Dagboek van een Globetrotter
Chris en Hanny de Vries

Deel 3

eerste gedeelte

Een droom werd werkelijkheid.

 

Voor Lisa en Tim.

Zij konden er ook niks aan doen.

 

Illustraties en foto's: Globe Productions. Almelo. Netherlands

le druk 1983 December. 2e druk 1984 Februari. 3e druk 1984 November. 4e druk 1999/2003 September/Cd-kopie/Internet

 

World copyright: Globe Productions.

P.a. Platanenstraat 4,

7605 CP Almelo

The Netherlands.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk. fotokopie, microfilm of welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de schrijver.

No part of this work may be reproduced in any form. by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the writer.

Illustraties en foto's: Globe Productions. Almelo. Netherlands.

 

Voorwoord: 

 

Hanny en Chris de Vries, van beroep respectievelijk fysio­/manueeltherapeute en student/sportinstructeur/huisman/publicist/etc. Het gezamenlijke beroep is globetrotter. Op 30 april 1980 vertrokken zij voor hun eerste grote rit. Ruim drie jaar zwierven zij over de wereld. Het Oostblok, MiddenOosten, een deel van Azië, Noord, Midden, en WestAfrika, Canada, de V.S., CentraalAmerika en het Caribische gebied.

Gedurende deze monsterrit hielden ze een dagboek bij wat resulteerde in de "Dagboeken van een Globetrotter" deel 1 en 2. Goede leesboeken met tips voor de  aspirant  globetrotter.

De oorlog tussen Iran en Irak, in 1980, stak een spaak in het wiel om naar India te. Maar het land bleef trekken. Er kwamen kinderen. Met hen op wereldreis, dat was te gek. Het zou hen "levensbagage" meegeven, waar ze heel lang wat aan zouden hebben. Er kwam een Mercedesbus, die omgebouwd werd tot kampeerwagen. 

Op 15 april 1989, de vertrekdatum, was Lisa vier en Tim drie jaar. Het visum voor Iran hadden was er niet. Volledig uitgangsverbod in Kashmir, politieke onlusten in India en Pakistan, het extreme fundamentalisme in Iran was soms reden tot zorg.

Maar de mooie kant van het reizen wint. De woestijnen van de Thardessert in India. De stranden en tempels. De Himalaya van Afghanistan tot voorbij de Mount Everest in Nepal. Het andere leven, de gewoonten en plichten. Voor Hanny en Chris is weer een droom werkelijkheid geworden. Vijftien maanden met de kinderen op weg.

India, een totaal andere cultuur en een scala van religies. Ze weten nu wat overbevolking is.

 

Hoe komt het?

 

Wat bezielt een mens om alle sociale en maatschappelijke zekerheden die Nederland te bieden heeft en alles 

zelf hebt opge­bouwd, op te geven en de wereld in te trekken? 

Er moet dan ergens in je gedachtemechaniek een schroef los zitten....

Globetrotten is echter een ziekte maar een van het goede, ongevaarlijke, type.

Ik werd in 1974 "geïnfecteerd" met dat "virus", waartegen gelukkig geen kruid is gewassen. Tijdens mijn MTS stageperiode ging ik naar Israël, om weinig stage te lopen, maar veel te reizen. Tijdens die omzwervingen kwam ik in contact met wereldreizigers. De verhalen die zij vertelden boeiden mij en bleven mij bezighouden. Het "virus" had toegeslagen.

Na een half jaar kwam ik terug in Nederland. De verkering met Hanny werd weer opgepakt. We gingen over wereldreizen praten. Er werd gedroomd en vage plannen ontstonden.

Ik moest eerst de MTS in Almelo afmaken en Hanny begon in Utrecht aan de studie fysiotherapie.

Na mijn eindexamen moest ik het land verdedigen. Ik kreeg van de minister van Defensie, een leuke baan als onderofficierinstructeur aangeboden bij het Verbindings Opleidings Centrum van Ede. Dicht bij Utrecht en ik tekende voor vier jaar. De "semiprofs" bij Defensie kregen elke maand een bom duiten. Daarbij kwam nog dat ik goedkoop kon studeren en de afzwaaipremie was ook niet mis.

De studie van Hanny verliep uitstekend. We leefden zuinig en konden aardig "potten". Vooral toen Hanny, na het behalen van haar diploma, werk vond in het ziekenhuis in Ede.

We gingen op wereldreis, dat stond inmiddels vast. Een half jaar, een jaar. Maar waar gingen we heen en hoe? Vragen die ons door het hoofd schoten. Hanny en ik zijn altijd motorgek geweest, dus werd er een oude BMW gekocht. Met vereende krachten werd er een zijspan aangebakken. De reis zou met die kombinatie gemaakt worden. Maar de goden beschikten anders.

Op een proeftocht naar de Noordkaap vergat ik, dat ook in Noorwegen rechtdoorgaand verkeer voorrang heeft. Het zijspan was schroot, de motor iets minder puin en wij kwamen er gelukkig zonder ernstige kleerscheuren af. Het motorplan was voorbij, dit tot grote opluchting van ouders en vele vrienden.

Er werd gezocht naar een auto. De uiteindelijke keus viel op een gloednieuwe Volkswagen Transporter T2b.. Wel met een kleurverschil in de lak, maar dat scheelde fors in de aanschafprijs. Een goed financieel begin is het halve werk, nietwaar?

Hanny en ik waren er inmiddels wel achtergekomen, dat de wereld erg groot is. We besloten een trip van maximaal vijf jaar te maken. De bus werd omgebouwd tot kampeerwagen en op 30 april 1980 vertrokken we. Het Oostblok, inklusief Rusland, het MiddenOosten tot aan de Perzische Golf, de noordkust van de Middellandse Zee, Noord en West-Afrika, Canada, Noord- en MiddenAmerika en het Caribbisch gebied. Drie en een half jaar hielden Hanny en ik het globetrotten vol. Toen waren we reismoe en keerden terug naar Nederland.

Door de oorlog tussen Iran en Irak, viel ons plan om naar India te gaan in het water. Toch bleef India ons trekken. Koud nadat we terug waren was het plan, wéér op pad te gaan, geboren. Maar eerst moest er geld komen en we wilden kinderen. Met kinderen op wereldreis, dat leek ons te gek. Vijftien maanden als familie dagin, daguit, bij elkaar in landen en omstandigheden die niet te vergelijken zijn met Nederland. Het kon een familieband geven voor ons verdere leven. Het zou óns zeker  en misschien onze kinderen, hoe jong ze ook waren  "levensbagage" meegeven, waar ze heel lang wat aan zouden hebben.

Lisa en Tim kwamen en groeiden als kool. Er kwam een grote Mercedesbus, die we in drie jaar restaureerden en ombouwden tot kampeerwagen. We spaarden wat geld, maar dat was niet veel. Over de eerste reis werden twee boeken geschreven en lezingen gehouden. De tocht naar India kreeg vorm en kwam steeds nader.

15 april 1989. Onze vertrekdatum. Lisa was vier en Tim drie jaar. De Mercedes was in orde. Hanny en ik ook. Het huis werd verhuurd. Met dat weinige geld maar wel een doos computersoftware en bijna honderd kilo reserveonderdelen voor de handel, vertrokken we richting Azië. Een visum voor Iran hadden we nog niet, maar dat zouden we onderweg proberen te krijgen. Andere regels, andere wetten. Politiek en wereldreizen, je krijgt er mee te maken als je over de globe gaat trotten. Zelfs meer dan je lief is. Volledig uitgangsverbod in Kashmir. Vier maanden nadat we in Iran en Koerdistan, dicht tegen de grens met Irak, rondreden begon Saddam Hoessein met de anneksatie van Koeweit.

Maar de mooie kant van het reizen? Die zijn er veel meer.

De woestijnen van de Thardesert in India. De Himalaya, van Afghanistan tot voorbij de Mount Everest in Nepal. Het andere leven. Niet meer de verplichtingen die je in Nederland hebt. Het is echter geen vrijheid, blijheid, dat wereldreizen. Je moet je houden aan de regels van het land. Dat ben je als gast verplicht. Bovendien beleef je zo'n land ook beter. Ik kan u verzekeren dat de regels, vooral in derdewereldlanden, strenger zijn dan hier.

Wereldreizen verandert je karakter, het verruimt je visie. Je begrijpt alles beter, Moslim, Christendom, Hinduisme, Boeddhisme, Jain, Sikhs, Voodoo, sektes, geld.

Hanny en ik vinden wereldreizen het mooiste wat er is. Je blijft dromen. Voor Hanny en mij zijn al heel wat van die dromen werkelijkheid geworden. Maar er zijn nog meer dromen. Die willen we ook waarmaken. Met het eigen autootje en het liefst weer met ons viertjes.

Deze vijftien maanden samen met de kinderen zijn goed afgelopen, al was het soms niet makkelijk.

India, een kontinent met een totaal andere kultuur, die met niets te vergelijken is. We weten nu wat overbevolking is. Een ander geloof, een andere zede. De Islamitische landen. Ga er rustig voor zitten en lees. U kunt het gaan meebeleven......  

                                       

                                                  Chris de Vries.

 
Op weg.

Het dagboek leest zaterdag 15 april 1989.

We hadden de meterstand van het gas en elektriciteit opgenomen. De videorecorder stond bij mijn zwager. Spullen waar we aan gehecht waren bij mijn schoonvader. De rest van de huisraad konden we laten staan. Mark, de huurder van ons huis, kreeg de sleutel en onze zegen. We hadden het geluk, dat hij huis en inboedel wilde huren. Opslaan van deze zaken, zoals bij de vorige reis, was nu gelukkig niet

nodig. Over ongeveer vijftien maanden zouden we wel zien hoe hij de zaak had onderhouden.

We hadden ons "huis op wielen" "CHALITI" gedoopt, de beginletters van onze namen. Het leek trouwens, met een beetje fantasie, ook nog op het Franse woord chalet. Voor ons was "CHALITI" dat dan ook.

In restaurant "Beeklust" hielden we een soort afscheidsreceptie. We hadden gerekend op een man of dertig maar er waren lieden die lucht van ons vertrek gekregen hadden en het totaal aantal gedagzeggers liep aardig tegen de zestig. We verdenken onze ouders hiervan. De media, waaronder Radio Almelo en Radio Oost, waren ook aanwezig, dus wist meteen iedereen dat de familie De Vries, ruim een jaar uit de lucht was.

De grootste verrassing was dat een delegatie van de Nederlandse Kampeerauto Club een beker kwam brengen. We waren tot "Kampeerautobezitter van het jaar" uitgeroepen! Hoe ze daar bij kwamen is ons nog steeds niet duidelijk maar leuk vonden we het wel. Helaas moesten we de beker meteen weer inleveren.

Over twaalf maanden ging deze weer naar iemand anders en dan zouden wij nog in India zitten. Heb je eens een onderscheiding geregen, ben je die direkt weer kwijt....

Een voordeel van de vele onverwachte aanwezigen was wel dat ik op het laatste moment nog een paar "aandelen" in de reis verkocht. In totaal waren dat er bijna vijftig geworden. Lisa en Tim vonden het prachtig. Ze werden overladen met speelgoed waarmee ze zich tijdens lange rijdagen konden vermaken.

Binnen een kwartier zat het interieur van "CHALITI" onder de stickers, elke

keer als ik moest remmen, ratelden er knikkers door de bus. Het ene luistersprookje was nog niet afgelopen of het andere moest weer in de cassetterecorder. Dat we op weg waren, begrepen ze niet. In de periode van voorbereiding waren we regelmatig met "CHALITI" op pad. We hadden geregeld boeken over India voorgelezen, plaatjes laten zien en videofilms over dat land getoond.

Nu was het serieus.

Koffie met gebak, hier en daar een babbel en daarna op pad. De koffie werd betaald door de beheerder van restaurant "Beeklust". Hij vond dat we dat geld wel ergens anders aan konden besteden. Wie zijn wij om daar tegenin te gaan?

"Waarom moet oma huilen," was een vraag van Lisa. Hanny legde uit, dat we de oma's en opa's heel lang niet zouden zien. Ja, wat is "heel lang" voor een kind van vier? Drie dagen, een week, een maand?

 
Ballen in buik.

We reden oostwaarts richting Fulda, vlak bij de grens met het toenmalige Oost-Duitsland. Daar woonde een bevriend koppel, waarmee we in 1981 een deel van de Sahara hadden "overwonnen". Zij hadden ook twee kinderen en dat was leuk voor Lisa en Tim. Zodra je bij Münster bent, zit je op de vierbaans "autobahn". Lisa en Tim waren moe van de drukte rond het afscheid, dus gingen mooi slapen. Ik zette de bus op de kruissnelheid van vijfenzeventig kilometer per uur en het lage verkeersaanbod gaf ons gelegenheid om het één en ander ook te overdenken. Toch weer "ballen in de buik" ondanks de ervaring die wij hebben met globetrotten. Hadden we aan alles gedacht? De bus was optimaal. Kregen we pech, dan konden we er niets aan doen. Alles was tot in den treure doorgesproken met de specialisten van de firma "Vogelsang" in Almelo. Dat resulteerde in alle mogelijke speciale typen en soorten gereedschap dat ik in geval van grote panne nodig zou kunnen hebben. Reservedieselpomp, dynamo, startmotor, inspuitstukken etc. etc. Mochten we het niet hoeven te gebruiken, altijd goed voor de handel. Ik had een cursus motortechniek gevolgd bij het Edukatief Centrum van Mercedes in Nijkerk en daar had ik een loodzwaar werkplaatshandboek aan overgehouden. Waar wij een beetje over in zaten was de gezondheid. Hanny had zich verdiept in het onderwerp reizen met kleine kinderen. Zij heeft gepraat met mensen die gewerkt hadden in derdewereldlanden en daar met hun kroost woonden. Het Tropeninstituut in Amsterdam werd bijna dol van onze vragen en veronderstellingen. En we hadden het geluk dat onze huisarts, drs H. Gribnau, alle medewerking verleende. Dat alles resulteerde in een "kubieke meter" pillen, poeders, drankjes en smeersels. Je kunt in Azië "prachtige" ziektes oplopen, was ons verteld. Dat de organisatie in de bus nog niet optimaal was, wisten we. De Mercedesbus is groter en heeft een totaal andere indeling dan onze eerste VWbus.

Voeg erbij de enorme hoeveelheid kinderspullen die we bij ons hadden. Allerhande zaken schoten ons door het hoofd. De proefrit van drie weken naar de Ardennen was te kort geweest. Naar onze mening hadden we de zaak theoretisch in orde en natuurlijk via de Globetrotters Organisatie met anderen doorgepraat. Met de kinderen er bij konden we niets aan het toeval overlaten. Bovendien wisten we al zeker, dat we onderweg geregeld onverwachte zaken tegen zouden komen. Maar dat houdt de spanning erin. Helemaal honderd procent voorbereiden kan je je nooit voor zo'n trip. Je moet het toeval ook een kans geven. Doordat Lisa en Tim sliepen konden we flink doorrijden en tegen de avond vroegen we bij een Raststätte met politiepost, of we op de parkeerplaats mochten overnachten. Natuurlijk namen we Lisa en Tim mee naar binnen toen we het de politie gingen vragen. "Selbstverständlich" mochten we daar staan. Of beter nog, we moesten de bus maar achter het buro parkeren. Dat was veel rustiger. We mochten zelfs de toiletten en de douche in het buro gebruiken. Hadden we nog een 220-volt aansluiting nodig? Was ook geen probleem. En natuurlijk was de overnachting gratis.

Lisa en Tim kregen een beetje in de gaten waaraan we begonnen waren, al hadden ze er geen idee van, hoe ver India was. De wereldatlas hadden we thuis laten liggen. Wat zegt ze overigens een kaart?

">Reinhard en ik gingen met de reservedieseltank aan de gang, want de pomp die de brandstof van de tachtig naar de zestiglitertank moest overhevelen, voldeed niet helemaal aan de door mij gestelde eisen. Het was koud, dus de

"TRUMA" kachel, gekregen van "GIMEG" uit De Meern, kwam goed van pas. Die hadden we nog niet kunnen beproeven. Midden in de nacht werden we wakker van de kou. Kachel uit....wat nu? Heel eenvoudig: het gas was op. Een blik uit het raam leerde ons, dat er rijp op het gras stond, dus het vroor. Ik had geen zin gasflessen te wisselen, dus maar een extra deken gepakt. We hadden tweehonderdtwintig volt tot onze beschikking maar geen straalkacheltje.  Moesten we onderweg nog kopen. De volgende dag hebben we in Fulda de gasflessen laten vullen. We konden er weer even tegen.
 
Miljonair.

 

Na een paar dagen namen we afscheid van onze vrienden. We gingen op weg naar Oostenrijk. Tim was niet goed te pas. Dat werd in de loop van de dag erger. Hangerig, vervelend en hij klaagde over pijn in zijn oor. Bij Landshut vonden we een camping. Die nacht werd Tim om het half uur wakker. Hij heeft koorts. Een ui op z'n oor, druppels erin en een zetpil gegeven maar niets hielp. De volgende dag weer oor en neusdruppels en Paracetamol. Het joch bleef ruim negenendertig graden koorts houden. Conclusie van Hanny: oorontsteking. De kubieke meter medicijnen werd losgetrokken en een kuur met antibiotica werd begonnen. Tim bleef in bed en ik in de bus om op hem te passen. Hanny ging met Lisa op de fiets een toer maken in Landshut. Winkels kijken, boodschappen doen en midgetgolven. In de loop van de dag knapte Tim weer op. Hanny kwam echter terug met de mededeling dat er een vulling uit haar kies was gevallen! En we hadden onze gebitten toch zo goed laten kontroleren! De volgende dag dus eerst naar een tandarts.

De vulling werd vernieuwd en Tim had weer praatjes, zodat we besloten richting Würzenpas te gaan. Een heuvel met hellingen van achttien procent! Volgens het Mercedesboekje moest dat kunnen maar volgens een paar Oostenrijkers niet. We zouden wel zien. Het viel allemaal mee. Ik moest "CHALITI" op het steilste stuk wel in de eerste versnelling zetten maar hij kwam er tegenop. Ik keek maar niet in de spiegels, want ik had toch een file achter mij hangen! De grenspassage met Joegoslavië gaf geen problemen. We wisselden wat geld.

Voor tweehonderd mark kreeg ik een enorme stapel dinars in mijn handen gedrukt. Dat moest ik even natellen. Het uiteindelijke resultaat was meer dan een miljoen van dat betaalmiddel. Een droom werd werkelijkheid: ik was "miljonair", maar wat moest ik ermee...? We wilden zo snel mogelijk naar Istanbul. Daar zouden we het visum voor Iran regelen en wie weet hoe lang dat kon gaan duren!

We reden via de beruchte "Autoput". Nu gelukkig niet zo druk, omdat de Turkse en andere landslieden uit het MiddenOosten die in de Benelux, Duitsland en Oostenrijk werkten nog niet op vakantie waren. Op een keurig stuk vierbaansweg opeens een harde knal van achteren. We schrokken ons dood en dachten dat er een gasfles ontploft was. Ik keek in mijn spiegels. Ik zag geen rook of  erger  vuur maar hoorde wel vreemd geflapper van rechtsachter komen. Een klapband. Toch wel een sensatie en wat een harde knal. Heel langzaam een parkeerplaats opgereden om de schade op te nemen. Wat ben ik blij met dubbellucht achter, dan kan je tenminste nog even doorrijden.

De binnenste band was totaal aan flarden en alleen nog goed voor schoenzolen. Het wisselen van het wiel ging echter niet zo snel, omdat Lisa en Tim ook zo nodig mee moesten helpen. Dat resulteerde in mooie foto's en een komplete chaos in mijn gereedschapstassen. Pret hadden Lisa en Tim voor tien maar ik kon de humor van het geheel niet inzien. In Beograd op zoek gegaan naar een nieuwe band maar dat liep op niets uit.

Wat een vreselijke stad. Smalle straten, éénrichtingsverkeer en regen. De camping van Beograd vonden we ook al niet geweldig, dus reden we snel door naar Nis. Vlak voor de stad vonden we een motel met een camping én een Wegenwachtpost!

De volgende dag naar die post gegaan met in de hand de Internationale Reis en Kredietbrief van de ANWB. Geen probleem, de maat van de band werd genoteerd en ik kon met een wegenwachter op zoek naar een nieuwe. Met een Wegenwachtauto natuurlijk. Hanny, Lisa en Tim bleven met "CHALITI" bij het WWstation. We reden wat garages af om naar de goedkoopste en toch de beste band te zoeken. Daarna naar de bank om geld te wisselen en het postkantoor om postzegels te halen. Ik begreep toen het betrekkelijke van het "miljonairschap".

Eén klapband en...weg is het geld... Mijn wegenwachter had er duidelijk plezier in. Hij moest óók nog wat boodschappen doen en zo kreeg ik een mooie rondleiding door Nis. Aardige stad wel. Terug op de post werd de band keurig om het wiel gelegd, een nieuwe binnenband erin en klaar was Kees. Prima service, maar zonder IRK zou het veel moeilijker zijn geweest. In alle konsternatie vergaten we de camping te betalen. Die was belachelijk duur trouwens. Zo werd de pech nog iets goedkoper en we hadden iets "terugverdiend" van de tolheffing voor de autoput. Die was de zestig gulden beslist niet waard.

Aan de grens probeerden we de nog overgebleven dinars te wisselen in echt geld, maar dat konden we vergeten. Dan maar omzetten in diesel. Van het toen nog overgebleven geld Cola, koekjes en snoep gekocht. Dit tot tevredenheid en volle instemming van Lisa en Tim.

Rembrandt en Van Gogh.

Aan de Bulgaarse kant opnieuw geld gewisseld en de twee, in Amsterdam bij Balkantourist bestelde, campingbonnen ontvangen. Door minimaal twee campingvouchers te nemen, omzeilden we de visumverplichting voor Bulgarije. Hetgeen een slok op een borrel scheelde. Snel reden we door naar Sofia, waar we op de ons bekende stadscamping "Vrana" wilden overnachten. Maar de zaak bleek nog gesloten te zijn. Bij Balkantourist in Amsterdam had men ons toch echt verzekerd, dat deze camping het gehele jaar open was! De manager vertelde, dat Vrana net gerenoveerd was en niet eerder open mocht, dan dat de Staatstelevisie er opnames van had gemaakt! Dat konden wij begrijpen, want Vrana is een doortrekcamping waar Jan Rap en z'n maat uit Jemen, Jordanië, Syrië, Turkije en Irak er binnen de kortste keren een puinhoop van maken.

Wij vonden echter die enorme gezinnen op reis naar hun vakantiebestemming of retour naar hun werk in den vreemden best gezellig. Maar wat een zooi konden die lui ervan maken. Bij een Balkantouristmotel mochten we ook niet staan en al met al liepen de mensen van Balkantourist niet over van behulpzaamheid. Dan maar de stad in. We hadden ons best gedaan om officieel te overnachten en meer konden we niet doen. Met de pest in stalden we de bus op het grote parkeerterrein voor het stadion. Vrij kamperen is verboden in Bulgarije maar het zou een knappe smeris zijn die ons daar weg zou krijgen. Ik had mijn verhaal al diverse keren in gedachte gerepeteerd. We hadden echter een uitstekende nacht. Het eerste wat we de volgende dag deden was naar het hoofdkantoor van Balkantourist gaan om onze gram te halen. Duizend maal excuus maar ze konden er niets aan doen. Bla, Bla, Bla. Ja, vlak bij de Turkse grens was een camping open, maar daar hadden we nu niets aan. Tachtig kilometer heen en weer rijden wilden we niet. Sofia is en blijft een leuke stad. Mooie gebouwen, aardige parken en vriendelijke mensen. Een man kwam ons vragen waar we vandaan kwamen. Op ons antwoord dat we uit Holland kwamen had ik alweer "Gullit en Van Basten" verwacht. Maar nee....."Ah, Rembrandt en Van Gogh" was zijn antwoord. Kijk, dat bedoel ik nou. Op het postkantoor mijn wekelijkse babbel voor de NCRV doorgebeld. Negen jaar geleden moesten we hier vier uur wachten voordat we verbinding kregen. Nu kon ik direct draaien en de rekening kwam uit een printer. Waarom ook niet?

Op zoek naar een ijsco vonden we een prachtige speeltuin. Lisa en Tim gingen er luidruchtig en stevig tegenaan....

Laat in de middag toch nog doorgereden naar een camping, veertig kilometer verder. Je moet het noodlot ook weer niet tarten door nog een nacht vrij te gaan staan. De camping bij Harmanli was evenmin officieel(!) open maar we mochten er staan. Even speelde ik met de gedachte telefonisch een scheldkanonnade op Balkantourist in Sofia af te vuren maar wat heb je er aan? Het is een staatszaak, dus enige betrokkenheid met de wens van een globetrotter hebben die lui over het algemeen toch niet.

Overdekte ijsbaan.

Bij de Turkse grens reden we per ongeluk om alle controleposten heen en werden we bij de laatste post weer teruggestuurd. Die grensovergang is speciaal gebouwd om de horde gastarbeiders te verwerken die in het hoogseizoen naar huis komen om vakantie te houden. Nu was er slechts één hokje open en het was niet verwonderlijk dat we dat misten.

In de loop van de middag kwamen we in Istanboel aan. Natuurlijk reden we weer verkeerd op zoek naar de camping Attakoy en verdwaalden in het gelijknamige plaatsje. Een vriendelijke, Nederlands sprekende, Turk reed voor ons uit en zo kwamen we bij de camping. Voor Hanny en mij een weerzien. Veel was er niet veranderd. Behalve dan het sanitair. De laatste hand werd eraan gelegd.

Het blok was fonkelnieuw. Mooi hoor. Lekker "schoon" poepen. Lisa en Tim vonden al snel de weg naar het speeltuintje. Ze kwamen terug met een schildpad die we meteen adopteerden en de naam Stoffel gaven. We plakten wel een roodwitblauwe band op zijn rug, om hem snel in het gras terug te kunnen vinden. Er stonden nog een paar Nederlanders, wat voor Lisa en Tim fijn was. Ze konden weer eens Nederlands praten. Een ouder echtpaar werd meteen tot "opa en oma" gebombardeerd. Die hadden daar geen problemen mee, omdat zij hun eigen kleinkinderen misten. Lisa en Tim hadden geen moeite met de snoepjes en koekjes die ze van hen kregen. Het fundamenteel recht van grootouders om kleinkinderen te verwennen.

We gingen Istanboel in. Wat is die stad veranderd! Stukken schoner en minder verkeer. Er werd zo nu en dan zelfs gestopt voor een rood verkeerslicht! We lieten onze schoenen poetsen, aten een kebabje in een echt Turks restaurant maar lieten een bezoek aan de Aja Sofia schieten. Tien gulden entree per persoon vonden we een beetje gortig. Hanny en ik hadden die al gezien en voor Lisa en Tim had het nog geen waarde. Hun blonde koppies trokken veel aandacht van de, zowel manlijke als vrouwelijke, Turken. Ze leerden al snel het Gülegüle (= doei) en het Alas Maladik (= tot ziens) Merhabba (=hoe gaat het?) Ze werden geaaid en soms zelfs geknuffeld. We namen op goed geluk een veerboot over de Bosporus en kwamen op het Aziatische gedeelte van Istanboel.

We gingen op zwerftocht rondom de Puddingshop, een bekende ontmoetingsplek uit de jaren zestig. Nu helaas een soort McDonald met vele "Neckermanners" (= trottersjargon voor toeristen die met een reisorganisatie zijn) die aan en af liepen. Niet echt leuk. De overdekte bazaar was ook een tegenvaller.

Tien jaar geleden nog een echte bazaar, met lekker veel troep, ratten en kinderarbeid, nu getransformeerd om de toerist te behagen en een poot uit te draaien. De sfeer van toen vonden we nog wel terug in de straten rondom de bazaar. Stil blijven staan bij een voorstelling met twee apen. Doordat Lisa en Tim zo'n pret hadden in die beesten, kreeg de voorstelling veel meer kijkers dan normaal. Dat vond de "showmaster" prima, want dat betekende meer inkomen. Waren de apen nu de publiekstrekker of Lisa en Tim? Wij mochten in ieder geval gratis kijken. Eigenlijk was de hernieuwde kennismaking met Istanbul een tegenvaller voor Hanny en mij. We bezochten een nieuw winkelcentrum aan de Kennedyboulevard met een heuse kunstijsbaan(!) op het plein.

Op de fiets over de boulevard heen en terug naar de camping. De reaktie van de Turken was prachtig. Toeterend en groetend reden ze langs. Soms reden er enkele Turken gelijk met ons op, om ons nog beter te bekijken, wat weer een file tot gevolg had. Veel verkeer, dus veel uitlaatgassen en ook te veel toeristen. We hadden een vaste pauzeplek aan de boulevard, minstens een uur verblijf in één van de leuke speeltuinen. Toen Tim languit in een plas viel was voor hem de lol er af. Als pleister op de wonde kreeg hij van een Turkse jongen een autootje. De  Westerse  ontwikkeling had hier ook niet stil gestaan. Jammer, maar helaas, je houdt het niet tegen.

India niet meer stuk.

Op naar de Iraanse ambassade om het visum te bemachtigen. We gingen eerst naar het Nederlandse consulaat om een aanbevelingsbrief te halen. Die brief kostte ons wel vijf gulden per paspoort en de ontvangst was miserabel. Dat was in tien jaar nog niet veranderd. Istanboel heeft één van de slechtste Nederlandse vertegenwoordigingen van de hele wereld. Op het Iraanse consulaat gekomen, kregen we de mededeling, dat we een maand op ons visum moesten wachten! Een maand in Istanboel blijven? Die Ajatholla's zijn gek. Ik zette al mijn diplomatieke kunnen op het spel en na ernstig praten met één van die baardmannen, kreeg ik het voor elkaar dat mijn konsul die van Iran maar moest bellen, om namens ons een visum te vragen. Normaal gebeurt dat dus met die aanbevelingsbrief maar met een knipoogje verzekerde "onze" Ajatholla, dat het met zo'n persoonlijk belletje wel snel geregeld zou zijn. Na veel moeite kreeg ik de consulgeneraal, mr. E.T.J.T. Kwint aan de lijn. Ik legde hem het probleem uit. Zijn reactie was belachelijk. Met een, door een kater geplaagde stem (het was de dag na Koninginnedag, dus hadden ze een "diplomatiek" feestje op het consulaat gehad) antwoordde hij, dat hij geen zin had om contact op te nemen met de Iraanse consul. "Ik wens mij niet in Iraanse interne zaken te mengen", was zijn commentaar. "Mocht u na een week of zo nog niets gehoord hebben, kunt u weer contact met mij opnemen." Hij zou dan kijken of hij wat voor me kon doen. Een maand wachten konden we de kinderen niet aandoen. Het zou dan verder naar het oosten te heet zijn. In Pakistan en NoordIndia zouden we de moesson op ons dak krijgen. Met moordgedachten hing ik de hoorn op de haak. Wat een hufter. De heer Kwint belast om Neder­landerse belangen  dus ook de onze  te behartigen, liet ons India­plan in duigen val­len. Het huilen stond ons nader dan het la­chen. Zelfs Lisa en Tim hadden in de gaten dat er iets vreselijks was gebeurd. Wat zou ik die Kwint afkraken in de volgende uit­zending van de NCRV.

Rekening houdend met meer menselijkheid op de Iraanse ambassade, trok ik de volgende dag de stoute schoenen aan om alleen met Tim "di­plomatiek" overleg op "hoog niveau" met de Ajatholla's te gaan voeren. Met knikkende knieën ging ik het ­consulaat binnen. Onderweg had ik Tim een paar woorden Arabisch geleerd en ik duwde hem met z'n blonde koppie door elk open loket dat ik zag. Elke keer dat hij "Salem Aleikum" brulde, was hij een lollie rijker. Corruptie! Jong geleerd is oud gedaan.

Alle Ajatholla's hadden duidelijk plezier in dat joch. Na een stuk of zeven lollies  kwam "onze" Ajatholla op het tapijt en zowaar met een vage glimlach om de lippen. Ik vertelde het verhaal van het nogal teleurstellend verlopen telefoontje met onze "consul" Kwint. "Your consul is quite an idiot", zei hij tegen mij. Daar was ik het volledig mee eens. Door deze opmerking kreeg ik echter een beetje hoop en ik bleef maar praten en uitleggen. Na ongeveer een kwar­tier verdween hij om terug te komen met een stapel papie­ren: de aanvraagformulieren voor het visum!! Eén  nul voor Tim en mij. Ik moest die maar vast invullen. Hij zou overleg plegen met zijn consul. Dat kostte mij bijna een half uur en vijf lollies. Tim gedroeg zich uitstekend. Na de nodige "Salem Aleikums" en "Merhaba's" van Tim verscheen onze Ajatholla weer voor het loket. Hij nam de formulieren in ontvangst en vertelde, dat de consul die wilde inzien. Dat had ik verwacht en daarom had ik bij de formulieren een begeleidend schrijven gedaan met (smeek, smeek, slijm, slijm) het hele verhaal van de hitte en het "oh, so beautiful Iran" dat we zóóó graag wilden bezoeken ......... Toen was het wachten op wat komen ging. Ik kloof mijn nagels tot bloedens toe af en ik deed schietgebedjes naar alle goden, halfgoden en heiligen die ik kende. En dat is me een reeks... Tim beloofde ik een waterpistool wanneer hij zich nog even koest hield.

Na een half uur kwam het hoofd van onze man door het loket: ik moest komen. "You can get your visa's tomorrow!" Even miste mijn hart een slag of twee. Morgen het visum! Ik gaf de man onder vele dankzeggingen een hand, schopte Tim tegen zijn schenen, zodat hij wist dat hij met zijn afscheidsritueel kon beginnen: "Sjoekran" en "Aleikum Salaam", bis, bis en zo hard mogelijk!

Ik dankte alle bovenaardsen voor het honoreren van mijn gebeden. Een week wachten had ik verwacht, maar binnen één dag. Ik zag weer de kleine glimlach op het gezicht van "onze" Khomeiniboy. Zouden die gasten dan toch iets menselijks in zich hebben ondanks de antireklame die Iran in het Westen krijgt? De informatie over Iran hadden Hanny en mij wat bang gemaakt. Maar dat zouden we later wel zien. Het visum in de knip. Tim zo'n vijftien lollies en een waterpistool rijker. Die wisselde hij trouwens later in voor een klapperpistool, een autootje en een grote ijsco. Dat kostte mij weer geld maar wij zijn er van overtuigd dat het zonder zijn show, beslist niet gelukt was.

Tot ziens Istanboel, Hanny en mij zie je voorlopig niet terug. Voor Lisa en Tim kunnen wij niet beslissen maar als ze de stad nog eens willen zien, gaan ze maar alleen.

Het visum voor Iran hadden we, dus kon India niet meer stuk. Een enorme "dreun" was wel, dat we honderdvijftig dollar per paspoort, verplicht moesten omwisselen aan de grens! Dat was slikken....

Daarvoor kregen we een transitvisum voor tien dagen. Zoveel geld voor 2200 honderd kilometer? Men vertelde mij echter, dat "transit" normaal maar zeven dagen was, dus wij hadden met onze tien dagen nog geluk. Nou ja, we zouden wel zien. Hopelijk waren de wegen er een beetje redelijk.

Zoals immer reden we Istanboel weer verkeerd uit. Wij wilden aanvankelijk via de oude Bosporusbrug Europa in steil verlaten. We volgden de bordjes met daarop een tekening van de Bosporusbrug. Dit bleek nu de verwijzing te zijn naar de nieuwe brug. Achteraf bleek het een geluk bij een "ongeluk" te zijn. en Azië binnen te rijden. De nieuwe brug is een tolbrug en de oude niet. Daarom hadden wij de nieuwe vierbaansweg naar de nieuwe brug bijna voor ons alleen. Vanaf de nieuwe Bosporusbrug wierpen we een prachtig blik op de geweldig mooie oude brug en de kilometers file die er nog altijd op staat.

Dag Europa. Tot over ruim een jaar.

We genoten van de rit naar Ankara: groen en bosrijk. Daar vonden we al snel de Damcamping. Tien jaar geleden nog een zand­plaat, nu een keurig aangelegde verblijfplaats met gras, bomen en een goed sanitairblok. We had­den in de stad niet veel te zoeken. Maar we besloten toch nog de Uisa, de citadel, te be­zichtigen. Voor Lisa en Tim was zo'n fort ook prachtig. Vooral de wijk in en om de citadel is de moeite waard.

De ba­zaar van Ankara vonden we mooi. We bezochten het grote Gençlik park met vijvers, fonteinen, een groot lunapark en veel loslopende militairen. Vooral Hanny en de kinderen hadden veel succes bij de soldaten. Vele keren moesten zij op de foto.

Om Lisa en Tim een Moslimkerk te laten zien bezochten we de Kocatepemoskee. Nagelnieuw met een parkeergarage en een weg er onder door. Het zou de grootste moskee van de wereld zijn. En groot wastie. En de lamp die in het midden hangt kan volgens ons zo in het Guiness book of Records. Lisa en Tim waren onder de indruk. Vooral de tapijten op de vloer nodig­den uit tot "keten".

Er was gelukkig geen dienst gaande en de weinig aanwezigen vonden het al­lang goed dat twee buitenlandse kinderen aan het rennen waren door de "tent". Toch wel ideaal zo'n kerk zonder banken.

Er lagen een paar brieven bij de posterestante en daarna gingen we op weg.

In OostTurkije bezochten we een echtpaar, dat we uit Almelo kenden. Met open armen werden we ontvangen. Er werden meteen drie kippen geslacht voor het avondeten. Hanny en de kinderen gingen met de vrouw des huizes op "tournee" door de buurt en ik ging met de man op "theehuizentocht". Zo werden wij met trots "geshowed" aan de plaatselijke bevolking. Het was blijkbaar nogal bijzonder dat kennissen uit het buitenland op bezoek kwamen. En dan nog wel een hele familie! We zijn er zeker van dan we nog maanden het gesprek rond de waterpijp waren. Eén en al gastvrijheid en vriendelijkheid. Wat is Turkije toch een goed land en wat bevielen ons de mensen. Het voordeel was dat onze gastheer en vrouw Nederlands spraken. Hanny was op haar tocht in een huis beland waar een Belgische vrouw woonde. Binnen de kortste keren zat het huis vol vrouwen en kinderen. Een enorme ervaring voor haar. Ze leerde veel over het vrouwenleven in en rond het dorp Alaca. Hanny kwam nu dus wel in kontakt met andere vrouwen, wat op de vorige reis in moslimlanden een grote uitzondering was. Doordat zij nu kinderen had, werd zij als "volwaardig" beschouwd. Ze hoorde er nu bij. Ook Lisa en Tim konden uitstekend overweg met de kinderen, want sommige spraken redelijk Nederlands.

We kochten van een vrouw een zwarte Burka. Die "tent" moest Hanny in Iran dragen maar de weg daarheen was nog lang.

Het landschap werd kaler en onherbergzamer. Zo mijmerend op zestig kilometer per uur, zag ik een omgevalen geel bordje in het zand langs de weg liggen. Gele bordjes in Turkije betekenen "toeristisch interessante plaatsen". Het was al aardig ver in de middag en een blik op de kaart leerde ons, dat hier een oud Turks badhuis moest zijn. Wij er op af. Dat leek ons leuk. Daar aangekomen bleek de "Banyo" nog steeds in gebruik. Sterker nog, ze hadden de zaak net weer opgeknapt, om als thermaalbad te kunnen dienen. Ze verwachtten op hoogtijdagen meer dan twintigduizend(!) bezoekers. Een groot tentenkamp moest dan onderdak bieden aan al die mensen.

Wij moesten natuurlijk ook een bezoek brengen aan zo'n Hamman. Handdoeken mee en op naar de familiebaden. We werden naar een ruimte gebracht waar we ons konden omkleden. Daarnaast was het eigenlijke bad. Alles stonk naar zwavel en het was er snikheet. Het bad bestond uit een groot vierkant gat in de marmeren vloer. Het marmer was in de loop der jaren door het mineraalhoudende water, groen uitgeslagen. De sfeer was enorm. Helaas was het water zo heet, dat van echt baden geen sprake kon zijn. Jammer voor Lisa en Tim, want die wilden zwemmen in die "badkuip". We doopten toen maar een handdoek in het hete water, om deze dan boven ons hoofd uit te wringen. Toch nog dolle pret. Alleen de handdoeken zijn nooit weer dezelfde geworden. De roestkleur was er met geen wasmiddel uit te krijgen.

Verder op weg naar Iran. In Sivas de moskee met de "twinminaret" bekeken. Het verhaal gaat, dat als je in de top van de ene minaret klimt en je deze langzaam heen en weer schudt de andere vanzelf mee gaat "swingen". Dat wilden wij ook wel eens proberen. We kregen echter geen toestemming om in de toren te klimmen. Een Engelsman heeft dat namelijk bij een andere moskee ook geprobeerd. Daar is toen die "meeswingende" minaret in elkaar ges­tort. Helemaal begrijpen doe ik het niet, maar het schijnt bijzonder te zijn.

De weg was rede­lijk en de politiekontroles gaven geen problemen. Zagen we zo'n oponthoud aankomen, dan werden Lisa en Tim direkt op de voorbank gezet en op "lief kijken" geprogrammeerd. In het begin ging dat niet altijd van harte maar ze kregen altijd snoepjes van de politieman die ons aanhield. Toen ze dat eenmaal door hadden, was het woord "politiekontrole" voldoende om ze als een speer op de voorbank te krijgen. De kontrole stelde nooit veel voor. Dank zij de kinderen?

We vroegen op een late namiddag of we mochten overnachten bij zo'n politiepost. Dat was geen probleem. We kregen een keurige plaats, naast een speeltuin bij de woningen van de post. Lisa en Tim hadden hun blonde kop­pies nog maar net buiten de deur gestoken of alle kinderen van de politiemensen waren in de speeltuin aanwezig. Aan Lisa en Tim hadden we voorlopig geen kind meer. Het gebeuren werd gade geslagen door de moeders van de Turkse kinderen. Zij hingen over de balkons van de flats. 's Avonds kwam één van die vrouwen een maaltijd brengen. En om een uur of twaalf kwam een politieman even vragen of alles in orde was. De volgende ochtend kwam iemand een bord joghurt en overheerlijke geitekaas brengen. Het kon niet op. Gastvrijheid in optima forma!

Refahiye, Enzerum, de TIR-route naar Teheran. De internationale transportroute die de vrachtwagenchauffeurs moeten nemen door Turkije.

Herders met hun kudden schapen of koeien en jochies die aanstalten maakten om met stenen te gaan gooien. We gebruikten weer onze oude taktiek. Eerst gas minderen en Hanny net laten doen of ze sigaretten pakte (altijd zo'n doosje klaar hebben liggen). Terug schakelen naar een lagere versnelling en als je dan vlak bij zo'n schoffie bent, met vol gas en de luchthoorn wijd open, er opaf denderen. Daar schrikken ze meestal zo van, dat ze maken dat ze weg komen. Achteraf bezien toch wel link, want stel dat zo'n ventje valt. Deze methode is altijd goed gegaan en ik heb er mijn voorruit heel door gehouden.

We arriveerden in Dogubayazit, de laatste "halte" in Turkije. Via het boek "Turkey  a travel survival kit" uitgave Lonely Planet, vonden we al vlug een stek bij een TIR-motel. Nu was het tijd om de rit door Iran voor te bereiden. Telefoontjes plegen en de luisteraars van de NCRV vertellen dat we de komende veertien dagen waarschijnlijk niet "live" in de uitzending waren. Brieven posten, de ambassade in Ankara mededelen dat we Iran ingingen en een lading eten en diesel kopen. We wisten niet wat ons te wach­en stond. We bleven expres een paar dagen op de camping staan, in de hoop mensen te ontmoetten die Iran net uit kwamen, zodat we konden horen hoe het er nu werkelijk was. Van de vrachtwagenchauffeurs kregen we steeds hetzelfde te ho­ren. "Iran" was "shit, bad, miserable, no good" en meer van die opbeurende taal. We reden naar de grenspost zelf, maar werden daar ook niet veel wijzer. Wel zagen we een Duitse VWbus die aardig "Aziëtoegetakeld" was. Uit het gesprek bleek al snel dat de eigenaar niet ons "type" was. Hij was al­leen en had geen cent meer op zak. Door zware pech met de motor was zijn reiskapitaal op. Hij was met duizend mark vertrokken! Ons reisbudget was ook niet ruim maar om met zo weinig geld naar India te gaan is niet normaal. Hij stond al ruim twee weken te wachten op lifters, die hij tegen vergoeding door Iran en verder kon brengen. Zelfs de honderdvijftig dollar die je verplicht bent aan de grens te wisselen had hij niet meer. Zijn visum was nog maar veertien dagen geldig. Er stopte nog een ander Duits duo. Die wil­den zonder visum Iran in. Maar dat is natuurlijk niet gelukt. Zij zouden in Damaskus een visum proberen te krijgen. De andere Duitser vertelde dat hij zijn visum in Enzerum had gekregen (klaar terwijl u wacht!). Damaskus was "uit", zij ook naar Enzerum. Zo zie je maar weer, dat het "reizigers ontmoeten reizigers" voordelen kan hebben. Op de terugweg naar onze "stek" bij het TIR-motel zijn we naar één van de grootste meteoorinslagen van de wereld gegaan. Toen werd Lisa ineens bang voor sterren. "Stel, er valt er nog eentje. En dan precies op onze kop". Met veel uitleggen hebben we haar dat uit het hoofd gepraat. We bezochten een oud paleis uit 1715, prachtig gelegen op een berghelling. En wat stak de berg Arrarat mooi af tegen de blauwe lucht. Hier moet de Ark van Noach gestrand zijn. We wilden gaan zoeken maar het gebied is niet toegankelijk voor individuelen. Het is er te gevaarlijk door de smokkelaars en ander gespuis, dat tussen Iran en Turkije heen en weer wandelt. En niet te vergeten de slangen en schorpioenen.

Video ontdekt.

Teruggekomen op onze plek bij het motel ontmoetten we twee Australische motorrijders. Zij wilden de volgende dag de grens over en graag samenrijden met anderen. Zij hadden echter een zevendagenvisum en zouden hard moeten rijden om het te halen. De laatste voorbereidingen werden getroffen. De auto kreeg een wasbeurt en het geld, wat we wilden opgeven (is verplicht), werd geteld. Het geld dat we niet wilden opgeven (is verboden) werd verstopt.

Om negen uur in de ochtend van de achttiende mei stonden we aan de grens. Hanny had haar zwarte "tent", de burka, al aangetrokken.

Turkije verlaten was geen probleem, maar Hanny en ik voelden ons niet op ons gemak. Spreuken stonden op de muren gekalkt. "Niet west, niet oost, maar onafhankelijk". Daar konden we het mee eens zijn. Maar spreuken als: "Dood aan Amerika, Engeland en Israël" en "Al duurt de oorlog nog honderd jaar, we gaan door tot de dood", stelden ons niet zo op ons gemak.

Bij de immigratiedienst aangekomen, was het uitstappen geblazen. Hanny verdween met de kinderen door een aparte deur en ik zag ze de komende drie uur niet terug. Mij werd duidelijk gemaakt dat ik een stukje door moest rijden en eerst geld moest wisselen. Op de bank leverde ik zeshonderd dollar in (slik) en kreeg hiervoor vijfenveertig duizend rial. Dat betekende slechts vijfenzeventig rial voor één dollar. (Heel dikke slik) Op de zwar­te markt aan de Turkse kant had ik met enig onderhandelen zeventien honderd rial voor een dollar kunnen krijgen. Stempels werden gezet en de volgende gang gold de immigratie. Daar werd ons geld geteld en een valutadeklaratieformulier ingevuld. Nu was het wachten op Hanny en de kinderen voor de verdere afwik­keling van de papieren. En wat duurde het allemaal lang. Hanny en de kids waren in een stroom van lopende grens­overschrijders gekomen, die pakken bagage bij zich hadden. Voordat dat allemaal gecontroleerd was. Tot overmaat van ramp kwam er ook nog een hoge Ajatholla binnen. Lisa en Tim hadden zich intussen vermaakt met het "afbreken" van de wachthal en Hanny had zich dienstbaar gemaakt met het invullen van formulieren voor een paar Iraanse analfabeten.

Toen ons gezin weer herenigd was, waren de immigratieformaliteiten redelijk  snel geregeld. Toen kwam het inklaren van de auto. Het weer was de afgelopen dagen omgeslagen. Van heerlijk koel naar warm, een graad of dertig. Hanny had het moeilijk in haar zwarte jurk. Lisa en Tim zaten vrij rustig onder de ventilatoren.

Ik ging aan de slag bij de douane met de pieren. De auto werd gecon­troleerd en foto en video uitrusting moest naar binnen om in ons carnet de passage genoteerd te worden. Ik dacht dat een carnet alleen maar een grensdocument voor de auto was, waarmee je tij­delijk je auto een land in mocht brengen, zonder invoer­rechten te hoeven betalen. Ik had dan ook liever gezien, dat ze die uitrusting in mijn paspoort schreven. Nee, dat werd niet gedaan. Nou goed dan, mij een zorg. En toen werd het wachten, wachten en nog eens wach­ten. Na een uur of twee ging ik voorzichtig informeren hoe het zat. Toen kreeg ik de mededeling, dat ik pas om een uur of vier terug moest komen! Verontwaardigd liet ik hun mijn visum zien. "Kijk, ik heb maar tien dagen om jullie "beautiful" land te zien en dan moet ik ook nog ruim tweeduizend kilometer rijden. Ik heb kleine kinderen bij mij en 's nachts rijden doe ik niet, bla, bla, bla." Zowaar kreeg ik gehoor en men begon met vereende krachten in telefoons te klimmen. Het probleem was, dat mijn video verzegeld moest worden. Enorme sof, nu kon ik geen video's maken onderweg. Praten als Brugman, maar niets hielp. Het was duidelijk dat het hen ook speet.

De lamp ging helemaal uit, toen mij verteld werd, dat er op dat immens grote douanekompleks slechts één man was die loodjes mocht aanbrengen. En dan moet je weten dat er per dag honderden vrachtwagens, afgeladen met handel, vanuit het Westen naar Iran komen. Die moesten dus allemaal door één man verzegeld worden! Wat een organisatie. De wachttijd voor vrachtwagenchauffeurs was dan ook drie tot zeven dagen, afhankelijk hoeveel "baksjies" ze betaalden.

Misschien had ik dat ook moeten doen maar ik had zo'n positieve indruk van deze mensen, dat ik het niet in mijn hoofd haalde zo'n voorstel te doen. Trouwens: wij betalen in principe nooit smeergeld, aan wie  en waarvoor  dan ook. Dat we daardoor ooit bijna Nigeria niet inkwamen of midden in de Sahara een etmaal moesten wachten voordat we verder konden, was spijtig. We hadden de tijd.

Hemel en aarde werd voor ons bewogen om de "loodgieter" op te sporen. Om een uur of vijf hadden ze hem eindelijk te pakken. Onder het uiten van vele verontschuldigingen ging hij met zijn loodtang aan de gang. Ik knoopte een gesprek met hem aan en wat ik toen te horen kreeg, verbaasde mij ten zeerste. Hij klaagde steen en been over het vele werk, de slechte organisatie sinds de revolutie en de achteruitgang van het land. Nee, hij had geen hoge pet op van de huidige regering. Maar Khomeini lag in het ziekenhuis en was op sterven na dood. Dus er was hóóp. Hij vertelde dit met zo'n luide stem, dat de andere kommiezen zijn klaagzang ook hoorden. Er werd alleen bevestigend geknikt. Nou, als dit bij de officiële heren de menig was, dan hadden wij van het normale volk helemaal niets te vrezen.

Het laatste loodje was om de videotassen gelegd en wederom onder het uiten van duizend maal excuus, mochten wij verder. Bij het laatste hek even een bonnetje inleveren en "hoppa": we waren in Iran.

Moeder, wat is het heet!

Toch hadden we een dag aan de grens verpest. Bovendien moesten we zeshonderd dollar opmaken in negen dagen. Dat doet elke globetrotter pijn. Maar daar stond tegenover: was het visum niet gelukt, dan was ons alternatief via Syrië, SaoediArabië en de Emiraten rijden en dan met een boot naar Pakistan. Dat zou ons veel meer geld gekost hebben.

Een paar kilometer verderop zagen we een hotel met een parkeerplaats. Wij naar binnen om te vragen of we daar de nacht mochten doorbren­gen. Geen pro­bleem en als kompensatie bestel­den wij een potje thee. De rekening kwam en bedroeg, gerekend naar de slechte officiële koers, bijna achtentwintig gulden! Ik keek naar het metersgrote portret van Khomeini dat aan de muur hing. Ik had de neiging om mijn vinger naar m'n voorhoofd te brengen maar liet dit achterwege. Je weet maar nooit. De eerste dag in Iran was stuk. Moe en nog steeds niet helemaal op ons gemak, gingen we naar bed. Lisa en Tim von­den het allemaal best. Die vrouwen in het zwart werden tot spoken gebombardeerd maar "mamma was de mooiste". Wat is het toch heerlijk kind te zijn en onbezorgd door het leven te gaan.

Negen dagen Iran. Het blijft een vluchtige indruk. Maar wel een indruk die wij niet snel zullen vergeten. De schrikverhalen die wij lazen in de westerse media, zijn misschien eens gebeurd maar wij merkten er niets van. Wij ondervonden één en al vriendeijkheid en hulp van de Iraniërs. Op aanraden van de Nederlandse ambassade in Teheran zijn we niet in Teheranstad geweest. Je kon nooit weten wat daar zou gebeuren als Khomeini zou overlijden. Dat zijn bij uitstek gelegenheden waarbij antiwesterse gevoelens de kop op steken. De controles verliepen normaal. Zowel door de politie als door de militairen en de "Khomeiniboys": de Nationale Garde. Zo nu en dan kwam er wel één in de auto om te controleren maar dat was louter nieuwsgierigheid. De paspoorten werden vluchtig bekeken. Wij hadden over de normale pasfoto van Hanny een foto geplaatst met een paperclip. Op deze foto droeg Hanny een hoofddoek. Dat werd zeer gewaardeerd maar toch.... even "spieken", om te zien hoe ze er zonder hoofddoek uitzag.

De wegen waren uitstekend. Ik kon "CHALITI" op tachtig kilometer per uur laten rijden. Lisa en Tim vermaakten zich uitstekend met tekenen en "schooltje" spelen. Als ze moe waren gingen ze slapen of "keten". Het knetterde dan ook geregeld tussen ons. Maar wat wil je: in negen dagen ruim tweeduizend kilometer rijden en dan met die hitte. De temperatuur was nu bij "heet" aangeland. Overdag kwam het kwik boven de veertig graden. Niet leuk. De koelkast deed zijn best maar de tien liter water die we erin bewaarde voor een frisse dronk, waren snel op. Het water uit de tanks was gelijk aan de buitentemperatuur. Om dat snel koel te krijgen heb je een "turbo" koelkast nodig en die hadden we niet.

Het landschap was prachtig, veel groener dan in Turkije. Vooral in het Westen van Iran. Alleen de dorpen en steden deden droevig en triest aan. Veel achterstallig onderhoud, leegstaande huizen en winkels. Deels gevolgen van de oorlog? De tijd had tien jaar stilgestaan. Ook de vrachtwagens, bussen, auto's, motoren en fietsen: ze waren oud!

De oorlog tussen Irak en Iran denderde nog na. Ik kwam in gesprek met een vrachtwagenchauffeur, die één oog had verloren (!) in de oorlog. Gebrek aan chauffeurs dwong hem te rijden. Op de middenberm van de hoofdwegen door dorpen hingen aan de lantarenpalen de foto's van de "martelaren des volks", die tijdens de Irak/Iran oorlog zijn gesneuveld. En dat zijn er nogal wat, bijna één miljoen. De mensen maakten op ons een trieste, teleurgestelde indruk. De revolutie had hen niet gebracht wat ze ervan verwacht hadden. Toen nog die oorlog met Irak. Nee, daar zouden wij ook niet vrolijker van worden. We durfden het niet aan om vrij te kamperen. We zochten meestal een hotel met parkeerplaats op. Soms mochten we, tegen betaling van omgerekend vijf en twintig gulden, in de auto overnachten, soms ook niet. We namen dan maar een tweepersoons kamer. Hanny sliep met één van de kids in de kamer en ik met de andere in de bus. Je wist maar nooit. Omgerekend kostte ons zo'n "grapje" wel ruim honderd gulden per nacht. Maar de zeshonderd dollar moesten tóch op. Lekker douchen is ideaal. Voor Lisa en Tim was zo'n overnachting een waar feest. Hun rugzak en koffertje werd gepakt en ze voelden zich heel wat.

Door de slechte officiële koers is Iran volgens ons, het duurste land van de wereld. Om wat prijzen uit Iran te noemen toen wij er waren. Ontbijt vijf en twintig gulden, pakje sigaretten dertig piek, snoepjes voor de kinderen vijf gulden, klein karton sinaas­appelsap tien gulden. Een potje thee kwam op zestien gulden en wat etenswaren kopen in de bazaar kwam ons al snel op honderd "pietermannen" te staan. Een liter diesel kost­te slechts zeven cent, dus daar konden we ons geld niet aan stuk maken.

Zouden we langer in Iran blijven, dan hadden we toch op de zwarte markt gewisseld. Dat zou de koers direct voordeliger maken. Wat heet trouwens "zwarte markt", de straatkoers stond gewoon in de Teheran Times vermeld!

In Iran ontmoetten we een totaal andere moslimwereld, die van de Shi'iten. Na de revolutie zijn veel borden die in ons schrift waren geschreven, verva­gen door andere in het Perzisch. Niet één keer zijn we de verkeerde kant op gestuurd, als we de weg moesten vragen. Zelfs reed men een paar keer voor ons uit om ons op de juiste plek te brengen of bood men aan met ons mee te rijden. Geld voor een taxi terug, weigerde men te accepteren.

Je ziet veel vrouwen op straat. Wel geheel in het zwart (jam­mer, jammer), maar de vrouwen in Iran hebben duide­lijk méér in te brengen dan hun seksegenoten in andere mos­imlanden.

In ­Isfahan namen we het er helemaal van. We kozen hotel Sjah Ab­bas. Het duurste van de stad en misschien wel van heel Iran. Tweehonderd tien gulden per nacht, zónder ontbijt, gaat u even recht zitten, alstublieft! Het zwembad leeg, de nachtclub gesloten. "Weg met de decadentie," vond Khomeini. Maar het interieur van het hotel leek uit het sprookje van Duizend en één Nacht. Vooral de lobby en het restaurant. Isfahan is een geweldige stad. We besloten dan ook een dag langer te blijven om de stad te gaan verkennen. Moskeeën en andere gebouwen met mozaïeken, waar je stil van wordt, zo mooi. Alles betegeld in het Isfahanblauw. Een bazaar waar je niet op uitgekeken raakt. Maar er komen bijna geen toeristen. Met de val van de sjah, ging de toeristenindustrie ook onderuit.

Helaas hadden we maar één dag de tijd maar op de terugweg zouden we Isfahan beslist nog een keer aandoen.

We kwamen er achter dat we  de Iranesen niets te vrezen hadden, maar we zijn niet in Teheran en Quom, de geboorteplaats van Khomeini, geweest. Dit op aanraden van de Nederlandse ambassade in Teheran. Daar wordt het Iraanse beeld verziekt door fanaten die zeker niet representatief zijn voor Iran. Wij durfden op een gegeven moment de diskussie op te zoeken maar dat was eigenlijk niet nodig. De mensen kwamen zelf naar ons toe. Vele vragen hoe het écht in het Westen toeging. En van mijn kant vele vragen hoe het écht in Iran toeging. Door de Westerse media  te vinden bij de fanatieke moslims  hebben we een verkeerd beeld van Iran en de bevolking gekregen.

De sjah werd door iedereen gehaat. Daarom is de revolutie van Khomeini zo'n succes geworden. Maar dat die vent seniel zou zijn, dat had niemand verwacht. De sjah en zijn familie had een forse bankrekening in Zwitserland en Khomeini niet. Khomeini had de kinderarbeid afgeschaft en veel aan scholing gedaan. Dat was logisch, want kinderen indoktrineer je makkelijk. De klok ging niet tien jaar achteruit, maar  overdreven  terug tot in de middeleeuwen. Men had verwacht, na de revolutie, een stape terug te moeten doen maar dat is er één van een paar kilometer geworden. Om die weer terug te lopen? Daar zijn de Iraniërs nog wel jaren zoet mee.

Dit soort gesprekken had ik dagelijks. En niet met één man, maar met een groep. Het volk is niet tevreden.

Van Salman Rushdie hadden ze wel gehoord maar verder wisten ze er niet veel van. Een paar keer werd ons zelfs gevraagd of wij uit Amerika of Engeland kwamen! En dan moet je weten dat mensen uit die landen zelfs geen áánvraagformulieren voor een visum krijgen uitgereikt.

Potje tafeltennis verloren.

Hoe verder we naar het oosten, kwamen hoe droger en woestijnachtiger het landschap werd. De groene velden kregen een steppeachtig uiterlijk. De temperatuur was er ook naar, het kwik kwam overdag boven de vijfenveertig graden!

Isfahan, Yazd, Kerman, Bam en daarna de grensplaats Zahidan. Wat hadden we de pest in, dat we niet langer in Iran konden/durfden blijven. Yazd staat bekend om zijn vakbekwame, artistieke keramiekmakers. We waren na aankomt te moe om moeite te doen zo'n fabriek te bezoeken. En Kerman, de stad van de tuinen. Zoef, er langs. De volgende keer dan maar. In Bam konden we niet om een bezoek aan de citadel heen, omdat we op zeer vriendelijke manier door een Iranees erheen gesleurd werden. We zijn hem nog dankbaar. In één woord geweldig. De citadel staat midden in een dorre vlakte, met op de ach­tergrond de wuivende palmen van het oasedorp Bam. De tand des tijds had hier niet toegeslagen. Zonder grote fantasie, kon je zo de ridders af en aan zien rijden. Lisa en Tim hebben we voorgelezen uit een boekje met ridders en die vonden het prachtig in zo'n echt kasteel rond te dolen. Ze waren wel een beetje teleurgesteld dat er geen ridders meer waren. Bij de ingang van de citadel stond een portier die duidelijk verrast was weer toeristen te zien. Een paar weken geleden was er een "loslopende" Japanner geweest, maar daar hield het ook mee op. Hij trok een grote koelkast open en bood ons een echte Pepsi Cola aan! Hoe hij daar aan kwam wilde hij ons niet vertellen. Hoe is het toch mogelijk dat je die drank zo mist, als het niet te krijgen is. Pepsi en Coca Cola, zijn, mét de sjah, Iran uitgeschopt.

Onze "prive" gids gaf een zeer goede uitleg. Hij was leraar Engels, dus de kommunikatie verliep uitstekend. Hij nodigde ons uit om met hem naar zijn huis te gaan en kennis te maken met zijn familie. Hij had ook twee jonge kinderen en dat zou voor Lisa en Tim een mooie gelegenheid zijn om met Iraanse kinderen te spelen.

Zodra we binnen de muren van zijn huis waren kreeg Hanny toestemming om haar "onding", de burka, uit te doen. Dat deed zij maar al te graag. De vrouw des huizes was ook luchtig gekleed en had zelfs makeup op. Ook zij had duidelijk een hekel aan de burka. En het dragen van makeup was buitenshuis streng verboden. De revolutionaire garde trad streng op tegen overtreders. Weer hoorden we het bekende verhaal aan. De sjah was niet goed, maar wat Khomeini met zijn revolutie over het land had gebracht was ook niet alles. Vooral de materiële teruggang, dat zat hen het meest dwars. De korruptie was wel duidelijk minder geworden, maar de geestelijke vrijheid was even beknot als onder het bewind van de sjah. Er heerste nu een religieuze "diktatuur", die zo mogelijk nog erger was.

Het interieur van het huis nodigde Lisa en Tim uit tot "keten". Er stonden namelijk geen tafels en stoelen. Mooie tapijten en kussens bedekten de grond. Met de kinderen van onze gastheer en vrouw, braken ze op een luidruchtige manier de tent weer eens af.

In Zahidan, de laatste grote plaats voor de grens met Pakistan, ontmoetten we een student medicijnen, die ons op een ander probleem wees: de Afghaanse vluchtelingen. Ook daar is een oorlog aan de gang. Iran huisvest ruim één miljoen Afghaanse vluchtelingen. Dat is niet niks. Door de grote aantallen Afghanen in Zahidan, had de plaats een aparte sfeer. Doordat het Governement Resthouse tijdelijk in beslag was genomen door de revolutionaire garde  ze hadden iets te vieren  moesten we onderdak zoeken in een hotel. Hanny ging met de beide kinderen in de kamer en ik met de fietsen in de bus. Men vertrouwde de Afghanen niet en raadde mij aan die van het rek te halen en binnen te stallen. Afghanen zijn van een andere Moslimgroep. Wat heet moslim broeders? In elke familie is immers wel wat?

Negen dagen Iran, veel te kort. Wat is ons dat land meegevallen. Vergeten we de prijzen. Voedsel en diesel was overal ruim voorradig. De Iraniërs? In één woord enorm. De wegen: uitstekend, kortom een ideaal vakantieland. Een totaal andere moslimkultuur. Steden die veel te bieden hebben. Landschappen en vergezichten die je adem benemen, zo mooi. Men heeft ons geen strobreed in de weg gelegd. Integendeel, niets dan hulpvaardigheid. Wie had dat verwacht? Wij niet.

Pakistan lag nu voor ons. We hadden de ruim tweeduizend kilometer gehaald in de negen dagen. Achteraf hoorden we dat het heel eenvoudig was het visum te verlengen. We waren ook al verbaasd over het feit dat het carnet voor de auto wél twee maanden geldig werd gestempeld. Maar ja, als je alles van te voren weet. Trouwens: India was ons doel. Op de terugweg zouden we weer door Iran moeten. Dan wilden we beslist langer blijven.

We hadden gehoord, dat de eerste zeshonderd kilometer in Pakistan een zeer moeilijke rit zou worden. Geen asfalt, maar piste, zonder brandstof of goede watervoorziening. Op onze Nelleskaart staat de weg van NokKundi naar Quetta in rood aangegeven en dat betekent een goede doorgaande weg. Doorgaand was hij wel. Maar goed? Kleuren zeggen dus niet alles op Nelleskaarten.

Zoals gewoonlijk kwamen wij op de laatste geldigheidsdag van ons visum, laat bij de Iraanse grenspost aan. Dat is onze vorm van protest als ons in een land het één of ander niet bevalt. Misschien kinderachtig, maar wij varen er wel bij. Iets terughalen van je gram. Ons protest tegen de belachelijke koers en de regering, die er tot op heden niets van gebakken heeft.

De laatste kilometers van Zahidan tot de grenspost zullen we trouwens niet snel vergeten. Het hek, wat de grens moest voorstellen, bleek op vele plaatsen kapot te zijn. Het krioelde ook van de "wandelaars" uit Iran, rich­ting Pakistan en Afghanistan en andersom. Vluchtelingen! De ene kant op om de oorlog in Afghanistan te ontvluchten en de andere kant op om het regime in Iran te ontvluchten. Dan nog de nodige smokkelaars er tussen door. Een zeer sinister gezicht.

Bij de grens gekomen moest ik mij melden bij de commandant. Die was aan het tafeltennissen. Hij kon er duidelijk geen hout van, maar plezier had hij wel. Tot overmaat van ramp daagde hij mij nog uit ook voor een partij. Gelukkig was het in de hal redelijk koel, dus zweten zou het niet echt worden. Hanny had duidelijk de smoor in, want die zat weer opgescheept met de kinderen. Lisa en Tim waren door de hitte niet te genieten. Wat moest ik? Even speelde ik met de gedacht om die vent op een verschrikkelijke manier in de pan te hakken, maar een heldere ingeving deed mij anders besluiten. Ik kon hem toch niet voor het front van zijn manschappen af laten gaan? Zo goed en kwaad het ging verloor ik de partij. Nadat ik hem gefeliciteerd had keek hij op zijn horloge. Oei, ik had nog vijftien minuten de tijd. De grenspost zou sluiten. "Hurry, hurry, quick, quick you go to immigration". Binnen tien minuten waren alle papieren gestempeld en de poort naar Pakistan werd geopend. Een "verloren" potje tafeltennis had ons binnen een half uur over de grens gehol­pen. Geen controle van de auto, valuta en weet ik wat voor dingen. Niet slecht voor een amateur.

Een meters hoge Khomeini, geschilderd op de muur, stond ons een beetje schaapachtig na te lachen en uit te zwaaien. De leuzen lazen we al niet meer. Die hadden we wel honderd keer gezien. De "schrik" Iran hadden we achter ons gelaten, zonder kleerscheuren. India kwam weer een land dichterbij.

Woestijndoop voor Lisa en Tim.

Ik stuurde de bus direct naar het douanekantoor om hem pal voor de deur te parkeren. Naast dat kantoor was namelijk een frisdrankentent. Lisa, Tim en ik namen een run op de...Coca Cola. Tjonge, wat lekker, nadat je het tien dagen niet hebt kunnen ko­pen. Voordat we het wisten had ik twee flesjes Cola en Lisa en Tim Fanta achter de kiezen. Ineens kwam ik er achter dat ik geen Pakistaans geld had! Het bleek dat onze reactie geen uitzondering was en we konden, op de pof, net zoveel drinken als we wilden. Hanny kwam iets later aan de Cola, omdat zij eerst een gevecht te leveren had met haar Burka. Onder het toeziend oog van het volledige Iraanse douanepersoneel, die door het hek zaten te gluren, ontdeed zij zich van dat onding. Nu wisten zij tenminste wat voor moois er onder zat. Daarna liet zij zich de Cola ook goed smaken.

Bijzonder gastvrij werden wij door de commandant van de douanepost ontvangen. Ja, het gebeurt hem ook niet elke dag dat een hele familie uit Nederland op de stoep staat. En verder vervelen die lui zich te pletter. De paspoorten werden keurig bestempeld en binnen een kwartier waren wij de immigratie gepasseerd. Hij telefoneerde naar de douane en gaf hen opdracht mij nog te helpen, al was de post eigenlijk al gesloten. Ik ging met Tim naar de douane voor carnet en de wagenkontrole. Ik werd door een karakteristiek uitziende commies, gewapend met een oud Lee-Enfieldgeweer ontvangen. De man was precies het beeld dat ik had van een Pakistani en ik kon het niet laten hem toestemming te vragen voor een foto. Tim moest er ook bij. Dat joch was één en al interesse voor die "spuit". Om de man te bedanken maakte ik een polaroid foto. Had ik dat maar niet gedaan. Hij slaakte een kreet naar zijn collegae, die binnen de kortste keren, mét een heel arsenaal aan wapentuig, stonden te poseren. Kalasnikovs, LeeEnfields, Sten­guns, M15 en weet ik niet wat voor schietdingen. Tim was in alle staten. Het was geen gezicht zo'n joch met een Kalasni­kov te zien zeu­len. Dat ding was net zo groot als hij zelf. Maar welk Nederlands kind van zijn leeftijd kan zeggen dat hij met een machinege­weer heeft mogen spelen? Stond dat ding eigenlijk wel op safe? Ik heb heel mooie foto's kunnen maken. Uitein­delijk resulteerde die "ongein" in een stuk of negen polaroids die mij bijna drie piek per stuk kostte. Na de fotosessie was het inklaren van de auto binnen vijf minuten gepiept. De controle stelde niets voor. Ruim vijf en twintig gulden armer, maar binnen het half uur klaar, toch niet slecht. Terug bij de immigrations, vond ik Hanny en Lisa in de airconditioned kamer van de commandant. Die lagen daar lekker, al Cola drinkend en nootjes kauwend op de vloer een spelletje hartenjagen te spelen. En Tim en ik maar zweten, het is (soms) niet eerlijk verdeeld in de wereld! Hanny had die mensen ook getracht klaverjassen bij te brengen, maar dat vonden ze te moeilijk. Ik moest nog aan roepies zien te komen, dus werd de bankdirekteur opgetrommeld en ik weer de hitte in. NokKundi is echt het begin van het einde van de wereld. Wat een stofzootje en een smeertroep. De goede ontvangst maakte echter veel goed. Geld was snel gewisseld en de rekening bij de frisdrankentent kon betaald worden.

We kwamen in gesprek met de douanecommandant. Over hoe het leven nu was in dit door Allah verlaten gebied. Hij verzekerde ons dat het niet leuk was. De smokkel en de vluchtelingen. Toen Hanny vertelde dat zij fysiotherapeute was, vertelde hij haar, dat hij juist bij een partijtje voetbal, zijn knie geblesseerd had. Of zij daar niets aan kon doen. Nou, kijken kan altijd, maar daadwerkelijk helpen kon zij niet. Al snel bleek dat hij een knots van een meniscus had en dat operatie het enige was, dat soelaas kon bieden. Daar had hij duidelijk geen trek in. Inmiddels was de commandant van politie binnen gekomen. Die had last van zijn linkerhand. Die was opgezet en vooral zijn duim zag er niet al te best uit. Op de vraag hoe dat gekomen was, vertelde hij met een glimlach, dat het bij een ondervraging van een smokkelaar gebeurd was. Dan hoef je ons niet meer te vertellen hoe smokkelaars werden uitgehoord.

Ook van hen kregen we de bevestiging dat de weg naar Quetta, zo'n zes honderd kilometer naar het oosten, niet alles was. Maar we moesten wel door dit einde van de wereld. Een alternatief was er niet.

De volgende ochtend vroeg op pad. Hobbelen over een goed aangegeven wasbord piste. Onze snelheid was ongeveer vijftien kilometer per uur, hobbel voor hobbel nemend. Je werd er niet goed van. Al snel steeg het kwik weer naar vijfenveertig graden. Zweten, zweten en nog eens zweten. Ramen open tot het zweet ver­dampt was en daarna de ramen dicht, tot we weer drijfnat waren. Ramen weer open, ramen weer dicht. Lisa en Tim hadden op de vloer van de wagen een prima plek gevonden. De ventilatoren op volle kracht erop. Zij vermaakten zich wel. Hanny verdween ook naar achteren en ik kon verder bakken in de cabine achter het glas. Dank zij de piste kon ik nu wel makkelijk wennen aan het linkse verkeer van Pakistan. Weinig tegenliggers. We maakten kennis met die typische Pakistaan­se bussen. Je weet niet wat je op je af ziet komen. Volgehangen met toeters en bellen, mozaïeken van metaal en plastic in de felste kleuren en de mooiste schakeringen. Veel chroom en schilderwerk. Onvoorstelbaar. Het zijn ware kunstwer­ken op wielen. De vrachtwagen deden er overigens niet voor onder. Zo nu en dan zagen we een Toyotajeep die op het andere "wegdeel" over het wasbord heen ging. Met zo'n tachtig kilometer per uur! De auto rijdt min of meer over de toppen van de wasbordribbels heen. Het voordeel is wel dat je de ribbels niet voelt. Maar het grote nadeel is, dat je met zo'n snelheid de grip op de weg verliest. Eén keer heb ik die ervaring gehad; het lijkt of je op ijs rijdt. Het kostte mij toen een schokdemper. Om hier in dit verlaten stuk wereld pech te krijgen, zag ik niet zitten. Langzaam aan, dan breekt het lijntje (c.q. de achtervering) niet. Na ongeveer negen stuururen waren we honderdéénendertig kilometer verder en aangekomen in Nok Kundi. Het resthouse bleek gesloten te zijn, dus zochten we onze stek bij een militaire post. Die wilde geen toestemming geven en verwees ons naar het politiebureau, midden in het dorp. Daar moesten we voor de deur staan maar binnen de kortste keren waren we het middelpunt van de belangstelling van de dorpsbewoners. Om deze meute te ontlopen gingen we het dorp in, op zoek naar de kroeg van de politiebaas. "Franks cold drink" heette die tent. Weinig cold drink trouwens, maar we waren in ieder geval verlost van de mensenmassa.

Vol bewondering keken we naar het spel "carambole" een soort Amerikaans biljart maar dan gespeeld met damstenen. De stenen moeten in een bepaalde volgorde in gaten geschoten worden, die in de hoeken van het bord zitten. Dit schieten gebeurt niet met een keu, maar met de vingers. Best moeilijk trouwens. Nauwelijks terug bij de bus, hadden we weer een drom men­sen om ons heen. Dit was te gek, dus reden we weer naar de militaire compound. Daar raadde men ons aan, aan de "tasildar", de burgemeester van het dorp, te gaan vragen, waar we mochten staan. Hij wees ons een plek in zijn "achtertuin". Geen grasspriet te vinden maar één grote, ommuurde zandbak. Het viel me mee dat ik niet vast kwam te zitten. Er werd een gewapende wacht voor de poort gezet en Lisa en Tim waren in alle staten van vreugde. Wat hadden ze een grote zandbak! Ik had de toezegging de volgende dag mijn watervoorraad te kunnen vullen, dus we lieten ze hun gang maar gaan. Ze hadden overdag flink geslapen, dus mochten opblijven en we konden ze wassen. Onder een adembenemende sterrenhemel speelden ze tot ze moe waren. Dat kan op de kleuterschool nóóit....

Door het laat naar bed gaan zouden ze morgen, gedurende de ergste hitte, ook weer slapen.

De volgende etappe was Dalbandi. Men had in het verleden wel getracht op dat traject asfalt te leggen, maar door regen, overstromingen en zandstormen, was daar niet veel van over. Voor Dalbandi kregen we een zandstorm. Voor Lisa en Tim de woestijndoop. Kamelen die plotseling uit het niets voor ons opdoemden. Gelukkig konden we niet hard rijden. De storm werd op een gegeven moment zo hevig dat ik geen hand voor ogen zag en de bus aan de kant van de "weg" moest parkeren. Alle lampen op vol in de hoop dat een tegenligger ons zou zien. Na een half uur was de zandmist opgetrokken en koden we verder. Dalbandi had geen geschikte stek en we reden door naar Nushki. Elf rijuren en tweehonderd vijftig kilometer achter de wielen, de wagen vol zand en aan het einde van ons Latijn, vonden we het Governement Resthouse. Een grasveld met bomen én een put met goed water. Het water uit Nok Kundi was brak en niet lekker om te drin­ken. De tanks werden afgetapt en vol gegooid met het koele, heldere water.

Langer in Pakistan.

Hoe dichter we bij Quetta kwamen des te beter de weg werd. Via ons boek "West Asia on a shoestring" (weer van Lonely Planet), waar we in Iran ook veel plezier van hadden gehad, vonden we al snel het Lourdes Hotel. De eerste gang was naar het postkantoor. Bellen naar Nederland om de verontruste ouders gerust te stellen. Toen bleek ook dat mijn vader, door het lange uitblij­ven van bericht, de ambassade in Teheran gebeld had. Ik had bijna dagelijks kontakt met onze ambassade. De laatste dagen van ons verblijf in Iran was mij dat niet gelukt. Op het stuk tussen Qila Safed en Quetta staat niet op iedere hoek van de straat een telefooncel. Later hoorden we in Isamabad, dat er via Buitenlandse Zaken een telex naar de ambassades en consulaten in Pakistan en India was gegaan, met de mededeling dat de familie De Vries eraan kwam. Zo hoort het ook.

We ontvingen een paar brieven via de posterestante. Terwijl we die in de bus aan het lezen waren, werd er op de deur geklopt, Daar stond Casper. Een Nederlandse ingenieur, die in Quetta, in samenwerking met één of andere projectontwikkelaar, een rioleringssysteem moest aanleggen. We werden meteen bij hem thuis uitgenodigd. Hij woonde er met vrouw en drie kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd als Lisa en Tim. Dit tot groot genoegen van ons, want nu hadden ze speelkameraadjes, die ze konden verstaan.

En wat was het heet in Quetta! Gelukkig was er bij één groot hotel, Sarena genaamd, een zwembad waar ook nietgasten gebruik van mochten maken. Natuurijk tegen betaling. Derig gulden voor een dag zwemmen! Maar we hadden het verdiend en we profiteerden van die gelegenheid.

Onze eerste kennismaking met een middelgrote Pakistaanse stad. Wat een verschil met Turkije of Iran. Wat een lawaai, stof, kleur, geur (c.q. stank) en mensen. Pattanen, Baluchi, mensen uit de Sind, Afghanen, een mengelmoes van culturen. We reden voor het eerst in een scooterriksja en ik werd meteen verliefd op die dingen. Hoe zou ik zo'n geval naar Nederland kunnen krijgen? Het vooraf onderhandelen met zo'n riksjapiloot, altijd leuk.

De bazaar in om onze voorraad op peil te brengen, de auto een grondige kontrolebeurt geven, de was doen en het interieur van "CHALITI" stofvrij maken. De piste had toch een lekke band opgeleverd. We waren zo druk als een klein baasje.

Op één van onze gangen naar het centrum, kwa­men we langs het Iraanse consulaat. Men was druk doende om een zwarte band om het hek te binden. Zou Khomeini dood zijn? Ik draaide om het aan de man te vragen. Het werd bevestigd. Wij moesten ons inhouden om niet "hoera" te roepen. Nu wensen wij niet gauw iemand het graf in, maar ik weet zeker dat er met ons, beslist een paar miljoen anderen blij waren, dat hij eindelijk dood was. Hoe zou de situatie nu zijn in Iran? Wij waren blij er net uit te zijn. Via de Wereldomroep en de BBC hoorden we dat de begrafenis van Khomeini een grote antiWesterse kermis is geweest. De dood van die man komt het land alleen maar ten goede.

We waren van plan om Pakistan "transit"  in een week of zo  te doen maar een bezoek aan het toeristenbureau in Quetta deed ons van gedachte veran­deren. We kregen zo'n positieve indruk van het land, dat we besloten het te gaan verkennen.

Na ruim een week op verhaal gekomen te zijn namen we afscheid van Casper, Jaqueline en de kinderen en draaiden het stuur noordwaarts, richting Peshawar. We wilden de kortste route rijden, via de NorthWest Frontier Province. Die pret duurde echter niet lang. Na ongeveer vijfendertig kilometer werden we staande gehouden. Een roadblock. We mochten niet verder. Er waren wat raketten, afgevuurd door het Afghaanse regeringsleger, in dat gebied terecht gekomen en er zouden er nog wel meer kunnen volgen. Nu hadden wij geen trek dat te beleven  alle pret heeft zijn grens, dus de route werd direct gewijzigd. Veel al­ternatieven waren er niet. We hadden wel genoeg van de hitte, dus we wilden zo snel mogelijk de Pakistaanse Himalaya in naar de koelte.

De kortste weg liep via Zahidan, Loralai en dan linksaf, de Sulaiman Range volgen, langs de westoever van de Indus, tot aan Peshawar.

Maar op de één of andere manier misten we een afslag en daar kwamen we pas drie uur later achter. Het risico van omkeren was dat we geen veilige stek voor de nacht zouden vinden. We besloten door te rijden naar Dera Ghazi Khan. Dat moesten we kunnen halen. Het liep echter anders. We moesten de Range over en dat ging via de nogal moeilijke pas van Fort Munro. Dit was onze vuurdoop in het passen rijden in Azië. Onverhard, smal, bochtig en steil. Zo steil zelfs, dat ik soms terug moest schakelen naar de eerste versnelling. Zij die een Mercedes 508 kennen, weten wat dat betekent. Op de top aangekomen, wisten we in ieder geval, dat we met "CHALITI" zonder problemen de Himalaya konden bedwingen maar "kromme tenen" had het wel opgeleverd.

Waarom we ons op dat traject niet op ons gemak voelden, lazen we achteraf in de "Pakistan  a travel survival kit" (uitgeverij: Lonely Planet). De moeilijke pas was één ding maar dat bandieten daar nogal actief zijn  overvallen plegen bijvoorbeeld  wisten we niet. Maar mooi was de rit wel. Als je alles van te voren weet, blijf je thuis nietwaar?

Derde graads verbranding.

 

Op de tocht van de top naar beneden, werden we voorbij "gedenderd" door een rijdende "kermiswagen" (autobus). Een paar passagiers op het dak maande ons aan tot snelheid. De rede daarvan werd al snel duidelijk. Het begon te regenen. Het was ons bekend, dat regen in die kontreien betekent, dat waddi's binnen de kortste keren vol zouden lopen met enorme watermassa's. De wegdoorgang voor al het verkeer zou gestremd zijn. En hoe snel dat gaat, ontdekten we bij de eerste doorgang. Daar stond een meter water en dat vonden wij nét iets te hoog voor onze bus. Een paar vrachtwagenchauffeurs besloten ook niet verder te gaan. Als die lieden het niet aandurfden, konden wij het helemaal vergeten. Er zou nog meer water komen, dus keerden wij de bus alvast, om snel weg te zijn, mocht het water stijgen. Maar gelukkig hield de regen in de bergen op en het water begon weer te zakken. Eigenlijk is het een gekke ervaring. Wij zaten in het zonnetje, maar in de bergen was het zwaar bewolkt en regende het. Je zag op de berghellingen het water een weg zoeken en in één rivierbedding lopen. En daar moesten wij net doorheen.

Na een uur of twee probeerde de eerste vrachtwagen het. Dat lukte en na een stuk of wat andere trucks en bussen gingen de eerste personenwagen er door. Dat lukte ook. Dus wij namen de gok. Zonder problemen reden we door het vijfenzeventig centimeter hoge water, op naar de volgende. Al ruim van te voren zagen we een enorme file auto's staan voor die doorwadingsplaatst en bingo! Zo'n twee meter kolkend water versperde de weg. Het betekende voor ons een horizontale plek opzoeken, de handrem aantrekken en wachten tot het water gezakt was. Een ideale gelegenheid om in contact te komen met Pakistani die uiteraard weer massaal rond onze bus gingen staan. We kwamen in gesprek met een Pakitaan die goed Engels sprak. Hij vertelde over het dagelijks leven en wij over het leven in Nederland. Natuurlijk werd er gevraagd wat we deden "for a living". Het beroep van Hanny was hem niet geheel duidelijk, maar toen zij vertelde dat het iets met "zieken en ziekenhuis" te maken had, vroeg hij ons of wij even naar zijn bus konden komen. We wrongen ons door de mensen­massa. In zijn wagen lag een jongen, die derdegraads verbrandingen op z'n bovenlichaam had. Te vergelijken met een kip die te lang op een barbecue heeft gelegen. Wat een smerig gezicht. Dat joch was in een hoogspanningsmast geklommen en had door overslag, weet ik hoeveel volt door z'n lichaam gekregen. Hij verrekte van de pijn, dat was wel te zien. Hanny stuurde om te beginnen alle "belangstellenden" weg. Dat deed zij zo resouut, dat ze ook afdropen. Vreemd eigenlijk, want Pakistan is een tamelijk orthodoks moslimland, waar een vrouw alleen lege briefjes heeft in te leveren. Lisa en Tim reageerden geschokt op de wonden van de jongen maar vonden het ook interessant. Vanaf die dag hebben ze heilig ontzag voor alles wat maar op stroomdraden lijkt. Dat was in iedergeval de les die ze leerden.

Hanny vroeg of ze water hadden. Daar werd nogal vreemd op gereageerd. Natuurlijk hadden ze water en er maakte al iemand aanstal­ten om met een emmer water uit de rivier te gaan halen. Ja, dat was nou net niet de bedoeling. Zou die knaap niet dood gaan aan de verwonding, dan zou hij sterven aan een infectie, opgelopen door het deppen met goor water uit de rivier. Wij deden een aanslag op onze watervoorraad en Hanny gaf de knaap enige pijnver­licht­ing door hem af te koelen. Toch reaeerde hij niet goed. Verder wisten wij het ook niet. Een dikke spuit met antibiotica, pijnstillers? Wat moet je verder in zo'n geval? Hanny zei dat de  jongen zo snel mogelijk naar het ziekenhuis in D.Z. Khan moest maar het water stond nog steeds twee meter hoog.

Na een uur of vier was het niveau zo ver gezakt, dat de eerste vrachtwagens het aandurfden. Het ging met moeite. Helaas werd de passage geblokkeerd door een vrachtwagen die vast kwam te zitten en met het "jump clutching" (in z'n eerste versnelling zetten en dan de koppeling telkens snel op laten komen. Je hoopt dan dat de wagen uit het gat "springt") zijn differentieel verspeelde. Een paar personenwagens kwamen er via een andere passage wel door. Ook probeerde de bus met het gewonde ventje, de doorwading en kwam vast te zitten. Na een uur worstelen hadden ze het busje uit de rivier maar de motor wilde niet meer starten. Hoe het verder afgelopen is weten niet, want het werd inmiddels donker.

Een paar honderd meter stroomafwaarts probeerde een lokale motorrijder het ook. Hij werd omvergesleurd door het kolkende water en verspeelde zijn motor en bijna zijn leven. Om een uur of elf 's avonds vertelden een paar Pakistani dat zij gingen proberen erdoor te komen. Ze vroegen of ik met mijn lampen de doorwaadplaats kon verlichten. Had ik die batterij lampen tenminste niet voor niets op de wagen gemonteerd. Met wat duw en sleurwerk lukte het hen. En toen was ik aan de beurt. Ongeveer één meter water, dat moest kunnen. Maar je weet nooit hoe de ondergrond is en we moesten om de nog steeds vast zit­tende vrachtwagen heen. Lisa en Hanny met kromme tenen op de voorbank. Tim lag heerlijk te knorren. Een paar schietgebedjes en hoppa, er door. Het was eigenlijk een afknapper. Fluitend in z'n twee, of we op asfalt reden. Hadden we ons voor niets zorgen gemaakt, óf ik ben gewoon een goede chauffeur!?

En dan dat rijden in het donker, ondanks de zevenhonderd Watt breed, ver en misthalogeenstralers, is het toch niet verantwoord. Geen wegmarkering en doodmoe van de enerverende dag. D.Z. Kahn zou vijftien kilometer zijn en we besloten die nog te rijden. Toen we even later weer door een rivier moesten, hadden we het wel bekeken. Midden in die stroom stonden twee van onze voorgangers vast. De maat was vol. We hadden één kilometer terug een "truckstop" gezien en we stuurden daar heen. Een niet al te rustige stek, maar wel veilig en de volgende ochtend vers zapattibrood als ontbijt.

De kaart van Pakistan bekijkend, besloten we toch maar eerst naar Islamabad, de hoofdstad van het land te gaan. Daar wilden we inlichtingen verzamelen over de situatie in het noorden, voor we de bergen in zouden gaan.

We kwamen weer bij de Indus terecht. Tegen onze verwachting in, bleek het een "dor zootje" te zijn. De oevers waren over een breedte van een paar honderd meter begroeid, maar daarna begon de woestijn weer. Een beeld wat we ook gezien had­den bij de Nijl in Egypte. De weg was "eenbaans gatenkaas". Op zich niet zo'n probleem maar de berm was zacht, heel zacht. Namelijk van dat fijne duinzand. Een vrachtwagen is nu eenmaal groter dan onze bus en wij moesten dan ook geregeld de berm in. Van personenwagens won ik het. Inmiddels ben ik al een "ervaren" zandrijder geworden, dus bleven we gelukkig niet steken. De rivier gaf niet de verkoeling die we hadden verwacht. Het was een lange, hete weg naar Islabad. Onderweg zakte ik ook nog eens door de bestuurdersstoel. Die moest gelast worden. Nu is dat in die landen geen probleem. Op elke hoek van de straat is een reparatiewerkplaats. Wat mij wel verbaasde dat "onze" lasser geen vergoeding wilde hebben. Hij vond het een eer om ons te mogen helpen. Tien punten en een bonus voor die man.

"Ouwehoerkunst" in de Islamabadklup.

 

Doodmoe en de rit eigenlijk een beetje zat, stuurden we onze bus het enige kampeerterrein van Pakisan op. De Rose and Jasmine garden. Een beetje gras en een grote betonnen plaat hielden het stof een beetje uit de bus. De bomen gaven gelukkig de broodnodige schaduw. Tim had enorme last van de warmte en vermoeidheid. Hij moest overgeven en had een algemene malaise. Lisa was ook niet goed te spreken, dus we besloten een paar dagen in Islamabad over te blijven en een zwembad op te zoeken. Dat werd met algemene stemmen aangenomen.

Islamabad is een rare, maar leuke stad. De ontwerpers hebben de stad in een rasterwerk geprojekteerd. Elk blok is zo'n vierkante kilometer en binnen in zo'n blok vindt dan het leven plaats. Je hebt een paar blokken waar de rijke lui wonen. Het diplomatieke blok, het "klootjesvolkblok" enzo voort. Al die blokken zijn gescheiden door bomenrijke avenues. Als je de stad door hebt, is het er makkelijk fietsen, maar de afstanden zijn groot.

De camping werd bevolkt door hoofdzakelijk "halve zolen". Een Irakeese vluchteling met een raar verhaal, een stel uit Ghana zonder één cent op zak en nog wat vage figuren.

Onze eerste gang was weer naar de ambassade. Daar werden we ontvangen met koffie en koek. De familie De Vries was er dus eindelijk ook daar was. De telex ontvangen. We kregen uitstekende informatie over de toestand in het noorden van Pakistan. Men raadde ons een bezoek aan het noordwesten niet af, maar we moesten voorzichtig zijn. Het is daar "tribal area" en dat betekent dat de regering van Islamabad er niets te vertellen heeft. De hoofden van de "tribes" maken de dienst uit. Zo nu en dan gaan er stammen met elkaar op de vuist. Ze schieten elkaar het licht uit de ogen. Zit je daar tussen, dan is dat niet aantrekkelijk. De stammenoorlog gaat om het monopolie van de heroïnesmokkel van uit Afghanistan. We kregen van een medewerker de gouden tip om het zwembad bij de "Islamabad Club" te proberen. Je moest wel lid zijn, maar misschien konden we een introduktie iemand versieren. Hij noemde de naam van de familie Timmer die daar bijna elke dag kwam. We moesten maar kontakt met hen opnemen en dan zou het wel lukken. Vol goede moed gingen wij richting club en vonden mevrouw Timmer aan de waterkant. Het kontakt was snel gelegd en met haar gingen we naar de voorzitter van de klub. Met de tot nu toe ervaren gastvrijheid van de Pakistani was deze kerel een teleurstelling. Ik moest al mijn "ouwehoerkust" uit de kast trekken om van hem toestemming te krijgen tijdelijk lid te worden. Mijn medewerking aan Radio Holland NCRV, gaf uiteindelijk de doorslag. Anders hadden we het kunnen schudden. Misschien had ik nu juist niet mijn Pakistanenpak aan moeten trekken, maar m'n gewone kleren. Nou ja, we konden zwemmen en de kolonel b.d. mocht door z'n hoeven gaan.

We verbrachten de dagen in Islamabad door met, vóór de hitte onhoudbaar werd, onze zaakjes te regelen. En dan als een pijl naar het zwembad. Elke dag ruim veertig graden. 's Nachts werd het een graad of zevenentwintig. Best lekker, maar toch de ventilatoren in de auto aan, zij het op halve kracht. We hadden tweehonderd twintig Volt (ongeveer) en de koelkast voldeed uitstekend. Zelfs hadden we waterijsjes in de vriezer. IJs kopen op straat vonden we te riskant en na enige uitleg accepteerden Lisa en Tim dat ook.

Onze inkopen deden we in de bazar in het woonblok tegen­over de camping. Eigenlijk was het een ideale plek. Het enige nadeel was, dat de moskee er vlak bij stond. Elke ochtend werden we wakker geblerd door de Mullah, die alle gelovigen op moest roepen voor het éérste gebed. Kijk, oproepen tot gebed doen de Christenen ook, maar dan op een christelijke tijd en alleen op zondagochtend. Hoewel ik dat soms óók nog vrij vroeg vond gebeuren, na een zaterdagavond stappen. Maar om omstreeks half vijf door grote luidsprekers hoog van de toren te schreeuwen? Ik zie daar het nut niet van in. We gingen meteen in de Koran zoeken of dat eigenlijk wel paste. Ja, het staat er in, dus het moet. Laten ze dan in ieder geval een Mullah nemen die een beetje zingen kan. Want deze Mullah bakte er helemaal niets van. 't Leek of hij met zijn vingers tussen de deur zat. Pakistan is nagenoeg alkoholvrij, anders zou je denken dat hij ook nog last had van een kater. Hebben ze in Pakistan geen goede wekkers? Er ligt een markt voor mij open!

We haalden ook een visum voor Nepal, want we zouden in de buurt van dat land komen. En een bezoekje konden we niet laten schieten.

We gingen naar de dierentuin, of iets wat er op moest lijken, bekeken de grote moskee (oei, wat was dat marmer heet aan je voeten) en fietsten de speeltuinen en andere "blockbazaars" af. Je bent dan wel blij in een grote stad te zitten. Pindakaas voor de kinderen (nee, geen hagelslag en dropjes), we vonden een "zuivere" slager, bakker, melkboer en alles was er redelijk betaalbaar.

We zouden nog wel terug komen in Islamabad, de Pakistaanse Himalaya trok ons.

 
Wildwest in Pakistan.

Er zijn in het noorden van Pakistan drie valleien die met een bus zoals wij die hebben, te bereiken zijn. Chitralvalley in het westen, Swatvalley in het midden en dan de Karakoramhighway, de Hunzavalley tot aan de Chinese grens. De laatste is de oude "silktrade route". De verhalen die we over deze gebieden hoorden, trokken ons zo, dat we besloten deze streken uitgebreid te gaan verkennen. Dan maar twee maanden korter in India. We moesten de hitte uit, de koele bergen in.

We besloten eerst het Chitralgebied te bezoeken. Via Texilla, een twee duizend jaar oude boeddhistische nederzetting met een museum. Onze eerst kennismaking met het Boeddhisme. De stupa's (gebedsgebouwen), tempels en opgravingen. Klauteren en klimmen voor Lisa en Tim. Fraaie beeldhouwwerken, sieraden en gebruiksvoorwerpen in het museum. Verder op de route een enorme stuwdam, waar ze de kraan net hadden opengedraaid. Wat een magnifiek gezicht die enorme watermassa. We moesten een "permit" halen voordat we de dam over mochten en die werd wel zes keer gecontroleerd. Foto's maken was ten strengste verboden.

Bij het zoeken naar een plaats voor de nacht werden we uitgenodigd door een familie. We konden de wagen op hun erf parkeren en dat deden we al te graag. Lisa en Tim hadden weer speelkameraadjes en wij kregen gelegenheid om met het familieleven kennis te maken. Ik in de mannenafdeling en Hanny bij de vrouwen. De volgende ochtend kreeg ik toestemming om het huis te filmen. Ik parkeerde de wagen buiten de poort en ging aan het werk, Gadegeslagen door het halve dorp. Later op de dag kwamen we er achter dat we het achterraampje vergeten waren dicht te doen. Iemand had een paar keer zijn arm door dit raampje gestoken en wat dingen gepikt. Een koffer met speelgoed van Lisa, de radio van Tim en twee ventilatoren waren weg. Wat een domper. Zo gastvrij ontvangen en dan word je bestolen. Terugrijden wilden we niet, we zouden er later nog wel langs komen. In Chakdara bezochten we een klein maar interessant Boeddhamuseum, waar we ook mochten overnachten. We liepen het dorp in maar toen de sleep kinderen achter ons uitgroeide tot meer dan dertig, hadden we dat snel bekeken en keerden terug naar de bus. Zo langzamerhand kwa­men we in de bergen. Dat was duidelijk te merken aan de temperatuur. Het werd koeler! De route was mooi. Vlak langs de rivier de Panjkora, mooie bruggetjes over de zijrivieren. Verschillende keren een hangbrug, kleine watervalletjes, bomen, groen en hier en daar vluchtelingenkampen vol Afgha­nen. Vrij veel wapentuig, gedragen door de Pattanen en door de Mudjahedinstrijders, het Afghaanse verzet. Zo nu en dan hoorden we ook het ratelen van machinegeweren in de bergen. Tim vond het prachtig. Lisa, Hanny en ik waren minder opgetogen. We kwamen in het plaatsje Dir en vonden met enige moeite een goede stek achter het politieburo. Normaal was dit bemand met zo'n twintig man, maar gezien de verhoogde spanningen was het aantal politiemensen uitgegroeid tot tachtig! Men verzekerde ons, dat wij niets te vrezen hadden, zolang we maar op het asfalt bleven. Daar had de centrale overheid uit Islamabad het voor het zeggen. Twintig meter links en rechts van de weg begon het stammengebied en daar konden we beter wegblijven.

Dir is eigenlijk de hoofdstad van het gebied. Je kon er dan ook van alles kopen. Aardappels, tomaten, stenguns, revolvers, penpistolen en alle soorten munitie. In de speciale aanbieding lag een bazooka van Russische makelij. De toppers van dat moment waren echter de Kalasjnikovs. Blijkbaar had de Mudjahedien net een konvooi Russen overvallen, want die dingen kon je echt bij bosjes kopen voor nog geen veertig dollar. Je had drempelgarantie en op die plek werden die dingen dan ook geprobeerd. Ik was met Tim inkopen aan het doen, komt een vent zo'n wapenwinkel uitlopen. Hij duwt een houder patronen in z'n machinegeweer en ratelt een ronde de lucht in. Ik schrok me te pletter, Tim had enorme pret. Gesterkt door dit succes, duwde hij ook nog eens een volle clip in een andere en "ratatatat" wéér een ronde de lucht in. Ik had geen oren meer over, maar Tim moest en zou ook zo'n Kalasjnikov hebben. Kon die krijgen. Ik de winkel in en hem zo'n ding in z'n handen geduwd. Het was hem toch te zwaar. Inmiddels had ik mijn oog laten vallen op een paar heel mooie, handgemaakte messen. Na een half uur gepingeld te hebben had ik ze voor de prijs die ik er voor over had. Als kado kreeg ik er een mooie boksbeugel bij.

We reden het laatste stuk naar de plaats Chitral. We hadden op de politiepost echter gehoord, dat de weg over de Mirkhani te lijden had gehad van de regens. Er kwamen echter vanuit die stad Afghaanse 508bussen, dus wij moesten er ook kunnen komen. Een paar kilometer na Dir hield het asfalt op en de bergpiste begon. Na drie uur sturen en nog maar vijftien kilometer verder, gaf ik de moed op. Nèt één keer te vaak had ik met de tanks aan de grond gezeten en nèt een keer te vaak had mijn trekhaak weer een geul door de grond getrokken. Lisa en Tim sloegen op tilt door het gehobbel en gehussel. Drie kilometer onder de top van de pas maakten we rechtsomkeert. Dit was niet leuk meer. Jammer dan, je kunt niet alles hebben. We maakten voor Lisa en Tim tenminste nog iets goed, door bij een gletsjermonding te stoppen. Konden ze even in de sneeuw spelen. En dat in juni.

Vroeg in de middag waren we terug op onze stek in Dir. Ze keken wel verbaasd, maar na ons verhaal aangehoord te heb­ben begrepen ze het volkomen. We wandelden ontspannen door het stadje, bekeken de wapenmakers. Onvoorstelbaar hoe mooi ze een LeeEnfieldgeweer na konden maken. En dan functioneert dat ding nog beter dan het origineel! De wapens, de hasjiesj, de heroïne, de Mudjahedien en de "tribespeople". Geratel van machinegeweren en geknal van pistolen. Dit was het Wilde Westen van Pakistan. Hartstikke mooi. Die avond werd ik voor een diner uitgenodigd bij de heren officieren van de politiepost. Hanny natuurlijk niet, want Pakistan is nu eenmaal een mannen­maat­schappij. Toch maakte ik hierover een opmerking en direct werd er een bord eten voor haar klaar gemaakt. De kok had speciaal zijn best gedaan en wat smaakte het heerlijk. Wat het allemaal was weet ik niet maar er zaten bonen in en vele soorten vis. Goed, het was stevig gepeperd! Met vele glazen water en grote hompen brood kon ik de brand in mijn mond blussen. En een pret dat die lui hadden. Mijn koninkrijk voor een liter bier! Helaas was dat onmogelijk in het  bijna alkohol vrije Pakistan. Hanny en ik hielden overigens geen diarree over van dit culinaire avontuur.

Het politieleven in Chitralvalley? Niet echt leuk. De politie moet de vrije doorgang op de hoofdweg garanderen en dat lukt redelijk. Verder moeten ze smokkelaars oppakken en dat lukt van geen kant. Verder zijn ze er om de vrede te bewaren tussen de verschillende stammen in de vallei. Dat doen ze op een heel handige manier. Ze laten eerst de stammen elkaar bijna uitroeien. Als de kruitdamp is opgetrokken komt de politie om de lijken op te ruimen. De politie loopt geen gevaar, de regering in Islamabad bemoeit zich niet met inter­ne stamaangelegenheden. Nettes geregeld en iedereen is tevreden. Ook de wapenverkoop kwam ter sprake. Natuurlijk mocht ik wapens en drugs kopen. Zoveel ik maar wilde. Maar als ik gepakt zou worden, dan was de ellende voor mij en mijn gezin, niet te overzien. Ik zag er dus maar van af om een paar kilo heroïne en een antitankkanon te kopen.

Als slaapmutsje draaide de commandant een paar dikke joints. "Kijk", vertelde hij, "Jullie hebben je borrel voor het slapen gaan. Die hebben wij niet, dus roken we een joint. Dat is toch hetzelfde?" Ik kon hem geen ongelijk geven en het was trouwens hasj van topkwaliteit. "Ja, dat hebben we in beslag genomen van een smokkelaar", vertelde een andere officier mij. Lekker goedkoop roken dus.

Ons volgende doel was Kalam, in het midden van Swatvalley. Weer genoten we van de mooie rit door de bergen over de smalle wegen en het uitstekende klimaat. Het passeren met de bus was overigens niet altijd even gemakkelijk. Een harde knal gevolgd door wat glasgerinkel, was het einde van mijn rechterbuitenspiegel en m'n zoeklamp. Ik reed al uiterst links van de weg en kon echt niet verder opzij. Daar begon namelijk het ravijn, zo'n honderd meter diep. Kwaad stapte ik uit de auto om die hufter van een vrachtwagenchauffeur eens te vertellen hoe ik over hem dacht. De zwarte wimpels aan zijn wagen leerde mij, dat ik te maken had met een Shi'ite-Moslimchauffeur en dat waren piraten. M'n spiegel en zoeklamp kreeg ik toch niet betaald, maar een lekker potje schelden lucht altijd op. Ik merkte trouwens dat die kerel zo stoned als een aap was. Zijn medepassagiers trouwens ook. Daar was dus geen eer aan te behalen. Maar het was zo'n mooie spiegel en zoeklamp.

 

Niet in China.

De bergen waren vrij aardig hoog. In Chi­tral al een paar vijfdui­zen­ders en in Swat keken we tegen een paar massieve zesdui­zenders op. Tsjonge, dat is toch wel hoog hoor.

We zagen weer vele Afghaanse vluchtelingenkampen. We hadden met die mensen te doen. Nu was de temperatuur aangenaam, maar hoe is die in de win­ter?

In Mingora mochten wij bij het Swat Serenahotel staan, in ruil voor een diner in het restaurant. We aten ons te barsten en het was heel lekker. Geen darmklachten de vol­gende dag en de rekening bedroeg vijftien gul­den. Inclu­sief de Cola, Fanta en li­ters mine­raalwater. Wat gooien die lui toch altijd een lading pepers door hun eten. Het brandt niet alleen tijdens het eten door je keel, maar de volgende dag heb je er nog een keer "plezier" van.

Tussen haakjes: Toiletpapier is duur in Pakistan. Wij kunnen er maar niet aan wennen om de linkerhand daarvoor te ge­brui­ken, dus we permit­teren ons die uitgaven maar.

We bezochten uitgebreid de bazaar van Mingora en vonden daar een nieuwe speelgoedkoffer voor Lisa. Eéntje met wieltjes en Tim sloopte zijn derde zaklamp uit elkaar in de hoop weer een nieuwe te krijgen. Daar stonken wij dus niet in.

Tussen Mingora en Kalam gingen we op zoek naar een Boeddha, die in de rotsen uitgehouwen was. Zonder een gids hadden we deze nooit gevonden. Als een berggeit moesten we hellingen beklimmen om er bij te komen maar het was de moeite waard. Gelukkig nam de gids zo nu en dan een kind op zijn schouders, dat schee­lde een forse slok op een borrel. Toen wij hem wilden belo­nen voor zijn extra moeite wei­gerde hij. Het was hem een eer geweest ons de weg te mogen wijzen! Daar word je wel even stil van. Vooral als je je realiseert dat die mensen het niet breed hebben.

De weg naar Kalam had erg veel te lijden gehad van landslides en dat viel dus bar te­gen. We hadden een betere weg verwacht. Ka­lam is in ontwikkeling en zal over niet al te lange tijd een toeris­tenoord moeten worden. Een paar, voor Pakistaanse begrip­pen, grote hotels, stonden er al. 's Nachts werd het er onge­veer tien graden. Eindelijk weer eens onder dekens geslapen, zonder die snorrende ventilatoren boven onze hoofden. We wandel­den wat en genoten van de mooie vergezichten op de be­sneeuwde top­pen van het Kohistanmas­sief. Wederom bleken de buggy's een uitkomst. Van de berg af dikke pret voor Lisa en Tim. Tegen de berg op zwaar balen voor ons. Hanny en ik hadden nog steeds spier­pijn van de zoek­tocht naar de Boeddha nabij Mingora.

Op weg naar de laatste vallei besloten we een kortere route te nemen. De weg was op de kaart wel wit getekend, maar men verze­kerde ons dat hij goed te doen was en een dag rijden zou bespa­ren. Het werd toch een lange dag, omdat een omgekieperde vracht­wagen de weg versperde. Het fuseélager links voor was gebroken. Zoals gewoonlijk, te hard gereden. De lading was er al uit­gehaald en men was bezig met een man of vijftig de wagen aan de kant te schui­ven. Wat een plezier hadden die lui. En ik kon de mooiste videoopnamen maken.

Vijf kilometer verder moesten we weer stoppen. Er was net een landslide geweest en een wegdeel over een lengte van zo'n vijf­tig meter was in het ra­vijn verdwenen. Met man en macht werd er een doorgang gegraven. Na een uur of drie noeste arbeid lukte dat, maar breed was de passage niet. Vrachtwa­gens konden er door en die zijn breder dan wij. Toch is het geen plezierig ge­zicht, de bui­tenste banden van de dubbel lucht achter boven het niets te zien draaien.

Wat is dat hóóóg.

 

Nederlanders kom je overal tegen maar dat we een buslading vol bij het rest

house­thouse in Besham zouden ontmoeten, dat hadden we niet verwacht. Snel wat brieven geschreven en deze mét het video en filmmateriaal aan hen mee­gege­ven. Telefoneren uit deze regio is absoluut onmogelijk en zo hadden de ou­ders binnen een week bericht van ons.

We zaten op de Karakorum Highway. De oude zijdehandelsroute, (de silktrade route) tussen China en de rest van de wereld. Dit was het Pakistaanse Jammu en Kashmir, een omstreden gebied tussen India en Pakistan. Zo omstreden dat we de Indiakaart van Nelles erbij moesten pakken om de route goed te kunnen volgen. De Paki­stankaart was te summier. Het Gilgit en Hunzamassief. En mas­sief was het. De Nanga Parbat van 8139 me­ter, de Disteghil Sar van 7990 meter en heel in de verte de Mount Godwin Austen of K2, de op één na hoog­ste berg van de wereld van 8610 meter. Wat is dat hoog. Het leuke stadje Gilgit, waar de toerist geen vreem­de is. We gaven een kleermaker opdracht kleren voor Hanny, Lisa en Tim te maken. We vonden die Pakistaanse pakken zo mooi. En wat waren die goedkoop. Ik had mijn "Pa­kistanenpak" al in Quetta gekocht en dat beviel mij uitste­kend. Lisa en Tim waren toch aan nieuwe kleren toe. Op de terugweg zouden we de kleren wel op komen halen.

We maakten een polowedstrijd mee, die geor­ganiseerd was voor een Chinese ca­mera­ploeg. China!! Daar moest ik meer van weten. Ik kwam erachter dat het opper­hoofd van toe­ris­me van de provincie Xinjiang in Gilgit was! Toen bleek dat hij logeerde in het res­thouse waar wij naast geparkeerd stonden, moest ik een gesprek met hem hebben. Hij was de enige die ons, mét de auto, China in zou kunnen krij­gen. Des­noods zou ik terug vliegen naar Islamabad voor het visum.

Ik maakte een afspraak en via een tolk (raar praten trouwens) had ik een ruim twee uur durend gesprek met hem. Het speet de man op­recht, maar hij kon niets voor ons doen. Het probleem zat name­lijk in de brandstofvoorzien­ing. In China zijn alle ver­voersmiddelen van de staat. Het kopen van brandstof gaat niet met geld, maar met bonnen. Ik stelde voor om mijn brand­stof "zwart" te kopen. Ik kon trouwens voor duizend kilometer diesel meenemen en een paar extra jerrycans waren zo gekocht. Het pro­bleem was echter, dat diesel op de zwarte markt in China schreeuwend duur is. Dat zou kapitalen gaan kosten. Ook een verzoek aan de dis­trictcommisioner van Gilgit area, om ons tenminste tot de eerste stad in China te laten rijden, liep op niets uit. Jammer,jammer, we wachten gewoon een jaar of tien, dan zal China wel open zijn voor reizi­gers met eigen ver­voer. Wij kregen nog meer de smoor in toen we in gesprek kwamen met reizigers die net uit China kwamen. Het was geen ge­makkelijk land geweest, maar wel heel interessant. En natuur­lijk eten in een écht Chinees restau­rant. Tot het je strot uit kwam.

De volgende stop was Karimabad (óf Hunza, óf Balti, óf Aliabad). Hoe dat plaatsje echt heet? Geen enkele inwoner heeft het ons duide­lijk kunnen ma­ken maar mooi was het wel. We hadden het geluk Maria te treffen. Een Neder­landse die daar, geheel op eigen hou­tje, op een basisschool werkt. Zij geeft les aan kinderen én aan het onderwij­zend personeel. Zij deed dit al bijna een half jaar. Zonder een organisatie achter zich te hebben. Het loon wat ze kreeg was voldoende om eten te kunnen kopen en ze had vrij wonen in een aardig hutje in het dorp. Zo leer je natuurlijk een streek heel goed kennen. Een bezoek aan die school konden we niet afslaan. Al was het alleen maar om Lisa en Tim te laten zien hoe het schoolgaan in Pakistan is. Maria had het net voor elkaar gekregen dat de lijfstraffen waren afgeschaft maar er werd toch nog redelijk wat gemept op die school. Verder was het het soort on­der­wijs wat wij kennen van SOCUTERAfilmpjes. Grote groepen kinderen in te kleine lokaaltjes, met al­leen gaas voor de ramen. En nu was dit nog een rijke par­tikuliere school. Wat ons opviel: we zagen weinig oude mensen. Een paar jaar geleden verscheen er in een Nederlandse vertaling een boek over de Hunza's en de vallij. De bewoners zouden er veel ouder worden. Ze hadden een bijzondere, zeer gezonde leef en voedingswijze ontwikkeld. Zou het daaraan gelegen hebben, of zaten de oudjes allemaal binnen?

Misschien lag het aan het water wat in Hunza uit de kranen kwam. Dit zat zo vol met zand, dat binnen de kortste keren mijn filters verstopt zaten. Het water was wel goed te drinken, zo uit de kraan, zonder dat je er "iets van over hield".

Ons laatste doel van de "ontdekkingsreis" door NoordPakistan was de Khun­jerap Pas. De klim omhoog was prachtig. De weg uitste­kend op een paar land­slidesbeschadigingen na. En dan sta je aan de Chinese grens. Even inwendig kwaad worden dat het hier afgelopen is met verder gaan. Een hoogterecord voor ons en "CHA­LITI" van 4750 meter. En een heleboel sneeuw en dat in begin juli. Lisa en Tim weer "uit hun dak" en wij met z'n allen "op het dak van de wereld". Hanny en ik hadden merkbaar last van de hoog­te. Ademtekort. Ik kreeg op een gegeven moment zelfs hoofd­pijn. Als je echter op die pas staat en je draait in het rond dan vergeet je die klei­ne ongemakken. Je hebt dan al­leen oog voor de omgeving. Een rondom panorama van bergtop­pen van tegen de zesduizend meter en hoger. Zelfs een Zwit­ser raakt hier diep onder de in­druk. Ik mocht van een Chinese grenswacht een foto maken van een Chinees ver­keersbord. Ik ben dus toch nog zestig meter in China ge­weest!

Even later kwam er een vrachtwagen met Chinese wegwerkers aan. Nou die lui hadden zo'n kampeerwagen nog nooit gezien. Ik nodigde ze stuk voor stuk even in de bus uit. Dat vonden Hanny en de kinde­ren niet zo geweldig, want die gasten hadden zich minstens één week niet gewassen en ze stonken uren in de wind maar ze waardeerden het. Logisch: ze waren "stinkend" nieuwsgierig.

Tank in de aanbieding!

 

Laat in de middag kwamen we weer terug in Sust, het douanedorp. We parkeer­den de bus weer op de oude plek en daar kwamen Rob en Bep aan. Een stel uit Maastricht dat net uit China kwam. Leuke en minder leuke verhalen hoorden we van hen. Helaas moesten ze te snel weer door, want de bus ver­trok. We zouden hen wel weer ontmoeten, want hun route lag ongeveer gelijk aan de onze.

De weg naar beneden was mooier dan de weg omhoog. Je hebt dan een beter uitzicht. In Gilgit de kleren opgehaald voor Han­ny, en de kinderen.

We wilden nog langs de "pikkers", zoals Lisa en Tim ze noem­den, om een pro­cesverbaal op te halen bij de plaatselijke poli­tie. Er was toch voor een tegenwaarde van tweehonderd gulden uit de auto gejat. Daar is een reisver­zekering voor, nietwaar?

Hoe lager we kwamen, des te warmer het werd. De hitte hing nog in het lager gedeelte van Pakistan.

Toen wij bij de familie aan kwamen was die verrast ons weer te zien. Nadat wij echter ons verhaal verteld hadden, hoe het mogelijk was geweest dat men dingen uit onze auto gejat had, was de man verdrietig. Hij wilde de schade uit eigen zak beta­len. Dat weigerden wij pertinent. Hij vertelde, dat het krijgen van een procesverbaal in die plaats een zeer tijdro­vende kwestie zou zijn. De politie verklaarde om te beginnen alle dorpsbewoners boven de dertien jaar (Moslim volwassen), schuldig. Die zouden allemaal ondervraagd worden. Dat nam ongeveer drie dagen. Wan­neer er een schuldige gevonden zou wor­den, moest deze voor het ge­recht ko­men. Daarna zou ik een procesverbaal krij­gen. De pro­cedu­re van onderzoek, aan­klacht, ver­oordeling en pro­cesver­baal zou één jaar in be­slag nemen! En zo lang konden wij niet wach­ten. Laat maar schieten! We vertrokken richting Peshawar. We wilden de be­ruchte Khy­ber­pas op, de grens tussen Afghanistan en Pakis­tan. Daar­voor hadden we een spe­ciale vergunning nodig én escorte van een militair. De situatie in de streek werd steeds dreigender. Van een bezoek aan Darra zagen we af. Evenals in Dir, is in Darra ook alles te koop op het gebied van ver­do­vende middelen en wapens. Op het moment dat wij in Peshawar waren, was er een tank en muni­tie, van Rus­sische makelij, in de aan­bied­ing! Die hadden de Mud­jahedien buitgemaakt en over de Khyber, naar Darra gereden. Heroïne was in Darra al­leen per kwan­tum te koop. Voor minder dan een kilo werd er geen deal ge­maakt! Voor toeristen was er een mogelijkheid gecreëerd om te kunnen schieten met van alles en nog wat. De schietbaan was op het kerkhof! Hanny en Lisa zagen het niet zit­ten. Om alleen met Tim te gaan, vond ik weer niet geslaagd. Je kunt niet alles hebben.

 

 

Doel bereikt: India!

 

De hitte was weer enorm. We besloten dan ook niet te lang in Peshawar te blijven. We huurden wel een paard en wagen om de stad te zien en liepen door het oude deel. Een leuke bazaar met midden in die troep een echte Artari videogamehal!

Snel terug naar Islamabad en naar het zwembad!

India lag nu voor ons: het reis­doel. Dat we uitein­delijk twee maanden in Pakistan waren gebleven, speet ons niet. Het land is mij goed bevallen. Hanny iets minder, want het is en blijft een conservatief Moslimland, waar de vrouw op de laatste plaats komt en "emancipatie" gelijk staat met de ergste vloek. De enige te­leur­stelling was, dat er dingen uit onze auto ges­tolen zijn. Maar het was ook een beetje eigen schuld. Hadden we het raampje maar dicht moeten doen. In Pakistan voelden we ons echte "ont­dekk­ingsrei­zi­gers". Het is nog een "witte vlek" voor het massatoerisme. Voor hoe lang nog?

De Pakistaanse Himalaya's waren zo goed beval­len, dat we zo snel als het kon naar de Indiase Himalaya's wilden. We bleven dus niet lang in Lahore hangen. De stek achter het gebouw van het Leger des Heils (!) was redelijk, maar zodra je de stad in ging was het door de hitte niet leuk meer. Wel slaagde ik erin om een gasfles te laten vullen. Vol trots vertelde de man dat hij er twaalf liter in had weten te persen. En dan te weten dat er maxi­maal maar een liter of acht in mag. Laat in de avond heb ik er dus twee liter gas uit laten stromen. Ook ontmoetten we Rob en Bep weer. En dat betekende verhalen vertellen. Zij over China en wij over ons gedeelte van de reis. Het klikte zo goed tussen ons, dat we besloten met elkaar verder te rei­zen. Lisa en Tim konden ook uitstekend met hen opschie­ten. Zij wilden naar de bergen van India en het reizen met openbaar vervoer was wel leuk, maar met eigen ver­voer natuurlijk veel leuker en gemakkelijker.

 

Ik keek naar de datum: donderdag 20 juli 1989. We waren in India. Ons reis­doel was be­reikt. We vertrokken vijftien april uit Almelo, reden on­geveer negenduizend kilometer in ongeveer der­tien we­ken, gemiddeld bijna zeven­hon­derd kilometer per week. Eigenlijk veel te veel.De grenspassage verliep flitsend. Lisa en Tim stalen weer de show en binnen een uur waren we er doorheen.

We moesten een W.A.verzekering afsluiten voor de auto. Voor één jaar bijna veertig gulden. Veel vertrouwen hadden we niet in deze ver­zeker­ing.

Er was een "zwarte markt" voor Indiase roepies. Het scheelde op de officiële koers niet zoveel, maar wanneer je langer in India blijft, dan maakt het uiteindelijk toch wel wat uit. De geldhand­elaren kwamen al snel op ons af. Dit allemaal onder de goedkeu­rende blik van een douane­ambte­naar. Rob en ik gingen aan het sja­cheren. We kwamen op een prijs uit en wis­selden een paar dollars. Eigen­lijk hadden we al een deal ge­maakt met een andere geld­hand­elaar, maar de vent waarbij wij wissel­den, gaf net een halve roepie meer. Daar baalde num­mer één van en die ging de "dis­kussie" aan met onze wisse­laar. Op een gege­ven moment gingen er klap­pen vallen. Toen was het voor ons tijd snel weg te wezen. Het heet niet voor niets "zwarte markt" en het is en blijft il­legaal. Al varen de douane­ambte­naren er (door de smeergelden) wel bij.

We waren nu in de Punjab, een niet zo rus­tig deel van India maar we waren er! De Sikhs vech­ten al jaren voor onafhankelijkheid en ik kan ze geen on­gelijk geven. De Punjab zorgt voor ruim vijftig procent van het nationale inkomen van heel India! Door hard werken hebben de Sikhs dat voor elkaar gekregen en zij zeg­gen: "Laat de rest van India ook maar hard werken. Dan kun­nen zij eveneens zo'n hoge levens­standaard berei­ken. Wij verdom­men het langer om de rest van India te onder­houden."

En boem, daar vliegt weer een politieburo of een legerdepot de lucht in. On­danks alle verhalen mogen toeristen gaan en staan waar ze willen. Zijn er gebie­den die te ge­vaar­lijk zijn, dan kom je er niet in. Amrit­sar is de hoofdstad van de Pun­jab en de belangrijkste stad van het Sikhsge­loof. De religie is in 1469 ontstaan met de be­doel­ing om het Hindoegeloof en de Islam samen te voegen. Deze groe­pe­ringen slaan elkaar regelmatig op de snuit, dus het samen­brengen van die twee was niet zo'n gek idee. 't Is echter nog steeds niet gelukt.

Er wonen in India zo'n dertien miljoen Sikhs en ze zijn makkelijk te herken­nen aan hun speciale tulband. Je hebt te maken met Gu­ru's, de leer­meesters. Er zijn er tien geweest. De laatste Guru ging in 1708 dood. De Sikhs zijn harde wer­kers met als speciali­teit me­chanische za­ken. Vooral het besturen van machines, van autopet tot Jumbojet. De Engelse koloniale reger­ing had graag Sikhs in dienst. Het zijn goede soldaten. Het­geen nu bijna dagelijks blijkt uit de overvallen en onafhankelijks­strijd.

Natuurlijk konden we niet om een bezoek aan de Gouden Tempel heen. Dit reke­nen wij tot één van de hoogtepunten van onze reis. Wat een serene omgeving. Zo wit, helder en puur. Onvergete­lijk. Zelfs Lisa en Tim braken voor de verandering de tent eens niet af. Ze waren onder de indruk. Het is zo triest dat de ver­woes­tingen van de  korte  strijd tussen het Indiase leger en op­stan­dige Sikhs in en rond de Gouden Tempel nog duidelijk te zien waren.

Voor het eerst reden we in een fietsriksja door de vieze, stoffige stad. Bij een temperatuur van boven de veertig graden trapte een riksjawallah zich een hartkwaal om de familie De Vries (goed voor ruim honderdzestig kilo) van de ene plek naar de andere te brengen. En dat voor een paar roepies. We hadden het er moei­lijk mee ons op deze manier te laten vervoeren. Voor­al Tim, die vond zo'n motorriksja veel mooier. Die ging veel harder en was veel spectacu­lairder. Maar riksjawallah zijn, is, volgens het Hindu geloof, een "karma". In het volgende leven zouden ze het beter krijgen, als ze nu ten­minste goed zouden leven. En door ons te ver­voeren verdienden ze een paar roepies. Anders was het misschien niks geweest die dag en dat bete­kende dan honger lijden en niet genoeg kracht verzamelen om de volgende dag te kunnen "fietsen". Het werd ons door riksjawalla's ook niet altijd in dank af­geno­men, dat we regelmatig de eigen fietsen pak­ten.

De onlusten in de Punjab. Veel militairen en veel wapens. De jeugdherberg van Amritsar was bezet door het leger en in een kazerne veranderd.

Bommen en granaten.

 

Op weg naar Jammu, kwamen we door een paar plaatsen waar een totaal uit­gangsverbod was. Herhaaldelijk werden we bij roadblocks gecontroleerd. In diverse steden en vooral in de plaatsen waar een uit­gangsverbod was, zagen we veel militairen in kogel­vrije harnassen mét een groot machinege­weer om de schouder. In één van die dorpen stonden ze zelf om de vijftig meter. Tim keek weer zijn ogen uit en Lisa vond het "een beetje eng." Een dag later hoorden we dat we net "te laat" waren geweest voor een ontzettende rel waar­bij een aantal doden was gevallen.

De moesson gaf ons alvast een klein schouder­klopje. Op de dag van ver­trek uit Amritsar kwam de regen met bakken naar bene­den. Rio­lering, wat be­doelt u? We hadden beter met een boot Amritsar kunnen verlaten. Het schoot niet op, omdat ik trouw wachtte tot er iemand voor mij zou gaan rijden. Waar­om zou ik de eerste zijn die in een gat dook of in een rioolput vast kwam te zitten waar het deksel van weggespoeld was?

Vlak na de plaats Ram Bam was er een wegdeel het ravijn inge­spoeld. De route zou pas laat in de avond weer open gaan. Wij keer­den snel, om nog een plaats in het guesthouse van Ram Bam te be­mach­tigen. Waren we een half uur later ge­weest, dan hadden Rob en Bep geen kamer meer gehad. Dat zou nog niet zo'n probleem geweest zijn, want de bus is op vier volwas­senen en twee kinde­ren bere­kend.

De vol­gende ochtend om een uur of zeven, werden wij door de mana­ger van het guesthouse uit ons bed geram­meld. De pas ging over vijftien minuten weer dicht, ongeacht hoeveel mensen er nog voor ston­den die "om­hoog" naar Srina­gar wilden. Mooi shit, Rob en Bep uit hun bed getrommeld. Vloekend en onge­wassen waren we bin­nen een paar minuten op weg. Span­nend hoor maar we kon­den er over. Mili­tai­ren re­gel­den het verkeer. Wat een verschil met Pa­kis­tan. Daar was het, wie het eerst komt, het eerst maalt. c.q. het ra­vijn in don­derd. Vrij vroeg kwamen we nu in Jammu aan. We ge­bruikten de rest van de dag om door het plaatsje te slen­te­ren. We koch­ten einde­lijk een echte klam­boe. Dat werd tijd, want vochtige warmte, daar houden muskieten van.

Srinagar, de hoofdstad van Kashmir. Bekend van zijn meren en woonboten, de "houseboats". In de koloniale tijd mochten de Engelsen geen  prive  huizen bouwen op het vaste land in de stad en rondom de meren. In Srinagar is het 's zomers aan­genaam ver­toeven dus men zocht een alternatief. Geen huizen bou­wen op het land: dan maar op het water. Dit resul­teerde in honder­den woon­boten op de meren van Srinagar. De  meeste  Engel­sen zijn nu uit het land maar de boten liggen er nog. De toeristenin­dustrie heeft ze overgeno­men...

Srinagar is ook bekend van zijn bommen en granaten die daar regelmatig ont­ploffen. De dag voordat wij aankwamen waren negen bussen en een ge­deelte van de bazar op­geblazen. Seperatistische Moslims willen dit gedeelte van India weer bij Moslim Pakistan hebben. Anderen willen een onafhanke­lijke staat Jammu/Kash­mir. Moslims slaan Hindus op het gezicht. Kash­miri en Lad­haki bekogelen elkaar met stenen. Zelfs Boeddhis­tische monniken kunnen raak gooien. Kortom: een chaotische puinhoop. In de twee maanden dat wij in Kash­mir en Ladakh rondgetoerd hebben, heeft niemand mij duidelijk kunnen maken waar­om het eigen­lijk gaat. Een politieke kwestie, zei men..... Maar daar hadden wij geen uitleg voor nodig. Dat zagen we ook wel­. Een uit­gangs­verbod in "down town" Srinagar, van 's avonds zeven uur tot de vol­gende ochtend vijf uur. Leuk hoor, de familie De Vries komt er weer aan. We zetten Rob en Bep af bij één van de huisboten. Zij wil­den het genoegen beleven een paar dagen op zo'n ding door te bren­gen. Wij gingen op zoek naar de camping, maar die bleek niet meer te bestaan. Rijdend langs het DalLake, net over de Nagin­bridge, tussen Naggin en DalLake, zagen we aan de rech­terkant van de weg een mooi stuk­je grasland, waar onze bus uit­stekend zou kunnen staan.

Wij vroegen toestemming aan de eigenaar en tegen betaling van een klein bedrag mochten we op zijn erf overnachten. Het bleek een prima plek te zijn. De eigenaar woonde er met nog een paar fami­lies en dreef een handel in huis­boten  en uit­rustingsverhuur voor "trekking"tochten in de bergen. Daar­bij kwam ook nog dat er een stel kinderen rondliepen van Lisa's en Tim's leef­tijd. Die hadden dus vriendjes. We hadden een uit­ste­kende week in Srinagar. Fietsen, bootje varen op het Dal en Na­ginmeer, dwalen door de stad, vakan­tie houden dus.

Rob en Bep hadden het na drie dagen op de huisboot wel bekeken. Doordat zij alleen een kamer op de boot huurden inclu­sief maal­tijden, verdienden de eigenaren van die boot niet veel aan hen. Rob en Bep lieten zich namelijk geen poot uitdraaien door ver­velende, die met hun handelswaar op een boot, langzij kwamen en je de kop gaar zeurden. De kommis­sie die de verkopers aan de booteigenaren moeten betalen, is namelijk niet gering. Het eten op de boot werd minder van kwaliteit en ze waren het gezeur van die handelaren zat. Wij stelden voor dat ze bij ons op de camping zouden komen. We hadden nog een tent en daar konden ze in slapen. Dat scheelde hen weer aanzien­lijk in de kosten. Lisa en Tim waren het er helemaal mee eens, want ze be­gonnen Rob en Bep te missen.

De eigenaar van de grond had er natuurlijk geen enkel bezwaar tegen. Dezelf­de dag liet hij zijn zoon een groot bord "camping" langs de weg zetten. Zo, Srinagar heeft weer een camping. Het idee leverde mij voor een paar uur een roeiboot op en regelmatig levende vis. Lekker, lekker.

Uit de "travel survival kit" van India, haalden we een adres waar we Indiase yoghurt (Dahi) konden kopen, waar je geen diarree van zou krijgen. Gezien het grote aantal Westerlingen in het restau­rant, was het een gouden tip: de Duitse bakker bij "Zero bridge". Wat je daar kreeg, daar at je je vingers bij op. Hetgeen Tim dan ook regelmatig echt deed, wat telkens resul­teerde in een huil­bui, dat lieve joch.

In Srinagar maakten we voor het eerst uitgebreid kennis met het Boeddhisme. Leuke lui, die Tibetanen. Sneu voor hen dat de Chi­nezen het land gean­nexeerd hebben. Veel Tibetanen zijn toen naar Nepal en India gevlucht, in afwachting van het moment dat ze weer terug kunnen naar hun vaderland. We bezochten de Mongoolse tuin­en, de ene mooier en beter onderhouden dan de andere, en gingen naar een tapijtfabriek. We lieten ons uitgebreid voor­lich­ten over de Kahmiritapijten en zowaar: we kozen er één uit. Hij moest he­laas zesduizend dollar kosten en dat kon "Chrissie" niet trekken. We dromen nog wel eens van dit tapijt. Wat was dat mooi! We had­den het be­zoek aan die fabriek geregeld met zo'n "doordram­mer" van een souvenierverkoper. Met de taxi er­heen en met de taxi terug. Frisdrank drinken en niet kopen. Zo miste hij zijn tien procent kommissie en wij hadden een mooi uitje. Wat kunnen souveniers­verkopers "a pain in the butt" zijn.

De moesson stond op het punt te beginnen. Het werd tijd dat wij de ZojiLa (=pas) overkwamen. De klimatologische grens tus­sen Kashmir en Ladakh. De moessonregenwolken konden deze pas name­lijk niet over en aan de andere kant is het altijd droger. De dag voor we zouden vertrekken begon het enorm te rege­nen. En wat we al vreesden werd waarheid. De pas was door een enorme land­slide afgesloten. Er werd ons verteld dat de reparatie min­stens één week in beslag zou nemen! Van mensen die net terug kwamen van de plaats waar de weg het ravijn in was gegleden, hoorden we het­zelfde verhaal. Een wegdeel van ruim vierhonderd meter was ver­dwe­nen. Eigenlijk geen punt voor ons. We be­sloten de tijd "stuk" te maken met een tocht naar Gulmarg. Een winter­sport­ge­bied. Mees­tal zijn wintersportgebieden zonder sneeuw ook mooi.

Onderweg naar Gulmarg zag ik ineens, dat de motoroliedruk weg­viel en tot overmaat van ramp was de watertemperatuur tot ver in het rood geste­gen. Snel de motor stilgezet en jawel hoor, de radia­tor lek. Een klein gat aan de ach­terkant. Hoe kon dat nou? De radiator werd uitgebouwd en ik hield de eerste vrachtwagen aan die lang kwam. Teruggelift naar het eerste dorpje om daar een repa­rateur te zoeken. Die was echter net naar Srinagar gegaan en zou die dag niet terug komen. Ik kreeg wel wat hardsoldeer en soldeervet mee, om zelf te repareren.

Teruggekomen bij de bus gingen we aan de slag. Eerst met een staalborstel de plek schoongemaakt en daarna met de gasbrander het lek dichtgebakken. Radia­tor er weer in en gevuld met water uit de sloot. Op hoop van zegen de dertig kilometer terug naar Srina­gar. Zowaar de radiator bleek dicht te zijn. Dus radiatoren ­repa­reren kan ik óók. Terug op "onze" camping dat ding er weer uit­gehaald en met de zoon van de campingbaas op zoek naar een "ech­te" repa­rateur. Die was snel gevonden en wat ik daar zag, was onvoorstel­baar. Schrootradiators worden er nog gerepareerd. Mijn "gat", "was only a small problem". Een jochie van een jaar of tien ging met een pincet de door mij vakkundig platgewalste lam­melletjes weer recht overeind zetten. Toen hij daar na een uur of twee later mee klaar was, kwam de "maistro" himself. Een prehi­stori­sche pook werd in een petroleumbrandervlam opgewarmd. Met wat poeder en tin ging hij te keer. Vogelde wat met de hete pook en klaar was "Chris".

Prachtig, ik keek mijn ogen uit, vakmanschap is meesterschap. Dat kennen we in Nederland alleen bij het zien van een glas pils. Ze zijn er drie uur mee bezig geweest. Uitein­delijke kos­ten, omgere­kend: dertien gulden! Inclusief riksja, brood en thee. Doe het daar in Neder­land maar eens voor. En het gat zit nu  ruim veertigduizend kilometer later  nog dicht.

De aanhouder wint, dus we vertrokken de volgende dag weer naar Gulmarg. Lek­ker in de bergen, te vergelijken met Zwitserland, alleen minder schoon. Een stukje India wat duidelijk verpest is door de toerist. Elk hotel heeft een aantal paardemannen. De gasten uit het hotel, mogen alleen die paarden huren en geen andere. Dat hebben de horseman trouwens zelf bepaald. Nu wil het wel gebeuren dat een toerist spontaan beslist een paard te huren. Je hebt dan geen zin om terug te lopen naar je hotel. En om te wachten tot er zo'n paardeman van jouw hotel naar jou toe­komt is ook belachelijk. Wij pik­ten er dus gewoon één uit en maakten een mooie tocht door het dal. Terug bij het ho­tel, waar wij op de parkeerplaats mochten overnachten, begon het ge­donder in de glazen. De hele meute van paardemannen kwam op onze "gids" af. Ik wilde mij er nog mee bemoeien, maar dat werd door Hanny afgeraden. Andere paar­demannen kwamen er bij en het liep uit op een rel. Zowaar werd er ges­lagen met de zwepen.  Lisa en Tim hadden enorme pret en wij eigenlijk ook wel. Toch is het triest om die mensen zo bezig te zien. Later is mij uit­gelegd, dat door de onlusten in het gebied, er vijfenzeventig procent min­der(!) toe­risten naar Gulmarg kwamen. Wij von­den het ook al zo stil. En Rob en Bep kregen zon­der problemen een kamer voor een prijs die ze zelf konden bepalen.

We hoorden dat de Zojipas op het punt stond weer open te gaan, dus vertrok­ken we weer richting Srinagar en ZojiLa. Vlak voor de pas stond het grote parkeerterrein vol met wachtende auto's, bussen en vrachtwagens. De pas was al open, maar slechts in één richting. Wachten in zo'n geval is leuk. Vooral als je met zo'n ruimteschip als "CHALITI" reist, heb je genoeg be­kijks. Na een uur of wat kregen we de mede­deling, dat we konden gaan rijden. Eerst de personenwagens, daarna de minibussen en achter ons zou­den dan de grote bus­sen en de vrachtwagens komen. Het asfalt hield al snel op. Blubber en steen­slag kwam daar voor in de plaats. Met de ervaring van de pas in Pakis­tan, zaten wij daar niet zo mee maar Rob en Bep knepen hem flink. Vooral toen het weer begon te regenen was de lol er snel af. We kwamen op het deel waar de weg in de diepte was verdwenen. Ze hadden een nieuwe weg in de berg­wand moeten maken. Alle personenauto's voor mij moesten naar boven gedrukt wor­den, zo steil was het. Er ston­den zo'n twintig militairen paraat, dus dat ging fluitend met die kleine auto's. Maar toen kwamen wij eraan met onze ruim vier ton. Ik met m'n grote mond na­tuurlijk weer als eerste ver­trokken in de groep minibussen. Een schiet­gebedje en in de eerste versnell­ing. De twin­tig soldaten stonden al handenwrijvend klaar om ons te duwen. Maar he­laas voor hen, heel langzaam klom "CHALITI" door de haar­speld en verder omhoog. Even slipten de achterwielen maar toen die weer grip kregen ging het moeiteloos. Het begon ech­ter steeds harder te rege­nen en de weg veranderde in een blubber­baan. Toch wel moei­lijk sturen met hellingper­centa­ges van meer dan twintig procent. We waren blij in Drass aan te komen, de eerste plaats na de pas. Vlak voor Drass begon het asfalt weer. Ik merkte toen pas, dat de bus zwaarder stuurde. Na een korte inspektie onder de wa­gen, bleek de stuur­stang krom te zijn. Op de  ZojaLa blijkbaar ongemerkt een forse steen ge­raakt. Ik kon de bus overigens goed op de weg hou­den dus dat zouden we later wel eens bekijken.

In Kargil, halverwege SrinagarLeh, werden we bij een roadblock aangehou­den. De weg naar Leh was voor alle verkeer gesloten, want er waren weer onlusten geweest. Kashmirauto's wer­den met stenen bekogeld en in brand ges­token door Ladakhis. Het zou nog wel een paar dagen duren voor we door moch­ten rijden. Geen probleem, we zochten een stek op bij een ho­tel. Rob en Bep moch­ten de tent in de tuin opzetten en we ver­brachten drie dagen in Kargil. Het moslimbolwerk in Kashmir. We wilden de weg naar Zanskar op, maar die werd zo slecht, dat we besloten niet verder te gaan.

Na een paar dagen reden we weer naar het roadblok, om tot de ontdekking te komen, dat de weg nog steeds afgesloten was. Grote groepen toeristen zaten vast. Mensen die veel geld betaald hadden voor een "trekking"tocht door Ladakh, kwamen er niet door. Dag vakantie, dag veel geld. Niet leuk.

Ik besloot samen met Tim een praatje te gaan maken met de komman­dant. De "driesterrenkaas" zat in een tent belangrijk te doen. Hij werd meteen "verliefd" op blonde Tim. Eénnul voor ons. Ik vertelde mijn verhaal, liet mijn NCRVkaart zien, wees hem op de bus. We zouden alle Boe­ddhisten kloos­ters (Gompa's) tussen Kargil en Leh bezoeken. Het kon nog wel veertien dagen duren voor­dat we in Leh aan zouden komen. Blijven inpraten op die man. Hij moest diep nadenken en ver­telde: "Met zo'n bus zien de Lada­kish toch al van verre dat u geen Kashimiri bent. U kunt er wel veilig doorheen". Ge­won­nen!! Ik kreeg de re­striktie in een paar plaa­tsen niet te stop­pen. Daar gold nog een volledig uit­gangsverbod. Als een speer liepen Tim en ik naar de bus. De meute werd ingeladen. Snel wegwezen, voordat de commandant van ge­dach­ten verander­de. Van harte was het niet gegaan. De slagboom ging open en even toeterde ik ten afscheid aan die gestrande toe­ris­ten, die ons een beetje sneu stonden na te kijken. Rob en Bep waren nu helemaal dank­baar, dat ze met ons mee konden.

In Shergol aangekomen, het eerste plaatsje na Kargil, begreep ik wat die kommandant bedoelde. Een uitgebrande taxi en vrachtwagen en om de veertig meter een militair met een groot ma­chinegeweer in de handen. Geen kip op straat en luiken voor de ramen. Shergol is de "grensplaats" tussen het Mos­lim en Boeddhis­tengebied. Daarom zal het in die plaats wel geknet­terd heb­ben. Hadden we er wel verstandig aan gedaan om door te rijden naar Leh? Het leek wel oorlog. Even werd er over gedacht terug te keren. "It's not our war" zeiden we en we gingen door. Gelukkig had ik in Pakistan de grote let­ters "HOL­LAND" weer vóór op de bus geplakt.

Koe met straalaandrijving.

 

Het Kashmir van India. Mooier dan wij hadden verwacht maar het land­schap was onherbergzaam. Enorme bergtoppen, de hoogtemeter ging lang­zaam richting drieduizend meter. De Maniwalls. Muren van steen, vol kleinere gebedsstenen met de spreuk "Om mani padme hum". "Zegen de parel in de lotus". Een veel geuite Mantra, een Boeddhistisch ge­bed. De gebedsstenen worden op de muren gelegd door pel­grims die van de ene Gompa naar de andere trekken. Door links langs zo'n muur te lopen, hebben ze in honderd meter dui­zenden gebed­jes ge­zegd. Dat telt lekker aan voor het Nirwana. De stupa's, de gebedsgebouw­tjes, een soort kleine kapelletjes langs de weg. Van oud en verval­len tot mooi en nieuw. En dan natuurlijk de Gompa's, de kloosters. Bewoond door monniken en nonnen, waar het harde leven in de In­diase Himalaya's van het gezicht te lezen is. Slechts een paar maanden in het jaar is Ladakh open. Al in septem­ber kan de ZojiLahl dicht zijn. Laat in het voor­jaar gaat de pas weer open. En op deze hoogte is het 's winters niet aangenaam ­toeven. Sneeuwstormen en bittere kou.

De Gompa's, waar de toerist of reiziger niet komt, omdat er geen vervoer naar toe is, of omdat het te moeilijk is om er te komen. De kloosters waar­  door Lisa en Tim  deuren open gingen die voor anderen gesloten blij­ven. De gebedsrollen aan de muren. Elke omwenteling is een gebed. "Om mani padme hum". Lisa en Tim moesten elke gebedsrol een zwieperd geven. Wat een speeltuin. Ze baden heel wat af. De monniken vonden het best.

De eenzame monnik loopt. In zijn rechter hand de gebedsrol. "Om mani padme hum". Je hoort niets anders dan het geschuivel van de voeten en het draaien van de gebedsmolen. Het is ongelooflijk. Deze stilte. Wij kennen die niet meer. Geen radio, walkman, ge­toeter van auto's, tingelende trams of ronkende vrachtwagens. Slechts die ene monnik op die weg. Plotseling een kleine op­tocht. Een groep pelgrims brengt een paar heilige Mantraboeken van het ene kloos­ter naar het andere. We zien de eerste Yakkuddes. De grote Boeddha's in de Gompa's, de grote Boedhareliefs in de rotswan­den. De vredigheid die dit gebied uitstraalt. Elke dag genoten we.

Min­der leuk was, dat ik door een enorme stommiteit de bus bijna in de brand stak. Wie gaat er nu ìn een auto benzine over­gieten van een jerrycan in een fles? En dat terwijl er naast hem koffiewater opstaat? Ik dus! Door morsen was er een grote wolk ben­zinedamp ontstaan die in één keer ont­plofte. Je weet niet waar je middenin staat. Met een zacht "Bloef" veranderde die damp in een vuurbol. In mijn linker­hand had ik een fles met één liter bran­dende ben­zine en in de an­dere de jerrycan met de overige, vier li­ter. Onder het schreeuwen van "brand, brand", wist ik de deur van de bus te bereiken en zonder uit te kijken gooide ik de twee bran­dende cans naar bui­ten. Gelukkig stond er niemand voor de bus. Nou ja, wat heet niemand. Ik gooide het spul tegen het achterwerk van een koe. Die kreeg een scheut benzine over zich heen en loeiend maak­te die zich uit de voeten. Met straalaan­drij­ving. Later bleek de koe tot aan het midden kaal te zijn.

Ik keek achter me in de bus en zag daar één vuurbol. Snel sprong ik naar buiten, trok de bijrijdersdeur open en haalde de brand­blusser eruit. Met geweld drukte ik de pal en....hield de af­slui­ter in de ene hand en de blus­ser in de ande­re. Dat was het einde van de reis. Het nylonhor voor het keu­kenraam en het muskieten­gaas voor de deur waren inmid­dels in rook opgegaan, maar het vuur had zich zelf gedoofd.

Snel keek ik in de bus en zag, dat de brandende benzinedamp ook doofde. Mijn hart had minstens zes tikken over­ges­lagen en haalde dat weer in met een tussensprint. Lisa was overstuur en werd getroost door een omstander. Rob en Hanny ontfermden zich over de twee brandende cans, door er zand en stenen overheen te gooien. Bep was bezig Tim te troosten, die een beetje wit om de neus zag, maar "fikkie steken" altijd leuk vond. Dat het eigenlijk best voor herhaling vatbaar was in zijn optie. Ik moest gaan zitten en keek naar mijn handen. Rechts ging nog wel. Geen haar meer op mijn arm, maar verder zag het er nog goed uit. Mijn baard was wat korter gewor­den en de haren op m'n hoofd in een "coupe inferno" veranderd.

Wat stonk dat trouwens. Mijn linkerhand was er slechter aan toe. Eerst maar even onder de koude kraan. Helaas was het tappunt zo klein, dat er een mie­zerig ­straaltje uitkwam. We hadden wel gele­genheid om de blaren te zien opkomen. Een schoolvoorbeeld van een verbranding. We hebben er dan ook maar een foto van gemaakt, zo mooi waren ze. En het deed nog pijn ook. Toen de ergste schrik achter de rug was namen we de schade op. Eén geschroeide koe, het muskietengaas voor het keukenraam en de deurvitrage verdwenen. Een ver­brand boek van Rob (moet hij dat ook maar niet laten slingeren als ik van plan ben met brandende benzine te gaan gooien). Lisa die over­stuur was, een kapotte brand­blus­ser en een verbrande linkerhand. Plus de schrik van ons leven. Het had slechter kunnen aflopen. Hanny kon het inter­ieur van de bus gaan schoonmaken. Het redelijk mooie wit was vies zwart. De plaats Lamayuru zullen we niet gauw vergeten.

Ik had pijn, dus we besloten een paar dagen te blijven staan. We wandel­den in de omgeving en gingen in de leer bij een oude mev­rouw. Die probeerde ons bij te brengen hoe je moest spinnen met zo'n klein houten klosje. We bakten er geen hout van. Wij pro­beerden uit te leggen hoe een fotocamera werkt! Daar begreep zij weer niets van. Twee verschillende werelden onmoet­ten el­kaar. De blonde haren van Lisa en Tim stelde haar ook voor een raad­sel.

We waren eigenlijk wel blij met de onlusten in Kashmir; geen toeris­ten en nauwelijks andere reizigers. De enkeling die we tegenkwamen waren óf net uit Leh, óf illegaal het roadblock bij Kargil gepasseerd. De bevoorrading van Ladakh was inmiddels wel weer op gang gekomen. Om de twee dagen één konvooi van on­geveer honderdvijftig vrachtwagens, onder begeleiding van gewapende militai­ren. Niet veel voedsel voor de provincie Kashmir. De be­richten uit Leh waren niet optimaal, dus we besloten toch maar langzaam die kant op te gaan. De Gompa's van Lamayuru, Khal­si, Nurla, Alchi, Rizong, Lekir, etc., etc. We raakten de tel kwijt. De ene nog mooier dan de andere. We bezochten de dien­sten, aten de Yakboter. Lisa en Tim vonden het niet te eten maar maakten er mooie pop­pet­jes van. We dronken Yakthee, waarvan je vullin­gen uit je kiezen rollen, zo smerig vonden wij het smaken. Maar het moet gezond zijn?!

"Om mani padme hum", vooral de twee tot drie meter hoge gebedsmo­lens waren Lisa's en Tim's favoriet. "Die zeggen "ping" na elk gebed. Hoe harder hoe beter.

En dan ontmoet je Inge Bal­last, óók uit Almelo. Hanny heeft een paar jaar met haar in één klas gezeten. Zij was bezig aan een reis van enige weken door Kashmir en Ladakh.

Het interieur van de Gompa's, mystiek, goud, wierook, bellen, houtsnijwerk, de Tanga's,de gebedskleden. Het Boeddhisme begrij­pen deden we niet, maar het heeft een onvergetelijke indruk op ons gemaakt. Vooral de vredigheid van de mensen, hoofdzake­lijk Tibe­thanen. Spitok Gompa, voor Leh, was voorlopig de laatste die we bezochten. De situatie in Leh was gelukkig verbeterd. Er was nog een uitgangs­verbod van zeven  uur 's avonds tot vijf uur in de och­tend. We vonden een plaats bij het Himalayahotel. De zaken in Leh gingen zo slecht, dat wij zelf de prijs van de "stek" (en Rob en Bep van de kamer) mochten bepalen. Ze waren allang blij, dát ze iemand had­den. Normaal was het hotel vol (zestig kamers), nu waren er slechts vier bezet. In Leh, de hoofdstad van Ladakh, wonen veel Tibetanen. We kwamen in kontakt met hen en leer­den veel over hun leven. De geestelijk leider, de Daja Lama was ook in India en woonde in Dharemsala, een plaats nabij Mana­li. Daar moesten we dus heen. Om er te komen konden we kiezen uit twee routes. Terug via Srinigar óf over de net openge­stelde weg via Manali. Tweemaal dezelfde weg rijden deden we in prin­ciepe niet en de weg van Leh naar Manali was een maand geleden pas open gesteld voor buitenlanders. Een uitdaging voor ons, want we zouden één van de eersten zijn die de route reed. Ik ging dus achter een roadpermit aan. Die moest ik bij de dis­trict­commisioner ha­len. Die idioot vroeg drie­duizend roepies per pas­poort. Dit stonk zo naar kor­ruptie, dat ik daar niet intrap­te. Waar korrupte is, moet er iets te regelen zijn. Via via, kwam ik achter een adres, waar tegen een kleine vergoeding, valse permits te halen vielen. Na enig zoe­ken bleek het een manager te zijn van één van de grootste hotels van Leh. Hij organiseerde ritten per jeep naar Manali. Schreeu­wend duur, maar als je geen eigen ver­voer hebt is het de enige mogelijkheid. Ik ver­telde hem, dat wij het met de eigen wagen wilden proberen. Hij raadde ons dat echter af, omdat de weg slecht en te gevaarlijk zou zijn. Na enig aan­dringen stemde hij toe en hij zou de permits wel kunnen ver­sie­ren. Kosten waren driehonderd roepies voor zes paspoorten! Wel een ver­schil met die achttienduizend roepies die ik aan de dis­trictcommisio­ner zou moe­ten beta­len. Ik maakte een afspraak en over twee dagen zou ik de vergunnin­gen kunnen af­ha­len. Om zes uur 's avonds. Een uur voordat het uitgangsverbod in zou gaan!

Ruim op tijd was ik bij het hotel, maar de manager kwam maar niet opdagen. Om zeven uur had ik flink de pest in, want ik moest nu het uitgangsbod trot­seren. De roadpermit was te be­langrijk voor ons. Ik waagde het er maar op. Desnoods zou ik een nacht in het hotel blijven. Vrije ka­mers waren er ge­noeg. Er waren tweehonderd zestig kamers en normaal zat het vol, maar nu was er geen enkele gast! Het seizoen was voor deze mensen ka­pot. De rijke toe­rist bleef weg uit Leh. De lowbudget toe­rist/reiziger kwa­m niet in dit soort ho­tels en konden de dure jeeptocht niet beta­len.

Om een uur of acht kwam de manager eindelijk. Duizend maal ex­cuus, er waren wat problemen gerezen met het "ritselen" van de roadpermits. Maar hij had ze eindelijk weten te bemachtigen.

Snel werden de gegevens van onze paspoorten en bus op de permits getypt en ik kon gaan. Het uitgangsverbod was geen enkel probleem voor toeristen ver­zekerde hij mij. Hopelijk had hij gelijk. Met knikkende knieën klom ik op de fiets en reed door het verlaten Leh. Wat een lugubere toestand. De huizen waren zwaar gebarrica­deerd met houten luiken. Je zag geen mens. Hier en daar een loslopende koe of hond. Ik ging een bocht om en reed bijna een leger­patrouille omver. Die schrokken minsten zo erg als ik. Ik moest stoppen en uitleggen hoe ik het in mijn hoofd haalde om nu nog op straat te komen. Wist ik soms niet dat er een uitgaans­verbod van kracht was? Ik legde uit waarom ik nog buiten was en daar hadden ze vrede mee. Ze raadde mij wel aan om vooral niet door de Moslimwijk te gaan. Daar was het nog steeds niet veilig en de militairen hadden de bevoegdheid om te schieten. Shit, waar was ik nu weer aan begonnen? Even later weer een patrouille. Weer uitleggen wat ik van plan was en ik kon gelukkig ver­der. Met de schrik in de benen kwam ik net voor donker terug bij ons hotel. Hanny zat al ongerust op mij te wach­ten. Had ik niet even kunnen bellen of zo? Het was allemaal goed afgelo­pen en we hadden de roadpermit.

De spanning in Leh steeg met de dag en we besloten zo snel moge­lijk weg te gaan. We hadden de Gompa's en Leh bekeken. We hadden lekker gegeten in de diverse Tibetaanse restaurants. De laatste avond "vierden" we echter met zelfgemaakte patat. Dat liep he­laas volledig in de soep. Leh ligt op een hoogte van on­geveer drieduizend meter. Het vet wordt dus niet heet genoeg voor patatjes. Het duurde lang eer de pieperstrookjes iets leken op pa­tat. Te lang voor Lisa en Tim die over de rooie gingen. Wij baalden ook maar de ge­kochte frisdrank maakt veel goed.

 
Terug naar de website van firma De Vries