gemeente) opgedragen om aan de in de gemeente wonende gehandicapten voorzieningen te verstrekken. Het gaat om woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. Deze voorzieningen moeten de gehandicapte in staat stellen om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. De te verstrekken voorziening dient verantwoord te zijn. Dit betekent dat ze doeltreffend, doelmatig en clientgericht is. (1 - voor de noten: zie de aparte notenpagina)
Elke gemeente heeft een verordening moeten opstellen waarin de voorzieningenverstrekking is geregeld. De gemeente is niet verplicht om zich bij de besluitvorming te laten adviseren, maar als zij dat doet dan zijn de bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en met name afdeling 3.3 van toepassing. In het algemeen gesproken dient de gemeente zich ervan te vergewissen dat de advisering zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat de gehandicapte enerzijds de gegevens moet verstrekken op basis waarvan het besluit kan worden genomen en dat de gemeente en/of de adviseur anderzijds de gegevens moet verzamelen. Bijvoorbeeld contacten leggen met de behandelend sector voor zover dat nodig is.
Aanvragen die gedaan zijn nadat de kosten door de betrokkene al zijn gemaakt, behoeven in beginsel niet te worden vergoed.(2) Indien een gehandicapte het niet eens is met de beslissing op zijn aanvraag voor een voorziening, kan een bezwaarschrift worden ingediend. Beslissingen die de gemeente in het kader van de Wvg neemt, kunnen, nadat deze bezwaarprocedure is doorlopen, worden voorgelegd aan de rechter. Hoger beroep is mogelijk bij de Centrale Raad van Beroep.
Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan worden opgemaakt waar de ondergrens ligt van de door de gemeente te treffen voorzieningen. Met andere woorden: wanneer is een voorziening niet meer verantwoord in de zin van artikel 3 Wvg? De wetgever heeft er uitdrukkelijk voor gekozen om aan de gemeente beleidsvrijheid te geven om zelf het beleid in te vullen. Daarbij is veel toegestaan, zolang de gehandicapte maar een verantwoorde voorziening krijgt aangeboden. De Raad toetst daarom een beslissing niet in volle omvang, maar oordeelt of de gemeente in redelijkheid tot de concrete beslissing had kunnen komen. Dit wordt marginale toetsing genoemd. In dit stuk wordt een overzicht gegeven van de stand van de jurisprudentie. De verwijzingen naar de jurisprudentie zijn met name naar het blad JSV en RSV.
Met nadruk zij er op gewezen dat de rechter alleen maar toetst of de gemeente bij de voorzieningverstrekking onder de minimumgrens van artikel 3 Wvg is gezakt. Met andere woorden dat de voorziening niet meer verantwoord is. Het is de gemeente altijd toegestaan meer te doen, dan wettelijk minimaal vereist is. Hetzij door in de verordening meer te regelen hetzij in een individueel geval. Voor clientenplatforms is hier een taak wegelegd. Met name nu in artikel 1a van de Wvg een officiele rol voor deze platforms is weggelegd, zijn de mogelijkheden daartoe vergroot.
Belang van de oude
jurisprudentie
Voor
de inwerkingtreding werden de vervoersvoorzieningen door de
bedrijfsverenigingen in het kader van de Algemene
Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) verstrekt. De Regeling Geldelijke Steun
Huisvesting Gehandicapten (RGSHG), waarin de woonvoorzieningen waren
geregeld, werd al door de gemeenten uitgevoerd. Is de gemeente gebonden
aan de wijze waarop vroeger vorm werd gegeven aan het beleid, of mag zij
geheel nieuw beleid ontwikkelen? En misschien nog wel belangrijker: is de
oude jurisprudentie van voor 1994 nog van toepassing?
De regering ging er destijds van uit dat de wijze waarop de gemeente inhoud zou geven aan de zorgplicht door de rechter op dezelfde wijze getoetst zou gaan worden als eertijds onder de AAW. In de praktijk is dit ook gebleken. Dit betekent echter niet dat de gemeente ook verplicht is om op dezelfde manier inhoud te geven aan het voorzieningenbeleid als voorheen de bedrijfsverenigingen. De gemeente heeft immers bewust de vrijheid van de wetgever gekregen om naar eigen inzicht vorm te geven aan het gehandicaptenbeleid.(3) Daarbij kan afstand worden genomen van het beleid zoals dat destijds onder de werking van de AAW is gegroeid. (4)
Dat de oude jurisprudentie nog geldt (onder meer) uit de volgende zinsnede: "(…) in het voetspoor van zijn onder art. 57 lid 2 ontwikkelde AAW-jurisprudentie (…)" . (5) Ook ten aanzien van het begrip algemeen gebruikelijk, (6) de 800-meter grens ten aanzien van de mogelijkheid om van het OV gebruik te maken, (7) greep de Raad terug op de AAW-jurisprudentie. Voor wat betreft het begrip 'ziekte of gebrek' sloot de Raad aan bij de Ziektewet en WAO/AAW jurisprudentie. In een zaak over een woonvoorziening overwoog de CRvB:(8)
"Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wvg komt evenwel duidelijk naar voren dat de wetgever niet beoogd heeft om het terrein van de uit de RGSHG naar de Wvg overgehevelde woonvoorzieningen te verruimen, hetgeen wat betreft de woningaanpassingen nog is onderstreept door het in de Wvg overnemen van het criterium ergonomische beperkingen. De Raad leidt daaruit dan ook af dat de wetgever aldus heeft willen vastleggen dat de reikwijdte van woningaanpassingen onder de Wvg dezelfde is gebleven als onder de daaraan voorafgaande RGSHG 1992."
Toelichting op
enkele in de Wvg gehanteerde termen
- maatschappelijk verkeer
De gemeente moet op
grond van artikel 2 Wvg voorzieningen "ten behoeve van het maatschappelijk
verkeer" verstrekken. Dit betekent dat de gehandicapte in staat moet
worden gesteld om "binnen zijn woon- en leefomgeving in voldoende mate
zijn sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het
maatschappelijk leven" (9) waarbij "bezoek aan elders wonende familie en
vrienden daarbij, behoudens uitzonderingsgevallen, buiten beschouwing
dient te blijven" (10) tenzij "er sprake is van dusdanig wezenlijke - en
uitsluitend door persoonlijk bezoek in stand te houden - bovenregionale
contacten dat beknotting daarvan onder de gegeven omstandigheden zou
leiden tot sociaal isolement". (11) Dit geldt niet alleen geldt voor ver
weg wonende familieleden maar ook voor andere bovenregionale contacten.
(12)
- ergonomische
belemmering
Onder een
ergonomische beperking moet worden verstaan dat zich bij een gehandicapte
een belemmering voordoet ten aanzien van een van de elementaire
woonfuncties, welke in direct verband staat met een functionele beperking.
(13) Een lawaaiige buurt is dat niet. (14) Een gebrekkig functionerende
liftinstallatie kan wel een ergonomische belemmering opleveren, mits
daardoor de bereikbaarheid van de woning wordt belemmerd. (15) Als iemand
een verstandelijke handicap heeft waardoor de woning niet veilig is, dan
valt dit onder de lichamelijke functionele beperkingen. (16) Ook de tuin
kan onder omstandigheden onder 'de woning' vallen. (17) Dat door gemeente
naar de goedkoopst adequate oplossing wordt gestreefd, strijdt niet met de
Wvg. (18)
De eis dat ergonomische beperkingen moeten worden weggenomen,
kan slechts ten aanzien van de ingrepen van bouwkundige of woontechnische
aard worden gesteld. (19) Andere woonvoorzieningen zoals de
verhuiskostenvergoeding, zijn dus ook mogelijk indien geen ergonomische
beperkingen worden verminderd of weggenomen. (20)
- algemeen gebruikelijk
Algemeen gebruikelijk
is een voorziening onder andere als deze normaal in de handel verkrijgbaar
is, zoals de Spartamet. (21) Dit is niet in strijd met artikel 3 Wvg. De
Raad stelt:
"(…)daarmee wordt beoogd te voorkomen dat door het gemeentebestuur een voorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de betrokken gehandicapte, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij niet gehandicapt was, de beschikking (zou) kunnen hebben. (22)
De aanleg van centrale verwarming
is een algemeen gebruikelijke voorziening, passend bij de eisen van deze
tijd, die niet voor vergoeding in aanmerking komt. Er is wel een
uitzondering mogelijk, namelijk als een centrale verwarming uit medisch
oogpunt noodzakelijk is, betrokkene niet kapitaalkrachtig én de
huiseigenaar aanleg blijft weigeren. (23) Ten aanzien van sport- en
hobbyclubs is het onderling regelen van gezamenlijk vervoer naar sport- en
hobbyclubs algemeen gebruikelijk en valt het vervoer daarvoor dus buiten
de Wvg. (24)
De kosten voor een nieuw rijbewijs dat nodig was wegens de
noodzakelijke verstrekking van een bruikleenbus, waren niet algemeen
gebruikelijk. (25)
- clientgericht
Deze term houdt niet meer in dan dat
de geboden voorziening toegesneden dient te zijn op de handicaps van
betrokkene en zijn of haar individuele omstandigheden.
(26)
Vervoersvoorzieningen
Waar ligt de ondergrens van een vervoersvoorziening? In de
hieronderstaande uitspraak van de CRvB zijn alle elementen vermeld die bij
de beoordeling van de vervoersvoorziening van belang zijn. Deze zijn
schuin gedrukt: (27)
"Met betrekking tot de hoogte van de door de gemeente aan A toegekende vervoerskostenvergoeding overweegt de Raad in het voetspoor van zijn jurisprudentie terzake artikel 57 twee lid (oud), van de AAW en onder verwijzing naar zijn uitspraak van 11 april 1995, RSV 1995/282, dat een vervoersvoorziening als hier aan de gehandicapte door gedaagde toegekend, is bedoeld om binnen zijn woon- en leefomgeving sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag en dat het bezoek aan elders wonende familie en vrienden daarbij, behoudens uitzonderingsgevallen, buiten beschouwing dient te blijven. (…) De Raad merkt daarbij nog op dat bij de vraag of een vervoersvoorziening als de onderhavige is aangewezen er niet van behoeft te worden uitgegaan dat alle bij de betrokkene levende wensen voor vervulling in aanmerking dienen te komen, maar slechts een zodanig aantal dat nog gezegd kan worden dat betrokkene - van wie in redelijkheid kan worden gevergd dat hij of zij zich zekere beperkingen getroost - binnen het naaste woon- en leefmilieu nog in aanvaardbare mate kan deelnemen aan het leven van alledag"
Wat betekent dit nu
in het concrete geval?
Veel gemeenten hebben als vervoersvoorziening een vorm van
collectief vervoer ingevoerd. Dit stuit niet op bezwaren bij de CRvB omdat
de gemeenten juist de beleidsvrijheid hebben gekregen om naar eigen
inzicht, en rekening houdend met de financiële middelen, voorzieningen te
treffen. (28) Dat het collectief vervoer maar een beperkt bereik heeft
(vaak de gemeentegrens of de regio) is in beginsel niet relevant, omdat de
gemeente de gehandicapte alleen maar in staat hoeft te stellen om in zijn
directe omgeving deel te nemen aan het leven van alledag. (29) Er bestaat
op zich geen wezenlijk verschil in de opstelling van de CRvB ten aanzien
van de Wvg-vervoersvoorzieningen in vergelijking met de op stelling van de
CRvB ten aanzien van de AAW-leefvoorzieningen. De ervaren achteruitgang in
het voorzieningennivo wordt met name veroorzaakt door het verlagen van de
vervoerskostenvergoedingen en/of het door middel van collectief vervoer in
de eigen regio in de vervoersbehoefte voorzien.
Veel mensen willen
niet van het collectief gebruik maken omdat het onpraktisch is. Dat mag
waar zijn, de gemeente behoeft daar geen rekening mee te houden. Van de
gehandicapte kan immers verwacht worden dat hij zich beperkingen getroost.
Het enkele feit dat het systeem niet (altijd) op tijd rijdt, maakt het
volgens de Raad nog niet tot een inadequate voorziening. (30)
Als
iemand 800 kan lopen dan wordt hij in staat geacht de dichtstbijzijnde
halte van het openbaar vervoer te kunnen bereiken. (31) Is de loopafstand
200 meter of meer dan is collectief vervoer in beginsel toereikend. (32)
Uit andere uitspraken blijkt dat van een zeer beperkte mobiliteit sprake
is indien iemand tussen de honderd en tweehonderd meter kan lopen. (33)
Dit betekent dat als de gehandicapte zelfstandig tussen de 200 en 800
meter kan lopen, collectief vervoer in principe afdoende is.
Het
collectief vervoer is natuurlijk niet altijd de juiste oplossing. Zo is in
de zeer directe woon- en leefomgeving het collectief vervoer niet
geschikt: (34)
"(…) dat overbrugging door middel van frequent gebruik van het collectief vervoer over afstanden van enkele honderden meters, die niet gehandicapte personen normaliter lopend of per fiets kunnen afleggen, verhoudingsgewijs leidt tot aanmerkelijke meerkosten."
In die situatie acht de Raad de
enkele verstrekking van collectief vervoer niet verantwoord in de zin van
art 3 Wvg.
Op wat voor voorziening heeft iemand recht met een
loopafstand van 100 meter of minder? De Raad: (35)
"De vraag welke voorzieningen alsdan moet worden verstrekt is mede afhankelijk van hetgeen daaromtrent in de verordening is bepaald en de omstandigheden van het individuele geval. In het onderhavige geval waarin een voorziening voor verplaatsingen over enige honderden meters met terugwerkende kracht moet worden toegekend, ligt het in de rede een financiële tegemoetkoming aan betrokkene ter zake te verstrekken tot het tijdstip dat hij in aanmerking wordt gebracht voor een andere voorziening voor verplaatsing over deze afstanden"
Buitenregionaal
Vaak klagen
gehandicapten er over dat zij met de geboden vervoersvoorziening, en
meestal wordt dan op het collectief vervoer gedoeld, niet in staat zijn
hun familie buiten de eigen regio te bezoeken. De gemeentelijke zorgplicht
strekt in het algemeen echter niet verder. Uiteraard zijn er wel
uitzonderingen. De CRvB: (36)
"Slechts indien er sprake is van een dusdanig wezenlijke, en uitsluitend door persoonlijk bezoek te onderhouden sociale contacten dat beknotting daarvan onder de gegeven omstandigheden zou leiden tot sociaal isolement, dient de gemeente ook buiten de directe woon- en leefomgeving in de vervoersbehoefte te voorzien"
Als het bovenregionaal vervoer
binnen de zorgplicht van de gemeente valt, moeten de kosten daarvan op
grond van Wvg worden vergoed, en niet op basis van Abw. (37)
Kern
van de zorgplicht als het over vervoer gaat is dus dat de gehandicapte in
staat moet worden gesteld in zijn naaste omgeving deel te nemen aan het
leven van alle dag, en dat het bezoek aan verder weg wonende vrienden en
familieleden (behoudens uitzonderingsgevallen) buiten beschouwing dient te
blijven. Van deze situatie is niet snel sprake. Als de elders wonende
essentiële contacten ook naar de betrokkene kunnen komen is er geen sprake
van dreigende vereenzaming. (38) Heeft iemand in zijn naaste leefmilieu,
dan wel naaste omgeving voldoende sociale contacten dan is er geen sprake
van sociale vereenzaming. Daarbij kan van de gehandicapte ook bij het
deelnemen aan het leven van alle dag worden verlangd dat hij zich
beperkingen getroost. (39) Niet alleen familiebezoek kan tot een
bijzondere situatie leiden. Dat kan ook het dagelijkse bezoek aan een
volkstuin zijn. (40) Omdat deze toch per collectief vervoer bereikbaar
bleek, was de gemeente niet gehouden een extra voorziening te verstrekken.
In een andere zaak was het regelmatige bezoek aan de camping geen
bijzondere omstandigheid omdat de camping niet in de naaste omgeving lag.
(41) De reiskosten wegens regelmatig bezoek aan een buiten de eigen
gemeente gevestigde arts wordt geacht tot het terrein van de
gezondheidszorg te behoren. Ook als de reiskosten niet in dat kader worden
vergoed. (42)
Keuzes maken
Gemeenten hebben een ruime beleidsvrijheid die hen in staat
stelt om afstand te nemen van het oude AAW-beleid. Daarbij wordt van
gehandicapten gevraagd keuzes te maken en opofferingen te getroosten.
Welke keuzes blijkt uit de volgende voorbeelden.
Iemand had een
scootmobiel in plaats van een elektrische rolstoel aangevraagd omdat de
actieradius van een scootmobiel groter is. waardoor betrokkene in de
gelegenheid werd gebracht ook de winkels in het centrum van de gemeente te
bezoeken. Betrokkene was voor winkelbezoek niet afhankelijk van de winkels
in het centrum omdat zich in de naaste omgeving ook winkels bevonden. De
omstandigheid dat winkels in het centrum goedkoper zijn doet hier niet aan
af. (43)
Als iemand als gevolg van hobby's en/of
vrijwilligersactiviteiten een grotere vervoersbehoefte heeft, valt dit
alleen onder de zorgplicht als er sprake is van dreigend sociaal
isolement. (44) Alleen in die gevallen kan een extra vergoeding aangewezen
zijn. Daarbij wordt overigens bij teamsporters of orkest- of koorleden
eerst bezien of de gehandicapte het vervoerprobleem van gehandicapten kan
oplossen door te auto-poolen. (45) Bij een extra-vervoersbehoefte
veroorzaakt door het verrichten van vrijwilligerswerk is de Raad van
mening dat het op de weg van de betreffende organisaties ligt een
behoorlijke bijdrage te leveren. (46) Verder kan (bijvoorbeeld) worden
verlangd de tijden van de bridge-lessen aan te passen.
(47)
Meer dan collectief vervoer
In het algemeen voldoet de gemeente
door middel van het collectief vervoer aan de zorgplicht. Dat houdt in:
vervoer van deur tot deur, en niet van kamer tot kamer. (48) De kosten van
het collectief vervoer mogen globaal gesproken gelijk zijn aan de blauwe
strippenkaart van het openbaar vervoer, waarbij aan gehandicapten van
ouder dan 65 jaar geen 65-plus korting behoeft te worden gegeven.
(49)
Toch zijn er situaties waarin een andere vervoersvoorziening dan
collectief vervoer of een forfaitaire tegemoetkoming dient te worden
verstrekt. Het gaat daarbij vaak om situaties waarin sprake is van een
bruikleenauto ten behoeve van het vervoer van een gehandicapt kind. Ook
dan zal niet snel tot verstrekking van een bruikleenauto behoeven te
worden overgegaan. De Raad was het met een gemeente eens dat een
rolstoelbus met verschoningsmogelijkheid weliswaar veel comfortabeler is,
zeker bij (aanzienlijk) langere ritten, maar dat dat een wenselijkheid is
en geen medische noodzaak, en daarom niet behoort tot de gemeentelijke
zorgplicht. (50) Immers:
"(…) maatgevend is dat met een te verstrekken voorziening tegemoet wordt gekomen aan de door de handicap ontstane mobiliteitsproblemen in zoverre, dat betrokkene binnen zijn naaste leefmilieu in aanvaardbare mate kan deelnemen aan het leven van alledag".
Waarschijnlijk zal ook ten
aanzien van het vervoer van (jonge) kinderen met een handicap het
collectief vervoer in beginsel voldoende zijn, en slechts bij een dreigend
sociaal isolement de gemeente een aanvullende voorziening moeten
verstrekken.
Zorgplicht en de bewoners van een AWBZ-instelling
De zorgplicht ten
aanzien van bewoners van een AWBZ-instelling moet niet anders worden
beoordeeld dan van de overige bewoners van een gemeente. Of iemand in een
AWBZ-instelling woont maakt wel verschil ten aanzien van de wijze waarop
de zorgplicht wordt ingevuld. Een categorale halvering van een forfaitaire
vervoerskostenvergoeding is ten opzichte van thuiswonende gehandicapten
discriminatoir, (51) maar er mag wel met een lagere
vervoerskostenvergoeding worden volstaan. (52) Dit mag omdat bijvoorbeeld
het doen boodschappen of het bezoeken van de zwemlessen doorgaans voor
rekening van het GVT komen. Als de AWBZ-instelling bepaalde activiteiten
organiseert maar niet betaalt, zoals het bezoek aan een
dagactiviteitencentrum, kan de daaruit voortvloeiende vervoersbehoefte
weer wel onder de Wvg zorgplicht vallen. (53)
De boven regionale
vervoersbehoefte.
Onder welke omstandigheden een gemeente ook voor vervoer
buiten de regio zorg moet dragen kan uit een aantal uitspraken over het
vervoer van bewoners van een AWBZ-instelling worden gehaald. Bepalend is
volgens de CRvB of er sprake is van
"een door betrokkene slechts door bezoek ter plekke zinvol te onderhouden essentieel contact, bij achterwege blijven waarvan een gerede kans bestaat op vervreemding en sociaal isolement". (54)
Vaak zal dit vervoer voor
bewoners van een AWBZ-instelling het bezoeken van de ouderlijke woning
betreffen, maar dit is geen wet van Meden en Perzen. Ook bezoek aan andere
familieleden kan noodzakelijk blijken. Zelfs het bezoeken van meerdere
adressen kan onder de zorgplicht vallen. (55) Het standpunt van de Raad is
in het algemeen als volgt: (56)
"Ten aanzien van bewoners van AWBZ-instellingen is het contact met het ouderlijk milieu doorgaans voor hen van wezenlijk belang. Gelet op de normaliter bestaande mogelijkheden om in dergelijke instellingen sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan activiteiten alsmede om daar bezoek van familie en bekenden te ontvangen, heeft de Raad evenwel in het grote belang van bedoelde contacten op zichzelf nog onvoldoende grond gezien om aan te nemen dat in alle gevallen voor de betrokken bewoners het bezoeken van het ouderlijk milieu een noodzakelijke voorwaarde is om vereenzaming te voorkomen. Indien echter ook uit de individuele eigenschappen en omstandigheden van de gehandicapte, b.v. op grond van de verklaring van een deskundige, naar voren komt dat zonder het bezoeken van het ouderlijk milieu vereenzaming dreigt op te treden, heeft de Raad daarin reden gezien om, ook als daarvoor verplaatsingen buiten de directe omgeving nodig zijn, het treffen van enige voorziening voor weekendvervoer aangewezen te achten. De Raad heeft daarbij evenwel aangetekend dat het gemeentebestuur er van uit mag gaan dat door bewoners van een AWBZ-instelling contact met het ouderlijke milieu (mede) op zinvolle wijze kan worden onderhouden doordat personen uit dat milieu de gehandicapte bezoeken in de instelling, waarvan immers in het algemeen mag worden verwacht dat in adequate bezoekfaciliteiten wordt voorzien."
Reizen onder
begeleiding
Indien
iemand alleen onder begeleiding van derden gebruik kan maken van het
openbaar of het collectief vervoer mag de gemeente er toch van uitgaan dat
de gehandicapte daarvan gebruik kan maken (57) voor openbaar vervoer en
voor collectief vervoer. (58) De gehandicapte dient daar in principe zelf
zorg te dragen. (59) Daarbij is de Raad van mening dat, met name van
familieleden verwacht kan worden dat zij, desnoods bij toerbeurt, de
benodigde begeleiding bieden. (60) Ook als daar kosten aan zijn verbonden.
(61) Bij begeleiding door de ouders is het weliswaar zo dat ouders niet
juridisch verplicht zijn om hun kind te begeleiding maar in de praktijk is
er doorgaans geen andere oplossing. (62) Ten aanzien van bewoners van een
GVT-instelling kan er van worden uitgegaan dat de nodige begeleiding door
het personeel wordt geboden. (63) Pas als er sprake is van belastende
praktische en financiële problemen kan er aanleiding zijn voor een extra
forfaitaire vervoerskostenvergoeding. (64) Ook als ouders of partners
aangeven er moeite mee te hebben hun meerderjarig gehandicapt kind of
partner steeds te moeten begeleiden, is de Raad van mening dat deze
begeleiding in principe van hen gevraagd kan worden. (65) Uitzonderingen
zijn er niet snel. Vaak zijn de extra kosten beperkt omdat de begeleiders
door middel van de begeleiderspas gratis mee. (66) Slechts in een enkel
geval is de Raad van oordeel dat er een excessief op de begeleider wordt
gedaan. Bijvoorbeeld in het geval waarin de dochter die feitelijk als
enige begeleider voor de gehandicapte die in een verzorgingshuis woont
functioneerde, te zeer werd belast. (67)
Woonvoorzieningen
De gemeente moet
'beperkingen bij het normale gebruik van de woning', opheffen. Als iemand
niet wordt beperkt in het normale gebruik van zijn woning, heeft de
gemeente ook geen zorgplicht. Onder de essentiële woonfuncties vallen in
elk geval slapen, eten en lichaamsreiniging, maar ook de veiligheid van de
bewoner, het kunnen bereiken van de woning en het doen van de was. (68) Er
mag bij dit laatste echter wel rekening worden gehouden met hetgeen andere
huis- en gezinsgenoten kunnen doen. Voor een kind betekent het normale
gebruik van de woning dat het zonder gevaar voor de eigen gezondheid moet
kunnen spelen in de woonruimte (69) of de tuin. (70) Wel kan van de ouders
worden gevraagd een hekje te plaatsen of om voor enige vorm van toezicht
zorg te dragen. Indien iemand slechts enkele malen per dag de trap in zijn
woning kan gebruiken, dan vormt dit een zodanige belemmering van het vrije
gebruik van de woning dat niet meer van een normaal gebruik van de woning
gesproken kan worden. (71) De Rechtbank te Breda vond dat onder normaal
gebruik van de woning ook moet worden verstaan dat overdag de gordijnen
zijn geopend en door de beglazing het daglicht naar binnen valt. Het
overdag moeten sluiten van de gordijnen is dat niet, en daarom viel de
vertrekking van zonwerend glas onder de Wvg. (72)
De in een
AWBZ-instelling woonachtige gehandicapten vallen niet onder de zorgplicht
van de gemeenten, zo blijkt uit artikel 2, tweede lid 2, Wvg. (73) Dit
betekent dat gemeenten niet verplicht zijn om beperkingen in bijvoorbeeld
de ouderlijke woning, weg te nemen of te verminderen (=bezoekbaar maken).
(74) Het is niet aan de rechter om de wettelijke zorgplicht ten aanzien
van die groep gehandicapten te verruimen. Ondanks het feit dat het bezoek
aan de ouderlijke woning van wezenlijk belang is en daarbij problematische
situaties kunnen ontstaan. (75)
Vocht en tocht kunnen
woonproblemen leiden. Deze kunnen in het kader van de Wvg worden opgelost.
Bijvoorbeeld door middel van een verhuiskostenvergoeding. Voorwaarde is
wel dat de gehandicapte getracht heeft om de eigenaar de gebreken te laten
verhelpen. (76) Dezelfde redenering hanteerde de Raad ten aanzien de
aanleg van een centrale verwarming (77) en de vervanging van een lavet
door een douche. (78) In het algemeen mag de gemeente er echter van
uitgaan dat een woning die aan de bouwvoorschriften voldoet. Met gebrekkig
onderhoud hoeft geen rekening te worden gehouden. (79)
Verhuist de
gehandicapte dan wordt hem veelal een verhuiskostenvergoeding aangeboden.
Indien de vergoeding wijzigt na de verhuizing dan geldt de hoogte van de
vergoeding op het moment van verhuizing. (80) De verhuizing mag overigens
de woonlasten niet meer laten toenemen dan de draagkracht groet is. Zie
hierna in de paragraaf: De financiële kant van de Wvg.
Rolstoelen
De rolstoel heeft tot weinig rechtzaken geleid. Duidelijk is
wel geworden dat in een AWBZ-instelling ook een eventuele tweede rolstoel
een AWBZ-verstrekking is. (81) De rolstoel is in ieder geval geen
vervoersvoorziening. Andersom is de scootmobiel geen rolstoel. Een vreemde
eend in de bijt is de sportrolstoel, nu dit in feite een sportvoorziening
is. Het is ook de enige sportvoorziening die in het kader van de Wvg wordt
verstrekt. Zo valt een sporttandem niet binnen het pakket. (82)
De
financiële kant van de Wvg
In de Wvg is geregeld dat van de gehandicapte eigen
bijdragen kunnen worden gevraagd of dat de financiële tegemoetkoming lager
wordt vastgesteld dan hetgeen de voorziening kost. (83)
Onder de Wvg
kan een voorziening ook in het geheel worden geweigerd omdat het inkomen
te hoog is. Hij wordt dan geacht zelf de (extra) kosten te kunnen dragen.
Om te voorkomen dat er zich een ongewenst cumulatie van eigen bijdragen en
dergelijk voordoet is de Regeling financiële tegemoetkomingen en eigen
bijdragen getroffen (hierna: Regeling). (84) De Regeling is van toepassing
op de eigen bijdragen voor voorzieningen in natura en alle vormen van
financiële tegemoetkomingen. Betreft het een forfaitaire tegemoetkoming,
dan valt deze buiten de Regeling. (85) Dit komt overeen met de bedoeling
van de wetgever. (86) De CRvB omschrijft de forfaitaire tegemoetkoming als
een tegemoetkoming waarbij geen vastomlijnd eigen aandeel in de kosten is
aan te wijzen. (87)
Het stellen van inkomensgrenzen is ook door de
Regeling financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen niet onmogelijk
gemaakt en heeft geen betrekking op forfaitaire tegemoetkomingen, zoals de
vervoerskostenvergoeding. (88) Een grens van 1,5 maal de bijstandsnorm is
toegestaan en ligt nog binnen de grenzen van de verantwoorde voorziening.
(89)
In de Regeling zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de wijze
waarop het inkomen moet worden berekend aan de hand waarvan de draagkracht
wordt vastgesteld. Die zijn echter alleen van toepassing indien beoordeeld
moet worden of het totaal aan eigen bijdragen en het aandeel van de kosten
van een voorziening dat voor eigen rekening blijft, de draagkracht niet
overschrijdt. Als de gemeente een inkomensgrens hanteert waarboven in het
geheel geen voorziening meer wordt verstrekt , (90) mag zij in principe
zelf bepalen hoe dat inkomen wordt berekend. Daar is echter wel een grens
aan gesteld: (91)
"Bij het toetsen van de aanspraak op een voorziening aan een inkomensgrens mag niet elke ruimte ontbreken om in bijzondere omstandigheden rekening te kunnen houden met als gevolg van de handicap op het besteedbare inkomen drukkende kosten. Dit kan, indien de gemeentelijke verordening niet voorziet in een specifieke regeling, door het hanteren van de hardheidsclausule. Het categorisch weigeren om met meerkosten in verband met het hebben van een handicap rekening te houden, is in strijd met art. 3 Wvg" (92)
De Regeling is, zoals gezegd,
alleen van toepassing op eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen.
Betalingen voor het collectief vervoer zijn geen eigen bijdrage in de zin
van de Wvg als het tarief ongeveer gelijk is aan de blauwe strippenkaart.
(93) De kosten van het collectief vervoer ontlopen die van het reguliere
openbaar vervoer niet of nauwelijks en zijn daarmee gelijk aan de kosten
die ook de niet gehandicapte voor zijn vervoer moet maken. In die zin zijn
de kosten van het gebruik van het collectief vervoer als algemeen
gebruikelijk aan te merken.
Als bij woningaanpassingen een
inkomensgrens wordt gehanteerd, wordt de financiële tegemoetkoming in
feite op nihil gesteld. De kosten van de woningaanpassing mag de
draagkracht dan niet overschrijden. Dit blijkt uit de toelichting op de
Regeling en valt af te leiden uit de hiervoor genoemde uitspraak van de
CRvB. (94)
Tot slot: indien in plaats van een woningaanpassing
wordt gesteld dat verhuizen de goedkoopst adequate oplossing is, dan mag
de toename van de woonlasten niet groter zijn dan de draagkracht groot is.
(95)
Bron: chronischzieken en gehandicapten raad