Dagboek van een Globetrotter
Chris en Hanny de Vries

Deel 3

tweede gedeelte

Een droom werd werkelijkheid.

 

Voor Lisa en Tim.

Zij konden er ook niks aan doen.

 

Illustraties en foto's: Globe Productions. Almelo. Netherlands

le druk 1983 December. 2e druk 1984 Februari. 3e druk 1984 November. 4e druk 1999/2003 September/Cd-kopie/Internet

 

World copyright: Globe Productions.

P.a. Platanenstraat 4,

7605 CP Almelo

The Netherlands.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk. fotokopie, microfilm of welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de schrijver.

No part of this work may be reproduced in any form. by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the writer.

Illustraties en foto's: Globe Productions. Almelo. Netherlands.

 

Liever de Sahara nog een keer.

 

Een lange bergweg lag voor ons. Vier hoge passen en 400 ki­lometer zonder brandstof, winkels of wat dan ook. We sloe­gen voor zes dagen eten in. Die tijd hadden we uitgetrok­ken om in Kyelang te ko­men. De tanks vol met diesel, de banden op spanning en de water­voorraad op topniveau. We waren nu ook met z'n zessen. Voordat het echte pistewerk zou begin­nen hadden we een kilometer of vijftig asfalt en uiteraard nog een Gompa of zes. Die avond hoor­den we ook dat de spanningen tussen Ladak­hish en Kashmiris in Leh, weer zo hoog waren op­gelopen, dat er sprake was een volledig uit­gangs­verbod. De hoogste tijd dus om weg te zijn.

We bezochten het paleis van Stok. Hier heeft de koninklijke familie van Ladakh altijd gewoond. De laatste koning is in 1974 overleden. Het pa­leis zag er van binnen en buiten nog prachtig uit.

De Gompa's van Sabu, Shey, Tikse, Chambre, Tak Tak en Hemis, om maar een paar te noemen bezochten we allemaal. We maakten er diensten mee en zelfs Lisa en Tim vonden de "Gompatocht" leuk. De inter­ieurs zijn in elke Gompa verschillend. De ene is sober, donker en mystiek. De andere is lic­ht en helder van kleur. Er zitten smerige Gompa's tus­sen, maar ook heel scho­ne. De vele diensten die we meemaakten, waren voor ons steeds weer een avon­tuur. Echt serieus ging het er niet toe. Dus hoefden Lisa en Tim zich niet stil te houden. Er werd tijdens de diensten luid geboerd, gero­cheld en neus opge­haald. Dit tot groot vermaak van Lisa en Tim. Zij vonden de toe­ters en bel­len, die tijdens de diensten veelvul­dig werden gebruikt, het mooist. Soms hielpen zij mee door op een trom een ram te geven. Nooit op het juiste tijd­stip, maar wel tot groot plezier van de monniken. En die eeuwige gebedsrol­len. Een Gompa was niet goed beke­ken, als we niet alle rollen een draai hadden gegeven. Geen enkel klooster was het zelfde. Voor de ene moet je een stevig eind klimmen, de andere is te bereiken via een simpele wandeling.

Over belangstelling tijdens een "dienstbezoek" hadden we niet te klagen. Lisa en Tim trokken burgers en monniken aan. En natuurlijk trokken de in­heemse kinderen aan. Het speelgoed wat wij meegenomen hadden was voor de kinderen uit Ladakh volkomen nieuw. Toch durf­den zij niet goed met Lisa en Tim te spelen. Dat was aan de ene kant jam­mer, aan de andere kant waren Hanny en ik daar ook wel blij om. Voor je het weet heb je dan het halve dorp om je heen staan. Soms moesten we een touw spannen om "ons" territo­rium af te bakenen, want een groep van dertig kwa­kende kinde­ren op je lip, dat is echt te veel. Ook Lisa en Tim kregen daar re­gelmatig de pest over in. Zij verhuisden dan in de bus en gingen daar verder met plaatjes kijken, tekenen, sprookjes luisteren of slapen.

Het was feest als we video's gingen bekijken. Natuurlijk eerst de opnames die ik pas gemaakt had maar ook de halfuursband van thuis. Ons huis, de basis­school, de peuteropvang, de wijk, opa's en oma's. Ze hadden nog geen heim­wee. Toch waren we al vijf maanden op pad.

Echt ziek waren we ook nog niet geweest. Een toilet in de auto is toch ide­aal. Altijd honderdvijftig liter drinkbaar water aan boord en een goede hygiëne in acht nemen, vooral bij de kinde­ren. Die zitten overal aan met hun vingers. De hitte, in kom­binatie met de malariapillen (Nivaquine én Paludri­ne) had toch één of twee keer diarree veroorzaakt maar dat was niet ver­ont­rus­tend. Ook de bus hield zich redelijk goed. Tot nu toe hadden we niets te klagen.

Even voorbij de Hemis Gompa begon de piste naar Manali. Daar was ook de kontrolepost voor de roadpermits. Bij het zien van de onze begon de soldaat te lachen. Hij vroeg hoeveel we voor deze permits be­taald hadden. "Ai pro­blemen", ging er door mijn hoofd, dat trouwens ook van kleur veran­derde. Ik vertelde het hem. "Dat was veel te veel!" Nou brak mijn klomp. Het bleek dat de permits bijna gratis waren. Een paar roepies voor admini­stratie. Toen vertelde ik dat de dis­trict com­misioner drieduizend roe­pies per stuk vroeg. De militair ver­telde mij, dat de hui­dige D.C. zijn langste tijd gehad had. "He is a corrupt and bad man". Daar was ik ook al achtergekomen. Al met al zijn we toch voor tweehonderdzeventig roepies in de boot genomen. "That's India, you know?"

De gegevens van de bus werden genoteerd in een boek. Op die lijst zag ik dat sinds de open­ing van de weg, zo'n maand gele­den, er nog maar acht reizi­gers met eigen ver­voer overheen gegaan. Twee moto­ren uit Austra­lië in konvooi met drie Toyota Landcrui­sers (één uit Oos­tenrijk en twee uit Duitsland). Eén Indiër met een Indian Bulletmotorfiets en een Volkswagen Transporter uit Duits­land.

De eerstvolgende controlepost was na honderdveertien kilometer.

Hij wenste ons succes en met de opbeurende mededeling, dat we het wel moei­lijk zouden krijgen, gingen we met gemengde gevoelens aan dit avontuur be­ginnen.

Het begon al snel. De weg werd zo smal, dat we er nog maar net op pasten. En dan maar kronkelen en klimmen naar de eerste pas. Zo nu en dan kwamen we een legertruck tegen. Over het algemeen gedroegen ze zich uitste­kend. De ene keer bleef ik op een passeerstuk wachten en de andere keer de tegenlig­ger. Maar er zaten ook echte "knurften" tussen. Eentje reed net zo lang door, totdat het gekras van mijn spiegelophanging op zijn lak­werk, hem dui­de­lijk maakte dat de weg te smal was voor ons tweeën. Ik kon niet ach­teruit. Hij wel. Na enig scheldwerk van onze kant reed hij onge­veer honderd meter ach­teruit, totdat hij bij een passeerstuk kwam. Toen wij langzij kwamen toch nog even gestopt om hem te vertellen, dan hij de volgende keer beter direct kon stop­pen. Hij was een deel van z'n lak kwijt en hopelijk kreeg hij daar­voor een douw. Hij had duidelijk de pest in. Een ander raakte met zijn laad­bak onze dakrand. Hij reed met zijn linkerwielen al tegen de ber­ghel­ling en hing dus schuin. Beneden genoeg ruimte, maar we hadden niet op de hoogte van ons en van hem gelet. Ik kon ook geen cen­timeter meer naar links, want daar begon de afgrond, zo'n meter of hon­derd diep. Een schuldige was er niet, want er was geen ander passeeralter­na­tief. Heel langzaam door­rijden maar en het beste ervan hopen. De schade aan "CHA­LITI" bleef beperkt tot een paar kras­jes in de doortrekstrip van de lui­fel, maar van hem nam ik een alumi­niumstrip mee. Dat vond ik eigen­lijk niet zo leuk maar de chauffeur vertelde mij, dat het geen problemen op zou leve­ren. Een paar keer moesten we de wagen uit om stenen te rui­men. Keien waar trucks wel over heen konden, maar die te groot waren voor onze bus. Over de honderdveertien kilome­ter deden we acht uur, een gemiddelde van veertien kilometer. Toch niet slecht voor een ama­teur.

De eerste dag waren we in ieder geval zonder grote problemen doorgeko­men. Het was een mooie rit geweest, maar zeer vermoeiend. Stenen ruimen van "tig" kilo en dat op hoogten varierend van 3500 tot ruim vierduizend meter. Je komt adem te kort.

De volgende dag bijna hetzelfde verhaal. De piste werd nog slech­ter. We moesten een flink eind over een hoog­vlakte waar grote stukken bedekt waren met mul zand. Ze waren daar bezig de piste op te knap­pen. Waar gewerkt werd, was het talud afgezet met grote brokken steen. Wij moes­ten ­rij­den over niet­gebaande delen. Op één van die zand­pla­ten kreeg ik een steen tussen de dub­bellucht achter. Geluk­kig kwa­men we daar op tijd achter. Ik kon stoppen op een hard stuk. Merk je het te laat, dan loop je het risiko een band te verspelen. En in het ergste geval zelfs twee. Dat was ook het aantal dat ik aan reservewielen bij mij had. Grote "pech" voor ons was, dat dit juist gebeurde vlak bij het wegwer­kerskamp. Binnen de kortste keren hadden we zo'n vijftig bewoners daarvan om de bus staan. En niet op respectabele afstand, nee, bijna op je tenen. Eerst probeer­den Rob en ik de steen tussen de band tot moes te slaan, maar na een kwar­tier in het stof ge­kropen te hebben, had ik nog maar een paar schilfers van het gra­niet af weten te bikken. Het adem­tekort; drie keer slaan, één minuut uit­puffen. Het opdringerig publiek. We werden er zenuwachtig van. Wel hebben we mooie foto's van die lui kunnen maken. Uiteindelijk be­sloten we de bus maar op de krik te zetten en het wiel los te draaien. Toen was de steen er snel tussen­uit. De wielbouten weer vast en hobbelen maar weer met de geit.

Ook moesten we weer regelmatig de bus uit om grote keien aan de kant te gooien. De legertrucks hadden soms zulke diepe sporen in de piste getrok­ken, dat ik daar met een speciale manier van rij­den overheen moest. Met één band in het spoor en met de andere op de middenheuvel. Rob, Bep of Hanny liepen hele afstanden gebukt voor de bus uit, om te kijken of de heu­vel niet te hoog was voor mijn motorkarter. Soms moesten we door een berg­stroom. Dat betekende de laarzen aan, de diepte peilen en dan de route door de stroom bepalen. Ook hier hadden de legertrucks het hoofdspoor al aardig

"verziekt". Waar de "oever" van zo'n stroom te steil en te hoog waren, moes­ten we eerst een af en een oprit maken van keien, voordat we verder kon­den. We waren blij dat Rob en Bep erbij waren. Anders had Hanny óf ik de klus alleen moeten doen. Ik geloof dat we dan gekeerd waren, want het zou dat onbegonnen werk zijn geweest.

Al met al schoot al­lemaal dus niet echt op. Maar wat zou het, we hadden de tijd en we konden nu tenminste genieten van de omgeving. We zagen grote kudden Yaks. Je kunt deze dieren ongeveer vergelijken met bizons. De Yaks zijn kleiner en meer behaard. Ze kunnen alleen goed leven op hoog­ten boven de vijf en twintighonderd meter.

De piste was miserabel en je bent bang voor het materi­aal. Als je hier, het einde van de we­reld, pech krijgt, ben je een paar weken ver­der, voor­dat je de zaak weer aan het rollen hebt. Hoe veilig was trou­wens de omgev­ing? Lisa en Tim hielden zich uitstekend. Dat kwam mede door de beroeps­kennis die Bep in­bracht. Zij was niet voor niets gediplomeerd kleu­terleid­ster. Er bleef, wan­neer er stenen geraapt moesten worden, altijd iemand in de bus.

Het laatste stuk van de tweede dag was helemaal niet leuk. We waren doodmoe en we moesten nog een kilometer of der­tien. De militairen van de volgende post hadden kilometerpaaltjes neergezet. Hadden ze dat maar niet gedaan. We werden nu met de neus op de kilometers gedrukt. En wat duren die dan lang. In z'n twee, maximaal tien kilometer per uur, hobbel en rammel. En wat wordt het daar snel donker....

De derde dag zou een speciale worden. We moesten dan de hoogste pas van de wereld, die met de auto te berijden is, over. De dag begon al met een enorme rotpiste. Veel te grote stenen op een te smalle weg. Diepe spoorvorming die nét te breed voor onze bus was. Dat betekende weer stenen ruimen en voor de anderen weer hele stukken lopen, vaak door het water. Er zaten een paar echt gevaarlijke stukken tussen. Op de tweede helft van de dag veel tegen­liggers. Dat het een bloedlink stuk was, zagen we ook. We kwamen net een bocht om, toen we een vrachtwagen in het ravijn zagen liggen. De eerste gewonde was naar boven gehaald maar naast de auto lagen twee doden. Niet leuk. Lisa en Tim zagen de lich­amen ook liggen en reageer­den zeer nuch­ter. "Dan moeten ze maar beter uit­kijken. Eigen schuld, dikke bult". Ze waren al wat gehard door het niet al­tijd even charmante rijgedrag van de "heren" vrachtwagen en buschauffeurs en het soms onverbloemde kommentaar dat ik daarop gaf! Tim miste nog steeds mijn mooie zoeklamp die er in Paki­stan was af­gereden.

We bleven steigen en dalen tussen de 4300 meter en de 4700. De motor van "CHALITI" had er geen moeite mee, alleen spoog hij dikke wolken rook uit. Te weinig zuurstof resulteert in een niet optimale verbrand­ing. Ook merkte ik duidelijk minder "pouwer" op de achterwielen. Ondanks dat, kwamen we toch over­al zonder pro­blemen tegen op. Het sjouwen met die stenen deed mijn ver­brande duim geen goed, maar met de medische verzorging van Hanny lukte het wel. De mooie blaar was allang ver­dwenen. Nu maar hopen dat de wond niet ging ontste­ken. Ladingen Dermatol erop, die er re­gelmatig weer af­gespoeld werd bij het stenenruimen in zo'n bergstroom waar we door moesten.

Tussen de militaire posten Debring en Takh, moest het dan ge­beu­ren. De De Sangthapas van 5400 meter. Links en rechts van ons wezen dikke zesduizen­ders naar de hemel. Wat een magnifiek gezicht was dat. En wij klommen steeds dichter naar die toppen.

We hadden de TanglanLa (5330 meter) en de DebringLa (5100 me­ter) met niet al te grote moeite bedwongen, dus deze moest ook kunnen. Het was echter wel de hoogste en drie keer is scheepsrecht, nietwaar?

Helemaal zeker van de hoogte konden we al lang niet meer zijn, want onze hoogtemeter gaat maar tot vierduizend meter. Maar het aantal streepjes voor­bij de nul (dus helemaal in het rond) gaf ons een aardige indikatie, dat we toch wel hoog zaten. Langzaam slingerde de piste zich naar de top. Wat een eind was het. Ik kan mij uit de Saharadoorkruising en het deel van Afri­ka wat we daar­na heb­ben gereden, niet zo'n slecht stuk herinneren. Het werd een onver­getelijke rit.Dat wel, zowel in positieve als negatieve zin. Dan mogen ze Nepal wel het dak van de wereld noemen, maar op dát dak kom je niet met de auto. Wij zaten met ons "huis" echt op het dak van de wereld. De lucht is ijl maar puur. Ruim vijf kilo­meter omhoog. De stilte om je heen, de verge­zichten. Hier kom je tot inkeer. Je ziet jezelf in een soort spiegel. Je gaat zaken heel diep overden­ken. Zou het komen door het zuurstofgebrek? Nee, zeker niet. Dit was het, wat Hanny, de kinderen en ik zoch­ten. Een gebied nog zo mooi, ongerept en verlaten. Hier ben je helemaal op jezelf aangewe­zen. Hier is geen ANWB, Sociale Dienst, Basisschool, regel hier en regel daar. Ladakh en Kash­mir, dat is het India zoals wij gehoopt hadden te vin­den. En dat is dus gelukt. Wat er later nog zou komen, wisten we niet, maar deze weken waren voor ons al het hoogtepunt van de reis. Mooier zou het niet kunnen worden, dachten we.

Je realiseert je ineens, dat de hoogste top van de we­reld "slechts" drie kilo­meter hoger is. En wij stonden daar dichtbij met ons autoo­t­je. Het be­wust­zijn, dat wij één van de eerste reizigers waren die hier langs kwamen. "Neckerman­ners" komen hier voor­lopig niet. Daarvoor is het tra­ject nog te slecht, te gevaarlijk en te inspan­nend. En ze moeten eerst de politieke problemen in Kashmir oplos­sen. Laat het voorlopig zo blijven, als je be­grijpt wat ik be­doel, al waren we dan met de vergunning opgelicht, 't was 't geld dik waard.

We waren die dag precies vierenzestig kilometer "opgeschoten" in ongeveer negen stuur­uren. Een gemiddelde van zeven kilometer per uur! We zaten al­lemaal "stuk", maar waren voldaan. Laat in de middag zagen we een mili­tair meteoro­logisch station tegen een heuveltje aangeplakt. We kregen gelukkig toestemming om daar te overnachten. Trouwens ze moesten ons wel toestemming geven, want het was al laat. En in het donker over die weg rijden, dat doen zelfs de trucks bijna niet.

De omgeving was zo mooi, dat we besloten daar een dag te blijven. Bij een tent beneden aan de weg, haalden we onze zapatti, de platte Indiase broden en onze snoepjes en koekjes. Die mensen hadden in één keer zoveel klanditie, dat ze snel door de voorraad heen waren. Het was ook een ontmoe­tingsplaats van langskomende herders. Die dronken er een kop thee en rookten daar hun biri's, de Indiase sigaret, gemaakt van een samengerold tabaks­blad, bijel­kaar gehouden door een draadje garen. En stinken dat die din­gen doen. Gezel­lig was het er wel. Eén en al vrien­delijk­heid en gastvrijheid. Ik maak me sterk, dat wij voor de meeste herders de eerste Westerlingen waren die ze ooit ge­zien hadden.

Het ergste van de weg tussen Leh en Manali hadden we nu achter de rug. We moesten nog de BaralacheLa over, maar die was "slechts" 4650 hoog. Toch ver­keken wij ons op de ondergrond van een berg­stroom, waar we doorheen moes­ten. Een te grote laag los grind. Voor we het wisten zaten we vast. Het water was te diep voor onze laarzen, dus moesten we op onze slippers aan het werk. En dat in water van nét boven het vriespunt en zo'n 4500 meter hoogte. Even puffen en blazen dan maar. Aan de schop en grind wegschep­pen. We haal­den de rij­platen van de bus en schoven die onder de wielen. Hanny achter het stuur, Rob, Bep en ik achter de bus en duwen maar. Eigenlijk helemaal geen pro­bleem, maar wel koude voeten.

Heel langzaam draaide de hoogtemeter weer terug. Zo nu en dan verschenen er zelfs weer stukken asfalt. De vergezichten werden mooier, we verlieten het Himalayamassief. Opgelucht kwamen we in de plaats Kyelang. Ach­teraf gezien was het onverantwoord om deze route van Leh naar Kyelang te nemen. Te veel risico's voor pech aan de auto. Een te smalle weg die in zo'n misera­bele toestand was, dat ik liever de Sahara nog eens drie maal over doe dan die route. Maar toch zijn we blij, dát we het risico genomen hebben. We zouden voor­lopig niet weer in de buurt komen. En hoe zou de route er over tien of twintig jaar uit zien? Asfalt en "zoef"weg?

Tussen Kyelang en Manali ligt nog de RohtangLa. Een klimatolo­gische pas tussen India en Ladakh. Aan de noordkant droog en aan de zuidkant vochtig en nat. Er hing over de pas zo'n dikke mist, dat we geen hand voor de ogen zagen. En dan met zo'n stelletje Indiaase wegpiraten op de baan. Ver­trouwend op de lichtbatterij voor op onze bus, probeerde ik zo rap moge­lijk uit de wolken te komen. Ineens kwamen we in een andere wereld. Groen, bomen en bloe­men. We waren nu echt de Hima­laya uit.

Dat dachten we maar. We kregen toch nog een oponthoud van een paar uur door een landslide. We waren al verbaasd dat we zo lang geen tegen­liggers hadden gehad.

In Manali namen we afscheid van Rob en Bep. We hadden twee maanden met el­kaar opgetrokken en er was geen verkeerd woord gevallen. We waren graag met hen nog een stuk verder door­gereisd. Vooral omdat zij ook naar Nepal wil­den. Maar zij zaten, doordat ze langer in Ladakh waren geble­ven, wat in "tijd­nood". Ze wilden ook naar Thai­land en hadden nog "maar" vijf maanden te gaan. We zouden hen nog zien in McLeod Ganj, de plaats waar de Dalai Lama woont. Zij moesten daarna door naar Delhi, dan verder via Calcut­ta naar Kathmandu, om voor het vliegtuig naar Thailand te boeken.

Ook Lisa en Tim vonden het jammer dat zij weggingen. We hadden goede maten aan elkaar gehad. Maar dat is ook het lot van een globetrot­ter, af­scheid nemen en door gaan, ieder z'n eigen weg.

 

Bij de Dalai Lama op visite.

 

Wij bleven een week in Manali. Volgens "de Kit" was het een "freak center". Dat viel eigenlijk tegen. De jaren zestig waren hier duidelijk voorbij. De marihuana is wél op elke hoek van de straat te koop en van uitstekende kwa­li­teit. Maar de Indiase toerist heeft Manali ook ontdekt. De  In­diase  kom­mersie heeft er aardig op ingespeeld, door er grote ho­tels te bouwen. Wij zochten ons vertier met fietsen in de omgeving en het bezoeken van (je raadt het al) een paar Gompa's. In één van deze Gom­pa's was een Tibetaanse wevers­school gevestigd. Een bijzonder­heid. Bijna hadden we een mooi wollen tapijt gekocht. De mon­nik wilde echter niet de prijs aksepteren die wij er­voor over had­den. Ach­teraf stom van ons, want waar praat je over? Een ver­schil van mening van tweehon­derd roe­pies, omgerekend ongeveer zesentwintig gulden. Maar we dachten al Indias, dus zesentwintig gulden is een kapi­taal. Helaas was het hotel waar we voor stonden gehuurd door een maat­schap­pij, die haar mede­werkers een driedaagse vakan­tie had aangebo­den. Die lui gingen dus hele­maal door het lint. Nu kunnen "nuchtere" Indiërs al knap lastig zijn, maar als ze een "spetter" op hebben, dan zijn ze helemaal door het dolle. Het was twee nachten "afzien" door het lawaai wat die lui produceerden. Toen ze eindelijk vertrokken waren, was het rustig. In Mana­li komen overigens veel Westerlingen. Het is één van de startpunten voor tochten door de Kulu­valley. Eén van de mooiste valleien in India, nationaal bekend om zijn gave en zeer smakelijke appels.

Lisa begon al een aardig woordje Engels te praten. Wanneer een Indiër riep: "Lisa, Lisa, come here!" Was haar antwoord over het algemeen: "No, Als I zeg no, zeg I no, don't no!" Woorden als: "Piss off, don't touch me, leave me alone, one pen, one rupie, no! As­shole, motherf..cker, shit" Die laatste drie hebben ze van mij. Die moest ik (helaas) bezigen gebruiken om een col­lega "weg  mis  gebruiker" duidelijk te maken wat ik van hem dacht en wat zijn plaats was. Deed ik dat in het Nederlands dan begreep hij me niet. En beschaafd Engels werd niet verwacht. Wat zij terug zeiden begreep ik niet, maar 't zal ook wel niet fraai geweest zijn, al klonk het wel "bloemrijk"...

Goed uitgerust vertrokken we richting Dharamsala/Mc­Leod Ganj. Dwars door de mooie Kuluvallei. De hoogtemeter draai­de nu beneden de duizend meter. We kregen de eerste regenbuien maar dat mocht niet deren. We be­zochten het nu als hotel en museum in gebruik zijnde Naggarkasteel, pikte overheer­lijke appels uit de boomgaarden, bezochten enkele Hindutem­pels in Mandi om daarna in McLeod Ganj aan te komen. Er lag bij de posteres­tante in Dharamsala gelukkig een flinke stapel brieven. We waren weer op de hoogte van de ge­beur­tenissen op het thuisfront.

Met moeite vonden we een plek in McLeod Ganj. De weggetjes in het dorp waren te smal om er onze bus te parkeren. De mana­ger van het hotel met een goede parkeerplaats gaf geen toe­stemming. Op aanraden van een poli­tie­man vonden we een ruimte vlak naast de vuilstortplaats van het dorpje. Niet ideaal, vooral niet door de vele, agressieve, apen die door het afval werden aangetrokken.

De Dalai Lama is woonachtig in McLeod Ganj. Hij is de KoningGod van alle Tibetanen. Ko­ning staat voor "aardse leider" en God staat voor de spirituele zijde van zijn taak. Toen de Chinezen in 1953 Tibet bin­nenvielen en an­nexeer­den, is de Dalai Lama met ruim drie miljoen andere Tibetanen gev­lucht naar Nepal en India. India nam de Boeddhisten gast­vrij op en gaven hun McLeod Ganj als thuisbasis. Dat deed de Indiase regering ook om de Chinezen een hak te zetten. Ze zijn namelijk nog steeds doods­bang voor de Chine­zen en denken dat China ter zijner tijd ook India zal bin­ne­nvallen om zo toegang te krij­gen tot de Indische Oceaan. Niet zo'n gekke veronderstel­ling.

De Dalai Lama vormde een regering in ballingschap en ging van uit McLeod Ganj zijn vreedzame strijd beginnen om de Chinezen uit zijn land te krij­gen. Het kommunikatiecentrum is hyper modern met faxen en satellietver­bin­din­gen. Telefoneren ging uit­stekend. De NCRV, Radio Almelo en natuurlijk de ouders waren dolblij ons weer te horen. De "pleuris" was namelijk goed uit­gebroken in Kashmir. Doden in Srina­gar, doden in Leh, kortom één grote puin­hoop. Er werd geen ver­keer meer door­gelaten na Srina­gar. We waren blij er net weg te zijn.

De huidige Dalai Lama is de veertiende reïnkarnatie van de oor­spronkelijke Dalai Lama. Het is moeilijk het verhaal te begrijpen. De levende Dalai Lama geeft aanwij­zin­gen in de richt­ing van zijn opvolger. Wanneer hij dood gaat, gaan er prie­sters op zoek naar hem. Via al­lerlei spirituele wegen zijn ze er al veer­tien keer in geslaagd een goed leider te vinden. Men moet zeggen, niet zon­der succes. Ook deze Dalai Lama is een bij­zon­dere man. We hoor­den dat het mogelijk was bij hem op audiën­tie te gaan. Via het pers­cen­trum deed ik een aan­vraag en het was bingo!

De ontmoeting met de Dalai Lama zien wij dan ook als een hoogtepunt van onze reis. Heel wat anders dan zo'n massaaudiën­tie bij de paus. Eerst kwa­men de ongeveer dertig Boeddhisten aan de beurt. Nou, die lui gingen echt uit hun bol. Volkomen begrijpe­lijk als je je realiseert dat die man voor hen de KoningGod is. Ook de veertig Westerlingen die aanwezig waren, kwamen diep onder de indruk. Het is niet uit te leggen, je moet hem van nabij gezien heb­ben. Je moet de man aangeraakt hebben. Hij heeft een niet te be­schrijven uitstraling. Het is een bijzonder­heid. Zelf Lisa en Tim kwamen onder de indruk. De omgev­ing waarin wij de Dalai Lama ontmoetten was niet voor dit soort meet­ings aan­gepast. Er was geen show van ge­maakt. Gewoon even voor­stellen en zeggen waar je vandaan kwam. Daarna kregen wij de zegen voor de verdere reis. Lisa gaf hem een nog niet helemaal af­gemaakte tekening van de Keizer zon­der kle­ren. "Dan kan hij die, als hij tijd heeft, verder zelf wel af maken," was haar kommentaar. Wij kunnen ons nu voor­stel­len hoe de mensen zich voel­den toen ze Jezus, Mohammed of Boeddha ont­moetten. Of wat een gelo­vig katho­liek ondergaat als hij of zij de paus de hand schudt. Een week later hoorden we via de We­reldomroep dat de Dalai Lama de Nobelprijs voor de vrede had gekregen. Kijk, dat bedoel ik nou, die prijs krijg je niet zo maar. En hij is verdiend.

 

Kippestrontpillen.

 

McLeod Ganj was ook één van die "freakcenters". Gelukkig niet ontdekt door de Indiase toerist en ook niet echt door de "Necker­manner". De Westerling die hier kwam, zocht toch wel meer. In de diverse Ashrams, de spiri­tuele scholen, kon je dat proberen te vinden door meditatiekur­sussen. Hanny was zich gaan verdiepen in de Tibetaanse ge­neeswijze. Ze had over dit onderwerp tijdens haar studie en ook daarna, veel boeken gelezen. In McLeod Ganj zaten we er bovenop. Wij kozen voor een konsult bij de beste arts op dit gebied die er volgens Hanny bestaat: de privéarts van de Dalai Lama, Yeshi Donden. Een oude man, die vol­gens zeggen, zeer bij­zondere resul­taten had behaald met zijn manier van genezen. De familie De Vries op de stoep met hun klachten. Ik had nogal last gehad van pijn op de borst en haalde die koe maar weer eens uit de sloot. Hanny had ook wat en Lisa moest volgens ons teveel hoes­ten. Tim was, meenden we kern­gezond, maar Yeshi Donden moest toch maar even kijken en voelen, want hij was de vakman, nietwaar?

Hij voelde de pols, keek in de ogen, wierp een blik in de oren en stelde een voorlopige diagnose. Ik moest oppassen voor geelzucht. Ja, dat moet iedereen in India. Ik had trouwens in mijn jeugdjaren al uit­gebreid geelzucht gehad, dus die antistoffen zaten nog steeds in mijn li­chaam. Dat had hij goed ge­zien. Ver­der moest ik minder koffie drinken. (ha, ha) en minder noot­jes eten, want die waren te vet. Ik moest niet te vet te eten. (Dat moeten alle Westerlingen overigens) Ik was door de stress van onder andere de LehMana­liweg, weer gaan roken en daar had hij geen kommen­taar op. Ik kreeg een partij pillen mee, die vol­gens mij van pure kip­pe­­stront gemaakt waren. Na een week terugkomen met de urine. De volgende: Hanny. Zij had een koude nier. Ook kip­pestront mee en over een week terug komen met het ochtendwa­ter. Lisa had teveel slijm in haar longen. Daar was Hanny ook al achtergeko­men. Zij klopte Lisa regelmatig en gaf haar druppeltjes uit de homeopatis­che apo­theek. Lisa ook aan de kip­pestront. Tim was gezond. Dat hadden we zelf ook door. Hij baalde als een stekker dat hij geen pillen kreeg. Toen ik hem er ééntje liet proeven, vond hij het allang best. Hij had liever peper­munt. Wij allemaal trouwens....

Toch was de sfeer rond Yeshi Donden een bijzonderheid. Toen ik hem echter zag acu­punctureren met niet al te goed gesteriliseerde naalden, ging bij mij de lamp even uit. Het is en blijft toch het aidstijdperk! Na een week kwa­men we met z'n allen en met ons ochtendwater terug. We gingen met Yeshi Donden mee naar buiten waar de kontrole zou plaatsvinden. Hij gooide eerst mijn urine in een glazen kolf en hield die tegen het licht om daarna de kolf leeg te gooien in een soort kruik. Hij spoel­de de kolf niet om maar kieperde de urine van Hanny erin. Daarna die van Lisa om dan al murmelend naar binnen te lopen. Daar schreef hij ons weer een partij kippestrontpillen voor. Vol goede moed slikten we ver­der. Toch was er bij Lisa duidelijk verbetering te merken. En na twee weken pil­lenslikken was zij volledig van haar nachthoes­t af. Wat moet je daar nou van denken? Wij zijn ervan overtuigd dat er meer is tussen hemel en aarde. Al die chemische troep die je in het Westen voor­ge­schreven krijgt is ook niet alles. Twijfel, oh twijfel. Ik ben er echter van overtuigd dat onze huisarts een ware uittocht in zijn praktijk veroor­zaakt als hij zou werken als deze "goeroe". Of misschien beleeft hij een stormloop?

De week in McLeod Ganj gebruikten we ook om meer over het Boed­dhisme en de Tibetanen te weten te komen. Doordat we al enkele dagen in het dorp ver­ble­ven, kenden de mensen ons. Dit kwam natuurlijk vooral door Lisa en Tim. De drie bedelaars die het dorp telde, groetten ons elke keer uitbundig als we langs kwamen. Die wisten zeker dat ze wat van ons kregen. Leuke lui die bedelaars. We waren al heel uitgebreid met hen "in gesprek" ge­weest. Lisa moest van een Lepralijder weten, waarom hij geen vingers meer had en van een andere ongelukkige waarom zijn benen zo raar stonden. Tim vond die men­sen een beetje eng. Behalve de derde, die hele­maal geen benen meer had. Op een plank bewoog hij zich bijzonder snel voort. Tim moest en zou nu ook een skateboard hebben!

Alle souvenierwinkels in het dorp, een stuk of tien, hadden we inmiddels uitgebreid bezocht. We ontmoetten een Nederlands duo en gezamelijk gingen we op aandenkenjacht. Uitein­delijk kwamen we terecht bij een "beken­de" van ons. Een heel vriendelijke Tibetaan, die echt hart voor de zaak had. We kregen tekst en uitleg bij alles wat we kochten en de prijs lag beneden die van zijn kollega's. Natuurlijk kregen we ook een behoorlijke kwantumkort­ing. Het mooiste wat we kochten was een Tanga, een Boeddhis­tisch gebeds­kleed. Helaas kochten we dat één dag na het bezoek aan de Dalai Lama, dus konden we de Tanga niet door hem laten zegenen. We kochten wat boeken en bekeken video's over het leven van de Tibetanen en de Dalai Lama. Helaas waren Lisa en Tim niet zo te vin­den voor de video's, dus moesten we de meeste voor­stel­lingen laten schieten. We namen nu echt afscheid van Rob en Bep. Ze hadden een plaats gereserveerd in de nachtbus naar Delhi. Tot ziens in Nederland.

 

Omweg van 600 kilometer.

 

Ons volgende doel was Nepal. Een rit van zo'n duizend kilometer. We wilden de grens over bij Kantima, om in WestNepal binnen te komen. Helaas was er tussen India en Nepal een meningsverschil uitgebroken en had India de gren­zen gesloten. Er was bovendien een handelsembargo uitgeroepen door India. De Nepalese regering (lees: koning) had in China wapens gekocht en dat was de Indiase regering in het verkeerde keelgat geschoten. Nepal wordt namelijk door de Indiërs afhankelijk gehouden van India. Nu de koning kon­takt heeft gezocht met China, verloren ze een deel van hun handels  wapen  monopolie. Niet onbegrij­pelijk maar om daarvoor een handelsembargo af te kondigen? Politiek en nog eens politiek. Daar krijg je als werel­dreiziger te vaak en te veel mee te maken. De grote vraag was of wij het land nog binnen konden komen! Bij een reisburo in McLeod Ganj zag ik een officieel schrijven van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarin stond dat er drie grens­plaat­sen open waren voor personenverkeer. Daarbij was ook de grensovergang bij Sunau­li, vlak onder Bhairahwar. Dat kwam mooi uit, want dat lag dicht bij Lum­bini, de geboor­te­plaats van Boeddha. Het "Bethlehem" voor de Boed­dhis­ten. Daar moes­ten we heen.

We wilden eerst naar een natuurreservaat nabij Dhera Dun. Helaas was dat gebied ook afgesloten wegens onlusten, waarbij veel doden waren geval­len. Moslims en Hindu's die elkaar op moor­ddadige wijze het leven zuur maakten.

Om de teleurstelling voor Lisa en Tim wat te verzachten reden we naar Su­keti, waar een fossielenpark was. Daar hadden ze ook prehistorische dieren gemaakt van fiberglas. Dynosaurissen, sa­beltandtijgers, krokodillen, s­child­padden etc. Ze vonden het prachtig.

De route liep via Hardwar. Dit is de plaats waar de, voor de Hindus, heilige rivier de Ganges de Himalaya verlaat. Hier stroomt hij de vlakte van India in, om vele honderden kilo­meters verder in Ban­gla Desh, uit­ein­delijk in de Indische Oceaan uit te komen. Hardwar was mooi en sereen. De gelovige Hindus zagen we de dagelijkse rituele baden nemen bij de ghats, de stenen trappen die tot in het water door liepen. Tussen hen een en­kele Westerling, duide­lijk "off the beaten track". De meeste "Neckermanners", gaan liever naar Varrenassi.

Zodra we de bergen uit waren en de hoogtemeter op zestig stond, gaf de hitte ons weer rake klappen. De mentaliteit veranderde ook. Waar we stopten, we hadden binnen de kortste keren een groep mensen om ons heen. En dan maar dom staren. De "bermtoerist" uithangen om een kopje koffie te drin­ken was niet meer mogelijk. Dan maar ìn de wagen pauze houden. Binnen twee tellen zat dan de voorruit dicht­geplakt met Indiërs. Het gordijn ervoor! En dat met die hitte. De wegen waren ook slecht, gatenkaasasfalt. Nu namen we ook niet de hoofdrou­tes, dus wat kon je dan verwachten? We waren blij een gemiddelde van dertig kilometer per uur te halen. Natuurlijk hadden we geen haast. India is echter zo enorm groot. Om van interessante plaats A naar interes­sante plaats B te komen­ moesten we driehonderd of meer kilometers sturen. Als je daar dan twee vermoeiende dagen over doet mag je van geluk spreken en ben je een zeer goede rijder.

Het weg­gedrag van de vrachtwagen en buschauffeurs was intens droevig. Wat een huf­ters. Het was zo erg, dat Lisa en Tim van angst ach­ter in de bus op de grond gingen zitten. Ze halen in op plaatsen waar het niet kan. Zo kwam het regel­matig voor dat er twee vrachtwagens naast elkaar recht op ons af­kwamen dende­ren. Het enige alternatief voor mij was dan hoog in de remmen en de linker berm induiken. Wat was ik blij dat ik mijn achterveren ver­zwaard had. Die vrachtwagens waren dan ook nog eens overladen. "The king of God" gaat nooit aan de kant voor de "Sun of God". Als dan "Allah" ook nog eens met iemand is" en "The King of the Road" komt eraan scheuren, dan is het hele zooitje kom­pleet. Van de "mooiste" ongelukken heb ik foto's gemaakt. De hitte, het wangedrag, vracht­wagen en buskamikazepiloten, de slechte weg en de enor­me "belangstel­ling" van de bevolking. Dat was een paar weken af­zien. We kwamen er lang­zamerhand achter wat over­bevolk­ing bete­kent. Wat is India hier vol. Men­sen, mensen wat een mensen. Nu wisten we dat Uttar Pra­desh één van de dichtstbevolkte staten van India was. Maar dat het zó erg zou zijn, hadden we niet verwacht. De dorpen waar we doorkwa­men, over­vol. Waar je ook keek, lopende mensen, fietsen­de mensen, overvolle bussen, koeien, mensen, stront, koeien, stinkzooi, mensen en nog eens men­sen. Waar ze van­daan kwamen, of waar ze heen gingen? Geen idee, maar ze waren er. Stof en lawaai, smeer­boel en goor­heid. Wel totaal iets anders dan in Jammu en Kashmir.

We bezochten de stad Lucknow om de bijzondere Moslimarchi­tectuur te bekij­ken. Gelukkig hadden we hier een goede plek bij een hotel met een koel res­taurant. We bleven er een dag over om bij te komen. Op een bank enkele Ame­rican Expresstravellerscheques gewisseld. Toen men mijn hantekening kon­tro­leerde weigerde men de cheques te accepteren. De handteke­neningen leken niet opelkaar! Nu lijkt geen enkele handtekening van mij op een vorige, dus nog maar eens een cheque geprobeerd. Weer mis. Toen eentje van Thomas Cook getracht te wisselen, maar nee hoor, men ging er niet op in. Schelden bij de manager hielp ook niet. Daar­na Hanny en de kinderen maar opgehaald met haar cheques. Lisa en Tim flink opgejut om die tent af te breken. Dat hoef je hen maar één keer te vragen. Hanny's handtekening werd gelukkig wel geac­cep­teerd, ondanks het feit dat die ook niet echt op elkaar leken. Toch werk van Lisa en Tim? Onze cashdollars wilden we alleen gebruiken voor de zwarte markt en noodge­vallen.

Lisa en Tim hadden weer last van de warmte. Ze kregen daar­door enorme jeuk, waar mentolpoeder en maize­na(!) gelukkig uit­stekend tegen hielp. 's Nachts sliepen we weer onder de ven­tila­toren. Gelukkig had ik regel­matig 220 volt tot mijn beschikking, zodat ik via de omvor­mer de venti­latoren kon laten draaien. Want één nacht vier van die propel­lers op een accu laten draaien, put de krachtbron wel uit. En dat is ook niet goed voor zo'n bat­terij.

Ayodhya, de geboorteplaats van Rama, één van de zeven heilige steden van de Hindus: heel indrukwekkend en mooi. Maar wat zonde dat de Hindu's en Moslims een paar weken later elkaar in de haren vlogen. De Hindu's hadden daar ooit een tempel gebouwd met stenen van een Moskee. De Moslims eisten nu die ste­nen weer op. Of was het nu andersom? In ieder geval een grote puin­hoop. De stad werd afgesloten en onder uitgangsverbod ge­steld.

Veertig kilometer voor de grensovergang met Nepal informeerden we of die nog open was. Het handelsembargo was nog steeds van kracht. Een hoge mili­tair antwoordde dat het geen probleem op zou leveren.

Vrij laat in de avond kwamen we aan bij het Guest House van Nau­tanwa. Daar wist men, dat de grens wel open was, maar alleen voor per­sonen en niet voor auto's. Daar sta je dan. In mijn slechste bewoordingen heb ik het In­diase leger zitten te vervloeken. Sta je op zestien kilometer van Lumbini en ben je verplicht om ruim zeshonderd kilometer om te rij­den. Over al die rot wegen met dat shitverkeer en in die hitte. In de verte zagen we de koele bergen van de VóórHimalaya van Nepal. Daarbij moes­ten we ons visum voor Nepal binnen twee dagen gebruiken, anders zou het verlopen. Vloeken en schelden, maar niets hielp. Duizend maal excuus, maar ze hadden geen ad­mini­stratiemo­gelijk­heid voor voer­tuigen. En mijn carnet voor de bus moest gek­laard worden als we India zouden verlaten. Dat ding was zestig duizend gul­den waard, daar ging ik niet mee rot­zooien. Ook al omdat het geld was van familie en vrien­den. Die hadden garant voor ons gestaan. Zou er door ille­gale praktijken van mijn kant iets mis gaan, dan waren wij ver­zekerd van een familievete en een "vriendenoor­log". De vol­gende ochtend toch nog even bij de kommandant van dat zooitje geweest, maar die kon ook niets doen.

 

Poepwedstrijd.

 

Op naar Raxaul Bazar. Die grens was zeker open, omdat het de hoofdader was van Madras in India (havenstad) naar Kathmandu.

Ongeveer driehonderd kilometer, het zou een onvergetelijke dag worden.

Gelukkig waren sommige stukken weg zo goed, dat ik weer mijn vijf­de versnel­ling kon gebruiken. Helaas deden dat de vrachtwagen en buschuaf­feurs ook, dus was het geregeld weer vol op de remmen en de berm in. Toch schoot het niet echt op, omdat het grootste deel van de route be­stond uit "gatenkaas" asfalt. Het werd later en de lucht betrok. Tot overmaat van ramp begon het te regenen. En dan nader je één van de twee open zijnde grensplaatsen tussen India en Nepal. Treinen overvol met mensen zelfs op het dak. Bussen met evenveel mensen erop dan erin. Het werd donker. We moesten nog vijftien kilome­ter. Dat zouden de moeilijkste kilome­ters van de reis worden. De lam­pen van de meeste auto's waren, als ze het deden, niet goed afgesteld. Ik haalde de be­schermkap­pen van mijn honderd watt halogeenverstra­lers af en richtte deze pre­cies op de cabines van de tegemoetkomende vrachtwagens en bus­sen. Zo, dat dwong re­spect af bij die idioten. We zagen ook verschillende zware ongelukken die "vers" waren. Met een grote boog er omheen.

Leuk was het wel, dat, toen het echt donker was, we bosjes mensen zagen poepen. Ze hebben namelijk geen toi­let in de hutten. Zodra het donker wordt gaan ze in de berm door de knieën. Wat leuk dat ik van die enorme breedstra­lers op de auto had. Poepwedstrijd in India. Lisa en Tim rolden over de banken van het lachen. Trouwens: voor hen kon de dag niet meer stuk, want rijden in donker vinden ze prachtig. Hoe dichter we bij Raxaul kwamen des te moeilijker het voor mij werd. Regen beperkte het zicht en het werd enorm druk. En dan die stomme koeien, geiten en weet ik wat voor bees­ten. Als ik een hond plat zou rijden, was er geen man over boord. Maar een koe aanrij­den, dat zou "big trouble" bete­kenen en dan ook heel Big. Waarom in­stalleren ze geen achterlich­ten op die bees­ten?

We konden geen goede stek vinden en reden maar door. Tot er op een gegeven moment een slagboom was. De grens van India!

We hadden geen zin om nu nog de grensformaliteiten af te gaan hand­elen. Morgen was de laatste dag van ons visum, dus we hadden nog even. Ik stak de bus achteruit, pal voor het huis van de "immigrations". Met Tim op m'n arm vroeg ik toe­stemming of we daar mochten staan. Dat was gelukkig geen pro­bleem. Naast Immigrations was een colddrinkbar, waar ik een aantal flessen frisdrank ophaalde. Dit om de afloop van de dag te vieren. Met een plof liet ik mij in m'n stoel zakken. Daar kwam ik voorlopig niet meer uit. Hanny verzorgde de kinderen. M'n ogen deden pijn van het turen. Nog nooit had ik tijdens deze reis zo'n ver­moeiend stuk moeten rijden. De rit van Leh naar Manali was ook zwaar geweest, maar die vermoeidheid voelde anders aan. Ik zat "stuk". Iets wat later in India nog vaker voor zou komen.

 

"Auto deed drup, drup".

 

De grenspassage met Nepal ging overigens probleemloos. Het duurde wel lang, omdat alle gegeven van de paspoorten en auto met het handje in de grote boeken geschreven moest worden. Niet helemaal gerustgesteld gingen wij op zoek naar diesel. Bij de eerste pomp aangekomen werden onze bange vermoedens waarheid. De brandstof was op de bon. De prijs op de zwarte markt was vier keer zo hoog dan normaal. Wij moesten maar naar de District Commisioner gaan om dieselbonnen te halen. Dat verliep vlot. Wij kre­gen maar vijftig liter. We hadden de tanks gelukkig redelijk vol maar de vijftig liter waren toch wel welkom. Nu had ik in ieder­ geval genoeg om in Pokhara te komen en daar zou­den we wel weer zien.

We wilden eerst naar het Chitawan National Park, bekend om zijn neushoorns en olifanten. Het eerste deel van de weg bestond weer uit "gatenkaas", maar hoe verder we kwamen, des te beter werd het. Ineens zag ik een gasvulsta­tion. Daar kon ik dan meteen mijn ene fles laten vullen. Jammer dan, Nepal had helemaal geen gas meer. Zelfs niet op de bon. Dat betekende dat de men­sen weer op hout moesten stoken, met alle nadelige gevolgen voor de ­bossen. Gelukkig hadden wij nog een benzinevergasser bij ons en nog ruim vijf liter brandstof. Daar­mee zouden wij ons uistekend kunnen redden, mocht de tweede gasfles ook leeg raken.

Bij Hetauda sloegen we links af, het gebied van de Terai in. Plots­klaps zag ik de watertemperatuur van de motor in het rode gebied komen. De radi­ator weer kapot. Tim had tijdens de kof­fiepauze al tegen ons gezegd, dat de motor "drup, drup" deed. Maar een diesel zweet altijd wel wat, dus had ik daar geen acht op geslagen. Nu wisten we ineens wat hij had bedoeld. "Dat heb ik toch gezegd?" deelde hij eigenwijs mee. Wat jammer dat dat joch nog niet goed uit zijn woorden kon komen. Snel de wagen gekeerd en de motor laten afkoelen. We wilden terug naar Hetauda om daar het lek te laten repa­reren. We wisten er een goede stek. Die hadden we doorgekregen van een Zwitser die we in Srinigar hadden ontmoet, Die was met een lelijke eend(!) van Au­stralië op weg naar huis.

Toen de motor afgekoeld was, gooiden we deze vol wa­ter. We ont­dekten dat er twee gaatjes in zaten. Aan de voorkant dit keer. Een steen kon de oorzaak niet zijn, omdat ik speci­aal gaas voor de radiator geplaatst had. De vijf­tien kilometer terug naar Hetauda ging gelukkig grotendeels bergaf­waarts, dus hele stukken kon ik zonder lopende motor rijden. Wel zwaar rem­men trou­wens.

Bij motel Avocado aangekomen, werden we het niet snel eens over de overnach­tingsprijs: honderdvijfenvijftig roepies was wel leuk, maar vijftig vonden we beter klop­pen. (toen acht cent per roepie, officieel).

Ik kon beginnen met het uitbouwen van de radiator. Dat had ik in Srinigar al uitgebreid geoefend, dus binnen een kwar­tier zat ik met radiator en al in een fietsriksja richting "meca­nicien". Met verbazing keek ik weer toe hoe de gaten gerepareerd werden. Hier werd mij ook duidelijk ge­maakt waarom de radiator kapot ging; de slechte wegen. "CHALITI" was per slot van reken­ing al veertien jaar oud en op een gegeven moment wordt het koper van de radia­tor door kor­rosie van binnen én van buiten dunner. Door het tril­len en bon­ken zegt dat koper een keer: "Doe het nu verder zelf maar, ik ga lek". Van de werkplaatschef kreeg ik een stuk hard­soldeer mee en wat vloeivet. Nu had ik beslist genoeg voor de volgende keer. Voor vijftig (Nepalese) roepies was ik klaar. Omgere­kend vier gulden, inclusief thee en riksja! Ik bouwde de radia­tor weer in en aan­gezien ik nu toch smerig was, nam ik meteen de gele­genheid te baat om de rest te kon­troleren. Ik kwam tot de ontdek­king dat de voorbanden hard aan het slijten waren. De stuurstang was nog steeds krom en die zou ik pas in Kathmandu laten repareren. Bij één van de ban­den kwam zelfs het ijzer al iets naar buiten. Ik legde de voorbanden naar achteren en de achterbanden naar voren. Een voorbandklapper bete­kent een beetje moei­lijk sturen, vooral in de bergen met die diepe ravijnen. Eén lek achter was niet zo'n probleem, met de dubbel lucht. Ook gaf de watervoor­ziening al een paar dagen pro­blemen. Er kwam minder water uit de kraan. De pomp was goed, de leidingen waren schoon, dan moest het aan het filter liggen. Dat haalde ik er tussen uit en wat ik toen zag! Verstopt met zand! Wat een lading blub­ber haalde ik er uit. Nu tapten wij altijd uit kranen. Je mag dus verwach­ten dat dat water redelijk gefilterd is. Normaal gaan filters twee jaar mee. Wij hadden verwacht: "In Azië een jaar". Dus hadden we één reservefilter meegenomen. Die kon ik nu meteen installeren. Hoe we aan een ander filter zouden komen? Boeddha mocht het weten.

We namen het er die dag verder maar van, gingen in de stad in­kopen doen en vonden daar zowaar weer Nidomelkpoeder! Meteen een stel blikken inges­lagen. India importeert niets, maar Nepal moet bijna alles van buiten laten komen. India heeft dan ook een kleine buitenlandse schuld. Nepal komt nooit weer uit de rode cijfers.

Terug bij de bus bouwden Lisa en Tim weer heel mooie tempels van Lego en Duplo welke versierd werden met witte bloemen en blaadjes die ze uit de tuin van het motel haal­den. De eetlust van de kin­deren hield niet over. Dat zal wel door de warmte komen. Dan vergaat mij de eetlust trouwens ook. Ik kon wel wat ge­wichts­afname gebruiken. De vier en negentig kilo bij ver­trek was duide­lijk te veel voor mij. Maar voor Hanny, Lisa en Tim lag dat anders. De kin­deren hadden genoeg "peper in het gat" en waren zeer aktief. We maak­ten ons dus over het "niet zo goed eten" niet al te veel zorgen. Wat extra vita­mine­pillen en homeopati­sche drup­pels van het één of ander en het zou wel gaan. Door het hevig transpireren hadden Lisa en Tim wel veel last van jeuk. Inwrijven dus maar weer met mintpoeder en maizena(!).

De rit van McLeod Ganj naar Nepal was voor hen ook duidelijk vermoeiend geweest. Dan het oorverdovende lawaai van toeters, keiharde muziek, au­to,s en de altijd aanwezige mensen. Het geram­mel en gehobbel op de slechte wegen. Het werd weer eens tijd voor vakan­tie. Die wilden we houden in het Chitawan Park maar de entreeprijzen waren te hoog. We konden namelijk met de bus niet door een rivier komen. We waren dus verplicht een "lodge" te nemen. Het gras in het park was hoog, dus de kans dat we een neushoorn zou­den zien, zelfs vanaf de rug van een olifant, was miniem. Om daarvoor ruim honderdveertig gulden per dag uit te geven, vonden we te gek. Even speel­den we met de ge­dachten om met een lokale gids illegaal het park binnen te gaan maar daar zagen we van af. De rangers schoten snel, omdat er veel gestroopt wordt in het park. Neushoorn­hoorn voor potentieverhogende mid­delen en oli­fantenslag­tanden voor het i­voor. Wij vonden de toegangsprijzen trou­wens bela­chelijk. In een ge­sprek met een bewoner van het kleine dorpje aan de rand van het park, hoor­den we dat al het geld naar de koning ging. Hij deed even een boekje open over deze familie. Het was een pure dik­tator. Wanneer hij nu de enige was die ons dat verhaal vertelde maar steeds hoorden we het­zelfde verhaal. Het werd ons duidelijk waarom het in Kath­mandu rommel­de. De koning had de oppositie achter de tralies gezet en dat is niet demo­kratisch. Hope­lijk zou het er nog even rustig blij­ven. Het hand­elsembargo door India von­den we al ge­noeg.

De weg door de Terai was mooi. Aan de rechterkant zagen we de eerste bergen van het VoorHimalayamassief en aan de linker kant het vlakke land. We reden langs rijstvelden en zagen veel mannen, vrouwen en kinderen sjouwen met...brandhout. De ontbossing was trouwens duidelijk te zien. De rechte vierkante hutten die zo karakteristiek zijn voor het Teraigebied kenden we van foto's uit boeken die we gelezen hadden. De wegen waren uitstekend en door het tekort aan brandstof was het heerlijk rustig.

Lumbini was eigenlijk niet veel bijzonders. Doordat ik mij omdraaide om Tim een draai om zijn oren te geven, hij zat weer eens te zeuren, reed ik op een ontzettende manier met bus en al een sloot in. Dit tot groot vermaak van de loka­len. Maar met vijftien man voor de bus, waren we er ook zo weer uit.

Lumbini, de geboorteplaats van Boeddha. Een Gompa, de MayaDevitempel (moe­der van Boed­dha) en nog wat andere kleine zaken. Of het de moeite waard was om hier­voor ruim zeshonderd kilo­meter om te rijden? Nou, niet alleen hier­voor, maar voor het geheel zeker wel.

De weg richting Pokhara begon al snel te klim­men. We gingen de Himalaya weer in, de koelte tegemoet. In Pok­hara konden we duide­lijk merken dat Nepal eigenlijk al ontdekt is door het massatoerisme. Een keurige camping Euro­pese stijl met toiletgebou­wen en douches. Dat bete­kende voor ons: Vakantie!!

 

De Mount Everest.

 

We huurden een roeiboot om op het Phewameer te varen. Lisa en Tim kregen uitgebreid zwemles. Dank zij de zwembandjes ging het hen aardig af. Ze waren in ieder geval watervrees­vrij. Tim en ik probeer­den een visje te vangen met een door ons gefabriekte hengel. Wat ons niet lukte, slenterden uren door de "wijk" Lake Side en bezochten de vele Tibetaanse souve­nier­winkeltjes zonder iets te kopen. Kijken en ver­gelij­ken! Eerst de mensen laten wennen aan onze aanwezig­eheid om daarna onze "slag" te slaan. We ver­kochten zelf wat spullen waar­onder overtol­lig geworden kinderkled­ing en wat huishoudelijke zaken zoals een dunschiller en een kookpan. Niet dat we ermee de boer op moesten, de mensen vroegen zelf of we spul­len te verkopen hadden. Ook ruilden we wat kleren voor souveniers. Er was een hoge militair die be­langstell­ing had voor onze bus! Nu was Nepal al­tijd al een "ide­aal" schrootver­koopland, maar de koning had onlangs be­paald, dat verkoop van tweedehands  auto's al­leen mocht, als de auto's niet ouder waren dan vijf jaar. Niet zo leuk voor de meeste Nepalezen. Die konden die "nieuwe" voer­tuigen nooit betalen. De auto­handel lag dan ook op z'n achterste. Vooral de Duit­sers kwa­men in het ver­leden massaal met hun schroot naar Nepal om daar een "bombengeschaft" te ma­ken. Dat was voorlopig afgelopen en we hadden dan ook in het niemands­land tussen India en Nepal tiental­len oude, vooral Mer­cedesbus­sen zien staan, die nu on­verkoop­baar waren. We hadden ei­genlijk best leed­vermaak met deze "auto­handelaren". Het enige wat hen in­ter­es­seert is zo snel mogelijk de auto met zo veel mogelijk winst te ver­kopen. Daar­na vliegen ze weer terug naar hun thuisland, om weer een andere auto te ha­len. Deze wordt dan weer vol­geladen met reserveonderdelen, koelkasten, diepvrie­zers, t.v.'s en dergelijke zaken en al cultuurbarbarend, jagen ze dan naar Ne­pal. In Iran nog even een ach­thonderd liter(!) tank volgooien met spot­goedkope diesel en hoppa. Het­zelfde hadden we al eens ondervon­den in WestAfrika al waren het daar dan Fransen en Peugeots. Maar de bevolking had die bus­sen wel nodig. Denk maar aan schoolbussen, bussen voor perso­nen­ver­voer, de markt was groot en de winsten te gek. Het decreet van de koning werd niet in dank afgenomen. Kleinschalig hadden we ook wat re­servespul­len meegenomen en van de winst die we daarop maakten vielen we bijna van onze stoel. Nu is dat soort handel niet de onze maar verleidelijk was het wel.

We slaagden er via de District Commisioner in Pokhara in bonnen te krijgen voor zeventig liter diesel en één kilo zout en suiker. We kregen enig idee hoe het in Nederland in de tweede wereldoorlog was met bonnen voor voed­sel. De prijzen van bijna alles waren sinds het handelsembargo ver­viervoudigd. De opinie over de koning daalde met de dag.

We fietsten door de omgeving en besloten een trekkingtocht te maken naar de berg Annapurna. Twee dragers voor Lisa en Tim, drie Sherpa's voor onze spul­len en een gids. Dat zou op ongeveer dertig gul­den per dag komen. Voor dat bedrag wil ik nog geen uur werken! Als we ons geld zwart zouden omwisselen, zou het nog goed­koper wor­den. Helaas duurde de moesson langer dan nor­maal. Om een uur of drie betrok het altijd om daarna te gaan regenen met de be­kendende bakken. De bergen waren bijna altijd in de wolken, dus echt leuk zou de trekking­tocht niet worden. Onze kontaktpersoon, Wally the Boatmen, raadde ons de tocht dan ook af(!) Jammer dan, een vol­gende keer beter. Maar het feit dat zo'n man uit zichzelf de zaak af­raadde, dat vonden we een prima instelling.

Gelukkig zaten we nog in het voorseizoen, dus druk was het in Pokhara niet. Men zag het seizoen trouwens somber in. De voor Ne­pal hoge prijzen, het tekort aan goederen en het feit dat de visumregeling veranderd was. Om de hip­pies en andere "lowbudgetters" uit het land te weren, was de ­prijs daar­van ­hoog ge­schoten en de geldigheid bepaald op één maand. Daar­na moest het ver­legd worden en dat zou tien dollar per dag per paspoort gaan kosten! Om een trekkingpermit te krijgen moest je hetzelfde bedrag betalen. Zo werd zo'n wandeltochtje door de bergen duur. De lowbudgetters bleven dan ook weg uit Nepal. Toch geven deze mensen geld uit in het land. Of de massatoe­rist, de "Neckermanners", deze inkom­sten kompen­seer­den, is nog maar de vraag.

Ook nam ik de tijd om het opstapje van de bus te laten lassen. Dat had ik aan de grens met Nepal vergeten in te klappen en een beetje krom gere­den. Er ging spontaan een band van de fiets kapot. 's Avonds in één keer: "pang" en "pssssst". Lisa dacht meteen aan onweer en sloeg op "tilt". Tim sliep er dwars doorheen.

We hadden een heerlijke tijd in Pokhara en we zouden wel langer willen blij­ven ware het niet....dat Hanny's moeder en haar broer besloten hadden om naar India te komen. Medio oktober zouden ze naar Delhi vliegen. Over drie weken dus. Enorm leuk natuurlijk, al zette ons dat wel in een stroom­versnel­l­ing. We konden niet meer wachten op het mooie weer en vertrokken rich­ting Kathmandu. Nepal beviel ons zo goed, dat we nu al be­sloten om er eens terug te komen. Mits de financiële toestand het toe laat. Maar dan wel met het vliegtuig natuurlijk.

We reden tussen de LowerHimalaya en de UpperHimalaya door. De hoog­temeter gaf ongeveer duizend meter aan. Het eerste stuk naar Kathmandu was "zoefas­falt", maar net iets over de helft veranderde het in schrootpiste. Dat viel weer tegen. En dan zie je midden in het niets een enorme, mo­derne, wa­ter­krachtcen­trale. Gebouwd door de Chinezen met Duitse hulp (Sie­mens/AEG). We begrepen er niets van. Wel genoten we van de prach­tige natuur. Bos­sen, oer­woud, hutten, we waanden ons even terug in Afrika. We zagen vrou­wen en man­nen met grote zware zakken, die door middel van een hoofdband op de rug gedragen worden. We konden helaas geen goede pauzeplek vinden. Tim sliep het groot­ste gedeelte van de dag en Lisa zat ­sprookjes te lui­steren. De Sharpradiocassetterecorder bewees uit­stekende diensten. We haalden Kath­mandu net niet voor donker. Het eerste benzinestation wat wij zagen draai­den we in en vroegen toestem­ming om daar te overnachten. Geen probleem. Lisa en Tim waren inmid­dels in slaap gevallen. Die hoefden we alleen maar over te hevelen naar hun "kooien". We hadden er de rest van de avond "geen kind" meer aan. De volgende dag vonden we een uitstekende plaats bij het Turcchey Peak Guest House. Voor omgerekend vier gul­den per nacht hadden we stroom, warme douche en w.c. Het seizoen was ook in Kathmandu gelukkig nog niet begonnen. Op de posterestante lag een stapel brieven. Ook één van Rob en Bep uit Delhi. We moesten daar de spuiten tegen geelzucht niet halen, omdat de In­diase serums besmet waren met aids! Bui­tenlandse serums zijn in India nor­maliter niet te ­krijgen.

We boekten een "moutain flight" bij de Nepalese Airlines. Helaas moesten we de tickets met harde valuta betalen. Dat was een rib uit ons lijf, maar we moesten en zouden de Mount Eve­rest zien!

Kathmandu viel eigenlijk wat tegen. Eén en al sou­venier­winkel, net Valken­burg. Wij mochten er niet aan denken hier in het hoogseizoen te zitten.

We gingen in de slag om een nieuw visum voor India te krijgen. Ons huidige konden we nog drie maanden verlengen, maar dan was het af­gelopen en moesten we India uit. Door een nieuw visum te halen, kon deze weer twee keer drie maanden gebruikt worden. Hopelijk zou deze truuk luk­ken. Ik zei tegen de man die onze pas­poorten in ontvangst nam, dat het hui­dige visum nog drie weken geldig was, maar we zouden langer in Nepal blijven (smoes) en ons visum zou in die tijd verlopen. We wilden nog een grote trek­kingtocht maken en meer van die onzin. Geen pro­bleem. We betaalden de vijfentwintig dollar per pas­poort (slik) en kregen ons vi­sum. Truuk gelukt.

Na wat heen en weer gezoek had ik ook een bon voor vijfenzeventig liter die­sel weten te bemachtigen. We kochten nieuwe kleren voor de kinde­ren. We fiet­sen naar het buurdorp van Kath­mandu, dat Pattan heet. Ook daar is een Durbar Square, welke wij veel mooier vonden dan die in Kathmandu. Heel Dur­bar vonden wij veel "gewoner" trouwens.

De volgende ochtend stonden we om zes uur bij de "domenistic terminal" op het vliegveld. Het regende pijpestelen en de vlucht werd afgeblazen. Vooral Tim baalde hiervan als een stekker. Snel naar het hoofdkantoor van Nepalese Airlines om een nieuwe vlucht te bespreken. Om nu nog een rit naar de grens van Tibet te maken had geen zin, want het bleef miezeren en de ver­gezichten waren niet te zien. We wandelden maar een beetje door het Thamel area en het DurbarSquaregebied van Kathmandu. Pie Alley, Freak Street, allemaal namen die wij nog kenden uit onze langeharentijd. Weinig freaks te vinden. Wel veel toeristenshops. De appeltaart die we voorgeschoteld kregen, in een door de kit aan­bevolen restaurant, was niet te pruimen. De glans op die taart kwam volgens ons van schoensmeer. Het bleef maar re­genen en op een gegeven moment stond er te veel water in de buggy's en in de laarzen van Lisa en Tim. We zetten de bus weer op onze plek bij het Guest House en maak­ten het ons binnen gezellig.

We ontmoetten in Kathmandu de familie Ham. Dank zij een pati­ënt van Hanny waren we aan hun "rondbrief" en adres geko­men. Hij werkte als imker op een bijenpro­jekt in Nepal, via de Ne­der­landse Vrijwilligers Stichting. Ze woon­den met hun kinde­ren in een fraai huis in Kathmandu. Lisa en Tim had­den weer Nederlandse speelkameraadjes. Het klikte uitstekend tussen hen. Door hun lidmaatschap konden we in het zwembad van een duur hotel terecht. Wel weer twintig piek voor een middag zwemmen, maar wat geeft het? We hadden er echt zin in en de handel in tweedehands onderdelen was beter ver­lopen dan we hadden verwacht.

De dag dat onze "mountain flight" zou plaats vinden was aangebro­ken. We waren de avond ervoor al naar het vliegveld gegaan, om op de parkeer­plaats te overnachten. Men had ons verteld, dat we om acht uur zouden moeten inche­quen. Tien voor acht waren we er om te horen dat de vlucht om acht uur zou vertrekken! We waren echter op de verkeerde plaats. Het vliegtuig zou van de internationale vlieghaven vertrekken. Als een gek daar heen gesjeest om te horen dat die echt van Domenistic zou vertrekken. Daar weer heen om te horen te krijgen dat de acht uurs vlucht uitviel. Er zouden tech­nische manke­menten aan het vliegtuig zijn. De tien uurs vlucht was al volgeboekt. Ik kreeg van kwaadheid een waas voor mijn ogen, sloeg een paar keer met mijn vuist op tafel en begon op mijn beste "slang" Engels te schelden en vroeg daarna wat voor een "f..k" maat­schappij het eigenlijk was. Dat ik zo uit mijn slof schoot had nie­mand verwacht en binnen een paar tellen stond dan ook de mana­ger voor mij. Die kreeg ook de volle laag. Hij zou kontakt met het hoofd­buro opnemen. Wij in een rotbui weer naar het buro van de Nepa­lese Airlines en daar even zwaar geklaagd bij een of andere hoge Piet. Onder mijn toezicht werden onze namen in de computer gestopt en ik kreeg direkt de uitdraai van de reserve­ringen mee. "Al moest ik de volgende vlucht kapen: de familie De Vries zou in dat toestel zitten. Of hij daar maar even voor kon zorgen. We hadden betaald en daar mee basta. Wie dacht hij wel dat hij was?" Zel­den ben ik zo kwaad geweest en zelden zo uitgevaren tegen heel hoge he­ren. Ik merkte dat het toch wel hielp, dus trok daar lering uit. Moest ik maar vaker doen. De klojo's.

Uit pure woede gingen wij maar achter een garage aan die de stuurstang van de bus kon richten. Na een paar keer gevraagd te hebben kwa­men we op een modderige binnenplaats. Zowaar zagen we enkele Mer­cedessen staan, dus we zaten goed. Ik legde de chef uit wat er aan de hand was. Geen probleem en hij schopte één of ander joch van ongeveer tien jaar aan het werk. Die ramde met veel ervaring in slaan, de stuurstang onder de bus vandaan. Twee keer tikken en de stang lag op de grond! Daarna sleepte hij een grote velg ergens vandaan en legde mijn stuurstang er op. Met een grote voorhamer begon hij op de stang te rammen. Na een paar ferme klappen gaf hij de stang aan de baas. Die gaf hier en daar nog een kleine tik en recht wastie. De stang werd weer keurig onder de auto gemonteerd. Wel moest ik dat joch er op at­tenderen, dat hij de splitpenborging niet zou vergeten. Die hadden ze niet, maar een spij­ker kon de functie van splitpen ook wel over­nemen! Voor vijf piek waren we klaar. Nu op zoek naar twee nieuwe banden. Ik had van Frits Ham een adres gekregen en zo waar verkochten ze daar Bridges­tone truckbanden. Die moest ik hebben en er werden er dan ook snel twee ge­kocht. Of ze A.P.K.goedgekeurd zouden zijn, merkten we later in Nederland wel.

Naast de bandenwinkel was een bandenoplegzaak. De operatie was snel ge­piept. Daarna naar een supersupermarkt om ons "arm" te kopen aan lekkere dingen. Het "corps diplomatique" van Kath­mandu deed hier ook inkopen, dus de etenswaren waren te ver­trouwen. Weer geen drop en hagelslag. Wat kan je daarnaar toch verlangen als je het nergens kan kopen.

De volgende dag toch nog even naar de Airlines om de computerinvoer te kon­troleren. We stonden er nog in. Men keek wel vreemd op dat ik weer op de stoep stond. Ze konden me wat.

Lekker gewandeld, zwart geld gewisseld, terrasje gedaan, kortom wat tijd relaxed stuk gemaakt. Gevoetbald met de kin­deren en in opdracht van Lisa een echt Nepalees pakje voor haar pop laten maken. Die kleermaker had al kleren voor Lisa en Tim gemaakt maar dat hij nu wat voor de pop moest maken, dat vond hij prachtig. De hele familie werd in de winkel geroe­pen en even later de buren ook nog. Om te beginnen vonden ze de pop heel mooi (en dat isie ook). Maar dat ze een pakje moes­ten maken voor een pop, zo'n opdracht hadden ze nog nooit gehad. Voor een paar dubbeltjes was de pop van Lisa ook in het nieuw.

We maakten op de fiets nog een tocht door de omgeving van Kath­mandu en kwa­men bij de Swayambhunath Temple, de Apentempel. Weinig apen, maar wel veel bellen en gebedsrollen. De echte apen waren Lisa en Tim die weer door het dolle heen waren door de vele gebedsrollen. "Om mani padme hum" en ram weer een lel aan de bel.

Drie keer is scheepsrecht en weer gingen we naar de vlieghaven om nu hope­lijk wel te kunnen vliegen. Bijna een uur voordat we in moesten chequen stond ik al bij de bali. Tot mijn grote verbazing waren ze al bezig met de lijst. Eén of andere "vetnek" van de reisorganisatie Nepal Tours, was bezig zijn namen af te chequen. Toen werd mij één en ander duidelijk. De vluchten van Nepal Tours (de staatstoeristenorganisatie) waren veertig dollar duurder dan een partikulier die op eigen houtje de vlucht regelde. Nepalese Air­lines en Nepal Tours speelden onder één hoedje. Er stonden nog vier namen open op de lijst van Nepal Tours en op de lijst van Nepa­lese Airlines ston­den ook nog vier namen die niet van Nepal Tours waren. Juist, dat waren de namen van de fami­lie De Vries. Ik zag de man een pen pakken om onze namen door te stre­pen. Dat was de limit en ik kreeg weer een waas voor m'n ogen. "If you fuck­ing dare to skip our names" Als je g.v.d. het waagt om onze namen etc. etc en een knal op de bali. Wat had die hal van Dome­nestic Flights toch een mooie akoestiek. Toen ik even stil moest zijn om adem te halen, merkte ik dat de bijna honderd aanwezigen in de hal, stil waren. Aangemoe­digd door dit succes en alle aandacht die ik kreeg, ging ik op volle kracht door. Wat ik allemaal naar die gas­ten hun hoofd heb ge­slingerd, weet ik niet meer maar ik denk dat er weinig mensen ooit zo uitgescholden zijn in die vertrek­hal. Nu konden ze het helemaal niet meer maken om onze namen door te stre­pen. Toch probeerden ze ons van gedachten te laten verande­ren, door te zeg­gen dat de vlucht per één oktober tien dollar duurder was geworen. No pro­blem. Ik rende met één ticket naar de kassier om daar tien dollar te beta­len. Toen weer in een sprint terug om de tweede ticket op te halen. De mensen keken geamuseerd toe hoe ik met korte sprints, al vloekend en tie­rend door die hal rende. Al met al kostte ons die "gein" nog eens dertig dollar extra (kids half geld). Hoe Nepal Tours het geregeld heeft met de vier "Nec­kerman­ners" die nu niet mee konden, was ons worst.

De vlucht was in één woord geweldig. Boven de wolken uitgekomen, zagen we de hele "range" van bergen. Vanaf de Annapurna tot voorbij de Mount Everest. Al die zeven en achtduizenders. Besneeuwde toppen, onherberzame en ondoor­dringbare dalen. Dit was het einde van de aardkloot in vertikale richt­ing. Het echte dak van de wereld. Met zowel letterlijk als figuurlijk het hoog­tepunt: de Mount Everest. De kinderen waren wild enthousiast. Vooral het vliegen met zo'n tweemotorige kist. Tim wil vanaf dat moment astronaut wor­den. We moch­ten een blik werpen in de cock­pit. Het panorama dat we daar hadden, was on­vergetelijk. Wat is een uur dan kort en naar ons gevoel waren we veel te snel weer terug op het vliegveld in Kathmandu.

Alles wat we op die vlucht hebben beleeft zal alleen in onze gedachten ge­projekteerd blijven. De metaaldetektor op het vliegveld heeft onze filmen helemaal verpest. De "mountain flight" mocht blijkbaar niet van een "leien dakje" gaan.

Het was pas een uur of acht in de ochtend en we reden daarom naar Bhak­tapur, een plaats zo'n dertig kilome­ter van Kathmandu, in de gelijknamige Val­ley. We wan­delden op ons gemak door de stad, zo nu en dan gevolgd door een sleep kinde­ren die regelmatig door een oudere werd weggestuurd.

Lisa en Tim trokken natuurlijk andere kinderen aan. Blonde koppies......

We dachten erover om hun haar zwart te verven.

Later in de middag reden we richting Nagarkot. Volgens de "travel kit" zou­den we hier bij helder weer een mooi uitzicht hebben op de bergenreeks van de upper Hima­laya's. Helaas was het te bewolkt, maar als de bewolking brak, dan zagen we hier en daar toch een hoge top. De volgende ochtend ging ik vroeg uit de veren, want dan heb je de meeste kans op een wolkenloze hemel. Flar­den mist dreven door de dalen en gaven het geheel een synister aanblik. Een soort "nationalgeograficsfeertje" hing er. Gezame­lijk met nog zo'n vijf en twintig andere vroegopstaanders wachtten we op de totale op­heldering van de hemel, die helaas niet kwam. Op de te­rugweg naar Kathmandu reden we langs de Boud­hanath Stu­pa, de grootste Stupa van Nepal. En hij was echt heel groot. In ieder geval de grootste die wij tot nu toe op onze reis gezien hadden.

 

De reddende engel.

 

Ik telefoneerde naar de NCRV om een reportage door te bellen maar kreeg te horen, dat met ingang van de winterpro­grammering, alle correspon­denten zoals ik, de laan uitgestuurd waren. Jammer, want het was toch wel leuk om ontwa­kend Nederland op de hoogte te houden van onze belevenis­sen. De tele­foon­rekenin­gen zouden wel te hoog zijn geweest.

Op 22 oktober zouden Hanny's moeder en broer naar Delhi vliegen. We hadden dus nog even tijd. Toch wilde ik in Delhi de wagen een grondige "cheque up" geven, voordat we met z'n allen een maand door Rajastan zouden gaan toeren. Ons volgende doel was Varanasi, de heiligste plaats voor de Hindu's, aan de rivier de Ganges. Bovenop de Dambampas, tussen Kathmandu en de grens met India, stopten we bij een uitkijktoren. Zouden de wolken nu voor ons willen wijken? Helaas, de Everest en al die andere bleven voor ons verborgen. In Hetauda werd groots ingekocht. Vooral "Westers" spul, wat in India niet te koop is.

De grenspassage leverde weer geen enkel probleem op. Ze herkenden ons nog van de vorige keer. Ze zagen ook dat wij twee geldige visa's voor India in ons paspoort hadden staan. Ook geen probleem. Ze stempelden het nieuwe visum af. Wij konden nu weer zes maanden in India blijven. Voor de auto leverde dat echter wel problemen op. Normaal mag een voertuig zes maan­den binnen één jaar (de geldigheidsduur van het carnet) in het land blijven. Men begint dan te tellen vanaf de dag van eerste binnen­komst. Het tellen houdt op zodra je het land uitgaat. Kom je binnen het half jaar weer in India, dan gaat het tellen gewoon verder. Dat probleem zouden we in Delhi wel probe­ren op te lossen.

We waren weer in India. Je kon meteen merken, dat er hier genoeg brand­stof te koop is. Het was er weer enorm druk. Toch kreeg ik bij een pomp niet meer dan vijftig liter diesel. Men was zeker bang, dat ik weer terug naar Nepal zou gaan om daar de diesel "zwart" te verkopen. De stroom was net uitgeval­len, dus de pomp moest met de hand bediend worden. Nu is het in het kasten­systeem zo geregeld, dat een pompbediende alleen het vulpis­tool mag bedie­nen. Het bedienen van de zwengel moest iemand anders doen. Dus die "iemand anders" was ik. Geen leuk werk in die hitte.

Nog zwetende van de pompklus hoorden we plotseling een raar geluid van linksachter komen. Ik zette de wagen aan de kant en ging kijken. Het leek of de reservedieseltank naar achter verschoven was. Dat zou best moge­lijk zijn, gezien de rotweg die we de afgelopen honderd kilometer gehad hadden. Bij nadere beschouwing bleek het iets ernstigers te zijn. De achteras stond scheef onder de bus! Dat was pech!

Heel voorzichtig reed Hanny de wagen naar een stil stukje weg en ik begon aan de reparatieklus. De krikken er onder en al vloekend en zwetend tilde ik de wagen uit zijn veren. "Can I help you sir?" (Kan ik u helpen meneer?) klonk er ineens een stem. Weer zo'n "klepzeiker" van een Indieer en ik had  al zo de smoor in. Even speelde ik met de gedachte om het flink op een vloe­ken te zetten  maar de perfektie waarmee deze man Engels sprak weer­hield mij ervan. Ik kroop onder de auto vandaan en zag een persoon in een overall staan. Ik legde uit wat de moeilijkheden waren. "Oh, zei hij in perfekt En­gels, "dat is geen probleem, dat gebeurt hier elke dag. Een gebro­ken cen­treerbout. "A piece of cake". Hij had mooi praten, maar wij zaten er mee. Hij stelde zich voor als Imdad Husain, artiest in mechanische technie­ken. Wat ik daarbij moest denken weet ik niet, maar we zouden wel zien. Hij stelde voor met hem mee te gaan naar zijn "garage" en daar zouden ze de boel repareren. Heel langzaam reed Hanny achter de jeep van Imdad aan. Ik hield angstvallig het linkerachterwiel in de gaten. De achteras verspe­len, of het differentieel, zou katastrofaal zijn. Waar haal je hier in vre­des­naam onder­delen vandaan. Imdad moest lachen om mijn bezorgdheid. "No problem, we will make it".

Na ongeveer twee kilometer kwamen we bij zijn "garage". Een houten keet, die volgens mij op instorten stond. Het stonk er naar braaksel en stront, in één woord: prachtig. Her en der lagen wat wrakken van auto's. De plaats was in ieder geval wel veilig, dus daar hoefden we niet over in te zitten. Imdad schopte vijf van zijn werknemers aan het werk en zette twee stoelen neer voor hem en mij. Het bleek, dat Imdad een Moslim was. Hij had autotechniek gestudeerd(!) aan de technische hogeschool van Patna. Hij wist alles af van turbo's, intercoolers en weet ik veel. Hij garandeerde mij dat hij alles kon repareren: van een oude Matchless uit het jaar nul, tot de nieuwste TaTaintercooler toe. "No problem". Op mijn vraag wat hij zocht in zo'n achtergebleven gebied, werd hij een beetje kwaad. "Dit is mijn geboorte­streek. De mensen hebben mij hier nodig. Ik ben de enige in de verre omtrek die kan repareren. Nu werd mij duidelijk, dat we enorm geluk hadden gehad, hier pech te krijgen. Deze man kon echt alles repa­reren. Zijn "knechten" hadden inmiddels de achteras gedemonteerd en waren druk bezig de linker achterveren er af te halen. Maar eersts moesten ze de reser­vedieseltank er onder vandaan zien te krijgen. Als ik dat allemaal in mijn eentje had moeten doen. Ik mocht er niet aan denken. Die klus had mij min­stens drie dagen en twee hernia's gekost. Ik had bovendien met mijn krikken de bus nooit hoog genoeg kunnen krijgen.

Inmiddels was het nieuws van onze aanwezigheid in het dorp ver­spreid. Aan belangstelling dus geen gebrek. Hanny bleef gelukkig met de kin­deren in de auto zitten "schooltje" spelen. Toen zij echter daar genoeg van hadden, gingen ze te keer in de landrover van Imdad. Die vond het allemaal prachtig. Ook gingen Lisa en Tim, tot groot plezier van de omstanders, tik­kertje spe­len met de andere kinderen.

Inmiddels had ik minstens een liter thee op, want bij iedere notabele van het dorp, die even met mij kwam praten, kwamen er ook weer de nodige glazen thee mee. En dat kan je niet weigeren. Gelukkig transpireerde ik genoeg, maar wat drinken die lui die drank toch mierzoet. De vullingen klapperen er van in je kiezen.

Na vijf uur noeste arbeid zat de achteras er weer onder. Ze had­den geen passende centreerbout voor de achterveren kunnen vinden, dus was er één gemaakt. Toen kwam de rekening en ik hield mijn hart vast. Omgerekend kostte mij de reparatie Fl. 7,50! Ik reageerde zo verbaasd, dat Imdad dacht dat ik het teveel vond! Ik stopte het driedubbele in een gesloten envelop en gaf het aan hem. Ik vertelde erbij, dat hij de envelop pas mocht openmaken als wij vertrokken waren. Hij stelde zijn twee zonen aan ons voor. Ze waren een jaar of zeven en keurig in de kleren gestoken. Wat een kontrast met het smerige zootje in zijn werkplaats. In ieder geval zul­len wij Imdad nooit vergeten. Wat hadden wij zonder zijn hulp moeten begin­nen? Onze beschermen­gel, St. Michelin, was ons goed gezind geweest en had een "aardse engel" in de vorm van Imdad naar ons gestuurd.

 

 

Aangehouden.

 

De volgende ochtend vroeg op pad, om al gauw tot de ontdekking te komen, dat er verderop een brug in elkaar gestort was. Dat betekende een omweg van ruim één dag, smalle binnenweggetjes van miserabele kwaliteit. Op zich niet zo erg, maar al het overige verkeer moest er ook overheen. Dat resulteerde weer in belachelijke inhaalmanouvres van vooral de bussen.

Bij één zo'n inhaalpoging ging een bus nét iets te vroeg naar links en schampte met zijn linkerachterkant, onze rechter voorkant. Weer een spiegel aan gruis. Nummer twee. Daarbij nog een aantal krassen in het lakwerk en een verbogen bumper. Gelukkig reed ik hooguit twintig kilometer per uur, dus stond ik snel genoeg stil om erger te voorkomen. Toch probeerde ik die idi­oot nog in te halen maar dat was onbegonnen werk. Ik had net mijn ach­ter­vering laten repareren en had geen zin om nog een keer een veer of cen­treer­bout te ver­spelen. Voor het eerst zagen we echte werkolifan­ten. Lisa en Tim vonden het prachtig, wij trouwens ook. Wat een knapen van beesten. Een bull­dozer zou de klus sneller klaren, maar dit was een veel spec­taculairder gezicht. Hoe behendig ze met hun slurf stukken steen en hout verplaatsen, ongelooflijk.

We merkten aan Lisa en Tim, dat ons verblijf in de koele bergen van Nepal hen goed had gedaan. De eetlust was weer terug en ze klaagden niet meer over jeuk. Gelukkig was de ergste hitte uit het vlake land van India nu ook ver­dwenen. Maar we waren weer in het overbevolkte deel van India. Koffie en lunchpauzes onder het toeziend oog van min­stens twintig be­langstellenden. En maar dom blijven staren. Bij benzinestations werden we nog het meest met rust gelaten. We besloten in de toekomst alleen daar pauzes te hou­den.

Onderweg werden we ook nog al eens toegezwaaid door militai­ren. Dat gebeurde zo vaak en betekende dan dat we moesten stop­pen. Dat deden ze uit nieuwsgierigheid. We hadden daar geen zin in en vrolijk terug­zwaaiend reden we voor­bij. Een paar tellen later zag ik in mijn spie­gels een militaire auto met zwaailicht achter ons aankomen. "Foute boel". We werden tot stop­pen gemaand en kwaad kwam één of andere hoge ome naar ons toelopen. Ik moest de paspoor­ten laten zien en het carnet van de auto. Ik had een stopteken gene­geerd en dat zou mij een boete kosten. Wij legden uit, dat wij niet begrepen hadden, dat we moesten stoppen. "We dachten dat er iemand mee wilde rijden." Na lang praten kregen we de paspoorten en het carnet terug met de waarschuw­ing: "De de volgende keer stoppen." We konden weer verder gaan.

Even later passeerde ons een vrachtwagen. De bestuurder wees op de ach­ter­wielen. Dat hadden al wat meer passerenden gedaan, maar nu realiseerden we ons dat het geen "zwaaien" was. Weer problemen met de achtervering? Gelukkig was het al­leen een lekke band. Nummer drie. We hadden al zo'n vijftig kilo­meter met die lekke band doorgereden dus reden we nog acht kilometer verder naar het eerste dorp. Daar was be­slist wel een "vulcanisator". Het bleek een spijker in de "tubeless" band te zijn. Leuk was overigens de reak­tie van vele omstanders toen ze zagen dat er in mijn band helemaal geen binnenband zat. Onze vulcanisator had er wel eens van gehoord maar dit was de eerste keer dat hij zo'n band onder handen had. Ik haalde een reser­vebinnen­band uit de bak en binnen het uur konden we verder. Kosten: nog geen twee gulden, inclusief thee! Daar ga ik mijn handen niet voor vuil maken.

Een overnachtingsplaats werd gevonden bij een "truckersstop" vlak voor Bik­ran­ganj.

Toen ik de volgende ochtend wilde starten, sloeg de motor niet aan. Wat nou weer? Ik had geen zin in lang zoeken, dus ontluchtte meteen de brandstoflei­ding. Dat bleek de juiste beslissing te zijn. De wagen sloeg meteen aan en bleef lopen. Verstopte filters? Ik had geen idee. Toen we na een pauze weer verder wilden gaan, sloeg de motor weer niet aan. Weer even ontluchten en de motor liep weer als een naaimachine. De dieselpomp was goed, de filters niet verstopt, we stonden voor een raadsel.

 

Lijkenophaaldienst en "fikkiekijken".

 

In Varanassi vonden we vrij snel een DAKbungalow met een grasveld, waar "overlanders" zoals wij, mochten staan. Ik ging eerst aan de slag met het brandstofsysteem, maar kon niets vinden. Nieuwe filters erop, maar dat hielp niets. Ik had geen zin de boel te slopen, want we moes­ten de twee en twin­tigste in Delhi zijn. Dan maar voor het starten blijven ontluch­ten. Alles went.

Varanasi, ook wel Benaris genoemd, viel ons zwaar tegen. We wilden de zons­opkomst over de Ganges meemaken, dus bestelden we om een uur of vier 's och­tends een fietsriksja. Toen ik op de afgesproken tijd bij hem kwam, lag hij nog in zijn fiets te slapen, maar één ring aan de fietsbel en Sam was klaar. Koud, aarde donker en een mekkerende Lisa en Tim. Die zagen de lol er niet van in om zo vroeg op te staan. Dat we direct bootje gingen varen en naar crematies gingen kijken interesseerden hen zeer weinig. Ze hadden het koud en hadden slaap. De kultuurbarbaren?! Het ontwakend Varanasi èn het nietont­wakend Varanasi. Doodgaan en gecremeerd worden in Varanasi. Daarna de as in de Ganges: hét ideaal van de meeste Hindu's. Ze gaan van die plek direkt naar het Nirwana en zijn van de aardse ellende verlost. Lisa en Tim begre­pen er niet veel van. Hoe zouden ze reageren op die lijkverbrand­ingen?

De doden van Varanasi, bij tientallen liggen ze in de goot. In het telefoon­boek staat het eerste nummer achter de brandweer, het tweede achter de poli­tie en het derde achter de "lijkenophaaldienst". "Gelieve voor acht uur te bellen. Dan worden de doden nog diezelfde dag verbrand." De "koelhuizen" lig­gen elke dag boordevol lichamen. Ze kunnen het niet afbranden aan de Gan­ges. Opmerkelijk hoe Lisa en Tim reageerden. "Nou, die mensen zijn gewoon dood, iedereen gaat toch dood". Tim wilde "fikkiekijken" want die had het nog steeds koud. Toen het eenmaal begon te schemeren kwamen we pas tot de ontdekking hoe goor en smerig de stad eigenlijk is. Dat heb je over­dag, met het vele verkeer en de kleurrijke mensen niet zo gauw door. Nu ontbrak deze drukte en viel het ons op. Nét voor zonsopkomst kwamen we bij de Gan­ges. Al snel vonden we een "bootwallah" die ons voor een redelijke prijs naar de kre­ma­tieplaatsen (burnig ghats) wilde roeien. Lisa en Tim zagen het weer iets meer zitten, want het werd eindelijk een beetje warmer en ze gin­gen bootje varen.

De Ganges, de heilige rivier voor de Hindu's. Te vergelij­ken met een open riool van het ergste soort. Wat een smerige troep. En dan te weten dat elke dag duizenden mensen er een "heilig bad" in nemen. Ze drinken zelfs het heilige water. Zou je ook direkt het Nirwana ingaan, als je doodgaat van het Gangeswater? Het is nu eenmaal hun geloof. In een na­tionale krant las ik later, dat de overheid het baden in de Ganges niet afraadde. "Maar," voegde men er aan toe, "neem dan wel, zodra u thuis bent, een heilig bad onder de douche, met ladingen desinfecterende zeep." Het Gangeswater is niet gezond. Het commentaar van Hindu's is dat de rivier heilig is. Een heilige rivier kan zijn eigen boontjes doppen. Vol trots wees onze bootsman op de nieuwe vuilwatertoren. Hier kwam het riool van oudVaranasi opuit. Het water liep direkt de Ganges in. Pal naast de hoofdghat! Bij de verbrand­ingsghat aan­gekomen, zagen we dat men al druk bezig was. Het kremeren gebeurt door "on­aanraakbaren". Mensen die in geen enkele kaste thuishoren. Op een stapel hout, wordt een lichaam, in doeken gewikkeld, gelegd en de boel wordt met behulp van magnesium in brand ges­token. Lisa vond het wel een beetje raar. Tim vond het prachtig. Vooral als een stapel niet goed wilde branden. Dan werd er nog eens een extra lading magnesium opgegooid. Prachtig vuurwerk. Een lichaam moet binnen drie uur verast zijn, want er zijn nog "tig" wach­tenden. Is een lichaam niet helemaal verbrand, jammer dan. De res­ten worden zo  letterlijk  de Ganges ingeschopt. De as of het halfverbrande lijk mag name­lijk niet meer aangeraakt worden. Een rest van zo'n lijk dobbert dan langzaam met de stroom mee, richting Bangla Desh. En dan komt de zon er overdag bij. Wat heet wa­tervervuiling? En dan te be­denken dat miljoenen mensen hun drinkwater zo uit de Ganges halen!

De doeken waarin een lijk zit, zijn natuurlijk zo opgebrand en dan zie je een lichaamsdeel uit het hout steken. Niet zo'n leuk gezicht, maar Lisa en Tim had­den er geen moeite mee. Wij wel overigens. De botsing der kulturen!

Een kind, een Bramaan (iemand uit de hoogste kaste) of iemand die dood is gegaan na een beet van een cobra, mogen niet gecremeerd worden. Die lichamen worden met stenen verzwaard, zo de rivier ingekieperd. Als dan de li­chaams­gassen het gewicht van de stenen overtreft, komt zo'n lijk weer boven dob­beren. De gieren hebben dan weer een uitstekende maaltijd. Ze pik­ken door de zak heen en de stenen raken los. Het lichaam drijft, al stinkend en ontbin­dend rustig verder. De eetlust verging Hanny en mij. Dan te bedenken dat dit voor de Hindu's de heiligste plek op de wereld is. Wij hadden ons dat veel serener, veel schoner voorgesteld. Toen we uitgekeken waren op de burn­ing en bathingghats, meerden we aan, om de oude stad van Varanasi te bekij­ken. Nu waren we al aardig wat smerigheid gewend, maar dit sloeg alles. Het wemelde van de koeien en ossen. We klagen in Nederland over honde­poep, maar wat dacht je van koeienpoep. In het begin reden we met de buggy's keurig om de koeienvlaaien heen, maar op een gegeven moment gaven we dat maar op. Er was geen ontkomen aan. Nu waren wij natuur­lijk verwend door de steden Hard­war en Ayodia. Ook zeer heilige steden in het Hindugeloof. Ze hebben daar geen burningghats maar wel de bathing­ghats. Die steden zijn veel "hei­liger" volgens ons. Een beetje teleurgesteld kwamen we terug bij de DAKbungalow. We haalden de post op, telefoneerden naar huis om te horen of de reis van oma en Wim nog doorging. We gingen zwemmen in het Clarkshotel en de volgende dag snel weg.

Varanasi  Delhi, ruim zeshonderd kilometer over de National Highway nummer twee. De weg was redelijk goed maar enorm druk. We zagen regelmatig de "mooiste" ongelukken met vrachtwagens en bussen. Onbegrijpelijk hoe bezo­pen die lui rijden. Ik kreeg ook problemen met mijn stroomvoorziening. De dynamo was gelukkig wel goed, dus mijn startaccu's werden keurig bijgeladen. Het probleem zat in mijn accessoireaccu's. De storing bij het starten kon ik maar niet vinden. Ik zou het nog aardig druk krijgen in Delhi.

 

Drankprobleem.

 

Hanny had zich inmiddels omgekleed in haar zwarte burka. De foto in haar paspoort, waar zij zonder hoofddoek op stond, was weer bedekt met een waar ze wel een hoofddoek om had. We waren klaar voor Khomeinistan.

De metershoge Ajatholla Khomeini stond ons al streng kijkend en zwaaiend op te wachten. Ik keek nog eens goed naar de tien meter hoge schildering op de muur. Was zijn afbeelding al aan het vervagen? Hij was nu een jaar dood.

We reden door de poort naar de eerste douanepost. Dat was de immigrationafdeling. Voordat we ook maar één stempel in ons paspoort kregen, moesten we eerst naar de bank om geld te wisselen. Wederom trachtte ik in diskussie te gaan met een douanier. Hoe haalden ze het in hun hoofd om ook voor de kinderen die honderdvijftig dollar omwisselverplichting te eisen? Ik liet hem het visum van Delhi zien, waarin de kinderen gevrijwaard waren voor het verplichte omwisselen. Helaas, niets hielp en we moesten toch maar naar de bank. Daar probeerden we eerst Duitse marken om te wisselen maar men wenste Amerikaanse dollars. Dood aan de Amerikanen, weet je wel? Maar dat zullen wij wel verkeerd zien. We kregen weer tranen in de ogen van de slechte koers. Vijfenzeventig Rial voor één dollar!

We dachten de immigration door te kunnen maar nu moesten we nog een gezond­heidsverklaring gaan halen bij een soort ziekenhuis op loopafstand van de douanepost. Daar werden we een kamer ingeloodst. Na een paar minuten wachten kwam een niet uitgeslapen grauw uitziende man ons helpen. Hij pakte mijn paspoort en met vereende krachten probeerde hij een stempel òp de omslag van mijn paspoort te drukken. Dat lukte natuurlijk van geen kant. Hij drukte de stempel nog eens ekstra hard op zijn stempelkussen en probeerde het nòg een paar keer. Inmiddels zat mijn paspoortomslag al knap onder de stempelinkt. Heel voorzichtig stelde ik hem voor het eens op een bladzijde te pro­beren. Na enig nadenken zag hij de logika van mijn voorstel in en pakte een willekeurige blanko pagina. En zowaar, vol trots liet hij ons het resultaat van zijn stempelkunst zien. Ik was gezond verklaard. Gesterkt door dit sukses, werden de gezondheidsverklaringsstempels zonder verdere problemen in de overige paspoorten gezet. De "stempelzetter" zelf zag er niet gezond uit. Volgens ons had hij een drank of drugprobleem. Maar wat wil je ook met zo'n regering. Dan zou ik ook aan de dope gaan.

We gingen er verder maar niet op in en liepen weer terug naar "CHALITI".

Daar lieten we onze paspoorten zien aan een "immigrationofficial" en hij zette nog een paar stempels. Binnen een half uur was de zaak geregeld en konden wij Iran binnen. Nu moest de auto nog ingeklaard worden. We werden verwezen naar de douanepost, waar men de pa­pieren en de auto verder zou afhandelen. Tot onze grote schrik zagen we daar "NI­PITY" staan. Lisa en Tim waren blij Thijs weer te zien. Ik ging aan Thomas vragen wat er aan de hand was. Zij stonden nu al een dag te wachten. Hij vertelde, dat we pech hadden. De trein van Qila Safet naar Quetta zou die dag vertrekken en de passagiers die met die trein meewilden, hadden bij de afhandeling van de bagage voorrang. Daarbij kwam dat de kontroleurs niet bepaald hard werkten. Ook ging het kantoor tussen twaalf en drie dicht. Om te rusten had men Thomas verteld. De Ramadan, de heilige vastenmaand was net begonnen, dus het humeur van de kontroleurs was er niet op vooruit gegaan. Dat betekende dus wachten. Voor ons was dat een tegenvaller, want we hadden nog maar twee weken voor Iran. Tien april moesten we Iran  verlaten, omdat het carnet voor de auto op die dag afliep. Het laten verlopen van het carnet zou betekenen, dat we naar Teheran moesten en daar een nieuw moesten zien te regelen. Dat zou op hoge kosten komen te staan vanwege de bankgarantie, telexen tele­foonkos­ten. Ook trok Teheran ons niet zo, omdat daar het politieke bolwerk van de fana­tieke ajatolla's zit. We wisten nog niet zeker hoe sterk de antiwesterse mentaliteit in Iran was. Dit gevoegd bij de maand Ramadan, leek ons teveel risico.

Ik liep met de papieren van de auto naar de douane en daar zat een "charmant" in het zwart geklede jongedame. Ze stond mij zeer vriendelijk te woord. De stempelarij en schrijverij nam slechts een paar minuten in beslag. Daarna verdwenen de papieren in een la. Het wachten was nu op de heren die de auto zouden moeten kontroleren. Ik vertelde haar dat we nog maar twee weken voor haar "o zo mooie land" hadden. Dat we er de vorige keer in tien dagen doorheen gejakkerd waren en dat dat lang niet genoeg was om Iran op de juiste manier te leren kennen. Ze was vol begrip maar kon niets voor ons doen. Ze had in ieder geval begrip en dat was al heel wat. Ik vroeg haar of ik de chef kon spreken. Die goede man was er niet meer. Hij was net vertrokken naar een ziekenhuis in Mirjaveh, zo'n twintig kilometer verder. Zijn broer werd daar verpleegd. Op mijn vraag of ik dan een andere kontroleur mocht spreken antwoordde zij, dat de hele groep naar Mirjaveh was vertrokken. Steeds kwamen er bussen en taxi's aan met passagiers voor de trein voor Quetta. Het werd knap druk. Ook begon het weer warm te worden. Niemand werd er gekontroleerd en de stemming, ook bij de treinpassagiers, daalde onder het vriespunt.

Ondanks de Ramadan werd er flink gerookt en gegeten. Over dat "vastenfeest" hoefden we ons dus geen zorgen te maken. Achteraf bleek ook dat het douanepersoneel naar Mirjaveh was gegaan om uitgebreid te lunchen. Nu hebben zij daar niet zo'n probleem mee, want het mag volgens de Koran. Daarin staat dat iedere Moslim moet vasten, indien hij daartoe in staat is. Harde wer­kers, reizigers en meer van dat type personen, zijn dus niet ver­plicht te vasten. Aangezien wij tot de groep reizigers behoorden, knoopten Hanny en ik dat goed in onze oren.

 

Alles uitpakken!

 

Om een uur of drie kwam de groep kontroleurs weer opdagen. Zij gingen eerst aan de slag om de treinpassagiers erdoor te werken. De trein zou om een uur of vijf vertrekken, dus er was haast bij. De kontrole verliep dan ook niet zo streng. Thomas van het "NIPITY-team", had echter flink de smoor in. Zij hadden een zeven dagen transitvisum en wilden dit niet verlengen. Hij zag zich weer een dag verdoen aan de grens met wachten. Vriendelijk maar drin­gend verzocht hij de chef eens te beginnen met de kontrole van de "overlanders" die stonden te wachten. De groep Austra­liërs was inmiddels ook gear­riveerd en terwijl hij zat te praten met die chef, kwam er nog een truck van de reisorganisatie "Encoun­ter Overland" uit Pakistan. Dat betekende nog meer werk erbij. Uiteindelijk was de kontrole van de treinreizigers gebeurd en "NIPITY" kon op de put rijden. "Alles uitpakken"!

We kreunden van ellende. Ik vroeg de chef of dat ook voor ons gold. En ja hoor, "CHALITI" moest helemaal uitgepakt worden. We zouden ze hebben de knurften. Ik zette de bus achter de jeep van Thomas. We zetten de tafels buiten en spreidden een stuk plastic over de grond uit. Goed geholpen door Lisa en Tim begonnen we de bus uit te pakken. Binnen een paar minuten lag er een berg van ruim drie vierkante meter "troep" op straat. De chef van de kontroleurs kwam eens kijken hoe het erbij stond. Hij schrok zich te pletter. Dat betekende overwerken en daar had hij duidelijk geen zin in. We mochten ophouden met uitpakken en hij schopte drie medewerkers aan het werk om ons te kon­troleren. Onze aktie had sukses gehad.

Als een paar olifanten in een porcelijnkast gingen die lui te keer. Het was zo'n komplete chaos op dat stuk plastic, dat ze niet wisten waar ze moesten beginnen.

De gehele foto en videouitrusting moest het buro in om ingeschreven te worden in het carnet of om verzegeld te worden. De gitaar moest naar binnen, de straalkachel, de typemachine en ons tapijt. Ook vroeg hij om een grote plastic zak. Hij haalde de messen tevoorschijn en stopte die erin. De speelkaarten, en weet ik wat voor spullen verdwenen in die zak. Uiteinelijk vond hij de erotische afbeeldingen die we uit Kajoraho India hadden mee genomen. Hij riep zijn "maten" erbij en vol interesse bestudeer­en ze de taferelen in het gips. "Die zijn we dus kwijt", schoot het door mij heen. Tot onze verbazing verdwenen ze echter ook in de grote plastic zak. Uiteindelijk was de inventaris veranderd in een grote puinhoop. We hadden er de pest over in. Ik ging kijken hoe het zat met de spullen die ik in het buro had gebracht. Daar zag ik tot mijn schrik, dat men bezig was mijn foto en videotassen te verzegelen. Verontwaardigd vroeg ik hoe men dacht dat ik, als toerist, nu foto's moest maken in zijn land. Het begon hem toen ook te dagen, dat hij met iets onzinnigs bezig was. Ja, zo'n dag vasten valt niet mee. Dan nog het feit, dat je niet mag roken. Dat was echt afzien voor die lui. Dat bevordert het denkvermogen duidelijk niet. Na kort overleg met zijn chef kreeg ik toetemming de fototassen weer naar de bus te brengen. Dat liet ik mij geen twee keer zeggen. In een oogwenk haalde ik de vijf tassen van tafel en liep snel naar de bus. Mijn video was niet verzegeld en ik kon nu dus opnamen maken. Dat is vóór mij nog weinig toeristen gelukt.

Inmiddels was de groep Australiërs binnengekomen. Bij hen was een kompleet arsenaal messen in beslag genomen. Daar zaten een paar prachtig antieke dolken bij. Ook een paar heel mooi bewerkte Engelse bajonetten uit India. Hoe die lui ook debatteerden, ze kregen de zwaarden en messen niet terug. Ik opperde het idee om ze te laten verzegelen en in het carnet te laten noteren. Ik had nog wel een paar plastic zakken over. Als het met erotische afbeeldingen lukt, dan moet het ook gaan met een paar messen. Dat was bingo! Ik krijg nog steeds een krat bier van die Australiërs.

De verdere afwikkeling was niet zo'n probleem. Toen kwam echter het oprui­men en inpakken. Lisa en Tim hielpen weer "uitste­kend" mee. Ze smeten alles zonder te kijken weer in de bus. De chaos werd er alleen maar groter door en de stemming bij Hanny en mij daalde. Binnen twee uur had­den we "CHALITI" weer aardig op orde. We hadden er echter schoon genoeg van. We rammelden van de honger en Lisa kreeg een plotselinge inzinking. Ze werd op haar bed gelegd met alvast een hand rozijnen. Met behulp van een paar stripboeken was die ook weer rustig. Tim vond alles nog steeds prachtig en speelde rustig verder ondanks dat hij dikke ogen had en wit van vermoeidheid was. Die grote truck van Encounter Overland bleef hem boeien, terwijl hij daar al weet ik hoeveel keren in en om gespeeld had. We waren die lui namelijk ook in India al diverse keren tegengekomen.

Om half tien hadden we gegeten en lagen Lisa en Tim in bed. Al met al was de eerste dag in Iran een "sof". Helaas dit keer geen potje tafeltennis om de zaak sneller te laten verlopen.

De Berlijnse muur gaat plat! Het IJzeren Gordijn wordt opgetrokken! Dat werd tijd. We kregen weer vertrouwen in de mensheid. We zagen de toekomst voor ons en onze kinderen met minder zorg tegemoet. Dank je wel, Gorbatsjov.

Maar in Iran staat de tijd stil....

De route werd voorbereid. We wilden meer tijd nemen om het land te bekijken. Dat betekende een andere weg dan de vorige keer. We besloten naar Persepolis te gaan, in de buurt van Shiraz. Persepolis is een oude Romeinse opgraving en na de stad Isfahan, toeristische trekpleister nummer twee van Iran.

We wilden ook de steden Kerman, Shiraz, Isfahan en Tabriz gaan bekijken. De totale afstand zou ongeveer drieduizend kilometer zijn. Dat kwam neer op zeven rijdagen van ongeveer vierhonderd kilometer. Voor de steden wilden we een dag uittrekken. Gezien de goede kwaliteit van de wegen moest dat kunnen. We besloten de wekker tijdens de rijdagen weer op "mullah" te zetten. Lisa en Tim zouden wel doorslapen.

Het "NIPITY-team" en de bus met Australiërs besloten alvast te gaan rijden. Hanny en ik waren te moe om met hen mee te gaan. Trouwens we konden dat de kinderen ook niet aandoen. Balans van de dag: vier uur werken, twaalf uur pauze en dertig meter gereden.

 

Vrouwelijk geweld.

 

De volgende ochtend zaten we om een uur of vijf op de weg. Onze eerste zorg was aan diesel te komen. Vlak na Zahidan zagen we een tankstation. Daar stond echter een file van twee dagen! Heel langzaam begon ik voor te kruipen en zowaar: de vrachtwagenchauffeurs gaven mij zoveel ruimte dat ik vlak bij de pompen kon komen. Daar vroeg ik vriendelijk of ik "even voor mijn beurt" mocht. Dat wordt door chauffeurs over het algemeen niet met instemming begroet. Wel vreemd, want de vrachtwagenchauffeurs lieten mij wel voorgaan. Nu zag ik pas, dat ik bij de pomp stond waar de chauffeurs van de personenbussen moesten tanken. Ik moest maar achteraan sluiten. Na enige diskussie besloot ik het "vrouwelijk geweld" in de strijd te gooien. Dat had in moslimlanden al eens eerder tot zeer positieve resultaten geleid. Ik vertelde Hanny in het kort wat er aan de hand was en zij betrad het strijdtoneel. "Wij moeten van jullie regering binnen zeven dagen het land door. Gisteren een hele dag verpest, door dat stomme gekontroleer aan de grens en nu zeker twee dagen wachten tot we diesel krijgen? Wij hebben zes honderd dollar betaald om de wederopbouw van jullie land te bekostigen en we kregen daar maar vijf en zeventig rial voor". Hanny pakte weer eens goed uit. Geweldig, wat een meid. Jammer dat ik de redevoering niet op band heb opgenomen. Khomeini had er nog wat van kunnen leren. Ze wapperde wat met haar paspoort en kreeg nu bijval van de chauffeurs. Daarbij kwam ook, dat wij slechts honderd vijftig liter nodig hadden. Die truckers en buschauffeurs moesten meer dan zes honderd liter tanken. Hanny wenkte mij om naar een pomp te rijden. Nog even probeerde een oudere buschauffeur mij tegen te houden maar toen ik hem bijna over zijn tenen reed, gaf hij de moed op. Binnen een paar minuten zaten mijn tanks vol. Voor ongeveer vijftig gulden had ik honderdvijftig liter rijenergie.

Weer deed het ons pijn dat we die zeshonderd dollar officieel hadden moeten omwisselen. Dan zou ik de diesel voor nog geen twee dollar hebben gehad . We dromen daar nog geregeld van.

Al snel zaten we op het goede asfalt. Wat een verademing. Lisa en Tim zaten te juichen. We hadden hen voorbereid op lange rijdagen maar ook op goed asfalt, dus zo erg vonden ze dat niet. Ze konden nu lekker spelen, terwijl ik de bus op tachtig kilometer per uur hield. Dat schoot op. Op de eerste rijdag passeerden we vier keer een kontrolepost. Bij twee mochten we doorrijden en bij de andere twee wilde men onze paspoorten zien. Geen enkele keer wilde men de auto van binnen zien. Een verschil met een jaar geleden. Van de kontroleposten hadden we dus geen oponthoud te verwachten.  

 

 

Engels en porno.

 

Via een rondweg reden we langs het plaatsje Bam. Graag hadden we daar de citadel bezocht en de familie ontmoet die ons de eerste keer zo gastvrij ontvangen. Dat bewaren we maar voor een volgende keer.

Langzaam ging de hoogtemeter weer klimmen. We reden over een vlakte die op ongeveer twaalf honderd meter lag. De buitentemperatuur zakte naar zo'n twintig graden. Zo nu en dan een regenbui. We genoten van de uitzichten. Kaal, steenachtige woestijn met op de ach­tergrond de besneeuwde toppen van een paar bergen. Veertig kilometer voor Kerman stopten we bij een politiepost. Het was al laat in de middag en we vroegen toestemming om op de parkeerplaats te mogen overnachten. Dat mocht. Ik werd uitgeno­digd om een kop thee te komen drinken en ik moest de kinderen ook meene­men. Hanny was blijkbaar niet welkom. Ik verontschuldigde de kinderen met te zeggen dat ze erg moe waren. Al met al bleef die kommandant maar doorzeuren. Hij moest en zou zijn kennis van het Engels aan zijn on­dergeschikten tonen. We spraken over van alles en nog wat maar hoofzakelijk over mooie vrouwen en pornografie! Zo zie je maar weer, de gedachtenwereld van sommige man­nen in het orthodokse moslim­land Iran verschilt niet zoveel met die van sommigen in Europa. Met veel moei­te kon ik mij losrukken uit de konversatie met de "heren" politieagenten. Ik kon gaan bijkomen van ongeveer negen stuururen. We hadden die dag bijna vijfhonderdzestig kilometer onder de wielen door gedraaid. Een gemid­delde van zo'n vijf en zestig kilometer per uur. Dat was lang geleden, we kregen er weer zin in.

's Nachts werd het vrij koud, zo rond het vriespunt. Ik was blij dat de kachel van Truma goed werkte. Daar zouden we geen problemen meer mee krijgen of het zou zijn dat het gas op zou raken en we geen kans zagen de f­les­sen te vullen.

De volgende ochtend, direkt na het gekraai van de mulla's, weer achter het stuur. Bij Kerman werd weer de tank gevuld. Dit keer waren we direkt aan de beurt. Na Kerman verlieten we langzaam maar zeker het gebied van de KavireLutwoestijn. Het landschap werd groener en meer gekultiveerder. We kwamen regelma­tig door kleine dorpjes. We naderde de meer bewoonde wereld. We stegen en daalden tussen de vijfienhonderd en vijfentwintighonderd me­ter. Prachtige vergezichten en besneeuwde toppen. En dan het "zoefasfalt", we raakten er niet over uitgepraat. Lisa en Tim sloegen een gat in onze teken­papier­voorraad. Nadat de weg van de havenstad Bandarabbas erbij was gekomen werd het iets druk­ker maar het verkeersgedrag van de vrachtwagen­chauffeurs was bijzonder goed.

 

 

Jan Huigen in de ton.

 

We kwamen in de stad Shiraz. In ruim negen stuur­uren hadden we die dag net iets meer dan zeshonderd kilometer kunnen rijden. Ef­fektief zo'n vier en zestig kilo­meter per uur.

Shiraz is de hoofdstad van de Perzische kunst en staat bekend om zijn nach­tegalen, dich­ters, ro­zen, parken, mooie tuinen en in de "goeie oude tijd"; de wijn. Helaas heeft hier de tijd ruim tien jaar stilgestaan. Stof, ver­val en achterstallig onderhoud. Jammer, want de sporen van die mooie maar voor­bije tijd waren nog overduidelijk te zien. Na zes keer vragen (en geen één keer de verkeerde weg gewezen) von­den we het "tourist camp". Ze wisten niet wat ze za­gen: buitenlandse toeris­ten! Dat was lang geleden. En nu bleven ze zowaar nog twee dagen. Dat was helemaal te gek! Wel kostte ons de camping drie en twintig dollar per nacht. Men zag de be­lachelijkheid van de om­wisselkoers ook in. Direkt kreeg ik van diverse kanten de aanbie­dingen om de dollars bij hen om te wis­selen voor vijftien honderd rial! Zelf de officiële kamp­wacht gaf mij deze koers. En hij deed het aanbod ter­wijl er een groep van zo'n tien toe­hoorders om ons heen stond.

De sporen van een eens welvarende camping waren duidelijk te zien. Ruime plaatsen voor tenten en een zwembad! Helaas was dat nu een visvijver met vies bruin water. De duikplank was van rotheid inelkaar gestort. De bun­ga­lows van de camping werden bewoond door Iranezen die tijdelijk in Shi­raz moesten zijn. Allemaal overheidspersoneel mét kinderen. Dolle pret voor Lisa en Tim. Ik nam mijn videokamera weer ter hand om de  hele meute te filmen. Met handen en voeten probeerde ik de kinderen duidelijk te maken dat ik graag een Iraans kinderspel en Iraanse kinderliedjes wilde filmen. Dans en zang en meer van dat kulturele kinderspel. Maar de kinde­ren begrepen mij niet, óf het was door de ajatholla's verboden. Verder als "la, la, la" kwa­men ze niet. Lisa heeft hen toen maar "Jan Huigen in de ton geleerd. Dat zijn heel leuke videoopnamen geworden.

Een mooie asfaltweg op de camping verplichtte ons natuurlijk tot fietsles. En weer kwamen we adem tekort. Lisa kon nog lang niet alleen fiet­sen, maar na heel wat kilometers heen en weer gerend te hebben, durfde ze het toch wel aan. We moesten haar loslaten maar wel naast haar blijven lopen. Zou dit een wraakaktie van haar zijn geweest voor het één of ander? Het afstap­pen ging soms goed. Voordien betekende afstap­pen, af­vallen. Tim, die bakte er nog niets van en die moesten we steeds vast blij­ven houden. De volgende dag namen we een taxi naar het toeristenburo. De ­chauf­feur had duidelijk plezier in het feit dat hij toeristen vervoerde. Hij reed een heel stuk om en ver­telde honderduit over de stad. Zo kregen we een uitste­kende stadsrond­tocht voor niets.

We kwamen aan bij een enorm kantoor. De V.V.V.! Weer hetzelfde ver­haal. Alles wees erop, dat Shiraz zo'n tien jaar gele­den veelvuldig be­zocht werd door toeristen maar dat een bezoe­ker tegenwoordig een uit­zonder­ing was. Het grote kantoor was bemand door slechts één persoon. De bu­ro's, tafels en vitrines waren bedekt met een dikke laag stof. De be­heerder stak zijn te­leur­stelling niet onder stoelen of banken. In de sjahtijd werkten er der­tig man. Er werden toers geor­ganiseerd en kulture­le voorstellin­gen gehou­den. Nu is er van dit alles niets over. Wel had hij een bij­zonder goede stads­plat­tegrond voor ons van tien jaar gele­den. "Maar er was in die tijd niets bij­gebouwd," vertelde hij. Hij legde uit waar we heen moesten gaan. Alleen hadden we pech....het was de dag van de volksrevolutie. Het was precies tien

jaar geleden dat Khomeini de macht had overgenomen. Het woord "volksrevolutie" kwam er met zoveel woede uit, dat we precies wisten hoe hij over de situatie dacht. Niet goed dus. We schrokken wel dat het vandaag zo'n "jubileumdag" was. Je wist maar nooit. De antiwesterse gevoelens werden nog regelmatig door de ajatholla's uit Teheran flink aangewakkerd. Daarbij kwam ook nog de Ramadan. We zouden wel zien. We klapten de buggy's uit en gingen te voet alle bezienswaardigheden af. Helaas was bijna alles gesloten vanwege het "feest". Maar de grote Vrijdagsmoskee was wel open. We hadden het geluk dat ajatholla Hoeseini daar een toespraak hield. Even wijfelden we of naar binnen moesten gaan maar vertrouwend op de mensheid besloten we het toch te doen. "It's not our war", dachten we en wat hebben wij ermee te maken? Deze instelling had ons in al onze reisjaren nooit in problemen gebracht. Integendeel, het had ons juist altijd geholpen. Het had ons nader tot de mensen gebracht.

Ik ging met Tim naar de mannen en Hanny reed richting vrouwenafdeling. De stem van Hoeseini werd echter zo door versterkers opgeblazen, dat Tim er al snel genoeg van kreeg. "Poeh hard, poeh lawaai, poeh snel weg, poeh veel mensen, ik moet poeh plassen!" Tim was in een "poeh"tijd. Jammer, want ik had graag even met Hoeseini van gedachten gewisseld over het á‚áá‚án en ander...

 

Toeristen op de fiets.

 

Hanny had een heel andere ervaring. Nauwelijks was zij binnen of ze werd hartelijk ontvangen door een paar vrouwen. Die lieten haar de vrouwenafdeling van de moskee zien en gaven haar een uitstekende plaats op de voorste rij dicht bij Hoeseini. De vrouwen stelden de aanwezigheid van Lisa en Hanny zeer op prijs. Begrijpen deed Hanny echter niets van de toespraak. De volgende keer even een snelkursus Urdu volgen. We kwamen erachter, dat we van Iran en de bevolking niets te vrezen hadden.

We pakten de fietsen van het rek en trokken de stad in. De reaktie van de mensen was geweldig. Zwaaien, toeteren en vaak stak men de duim op. Iedereen had duidelijk plezier in ons. Toeristen op een fiets, dat was voor veel ªjonge  mensen beslist de eerste keer dat ze dat zagen. En dan nog wel op zulke "buitenaardse" fietsen. En dan ook nog met twee hoogblonde kinderen.

Ik merkte bij de ouderen een soort weemoed. Een enkele keer drukte een man mij de hand, om, zonder iets te zeggen door te lopen. Ik had medelijden met die mensen.

Ondanks het feit dat wij zoiets als "heel bijzonder" voor die mensen waren, bleef men toch van een respektabele afstand naar ons kijken. Heel wat anders dan in India en  in mindere mate dan Pakistan. Daar waren we al binnen een paar tellen omsingeld geweest door een enorme mensenmassa. Het was trouwens een prachtig gezicht Hanny met haar zwarte burka te zien fietsen. Lisa bombardeerde haar meteen tot "de zwarte non". Tim vond het "Poeh"lelijk.

We deden inkopen op de Vakil Bazaar. De stenen overkoepeling zorgt voor koelte in de zomer en houdt het redelijk warm in de winter. Shiraz is de stad van de nachtegalen en elk winkeltje had dan ook zo'n vogel in een kooi buiten hangen. Nu is het gezang van een paar van die vogels wel mooi maar het gekwetter van een paar honderd? En dat in zo'n galmende bazaar.

We kochten tomaten, nootjes, koekjes, brood, snoep, appels en meer van dat lekkers. Niet omrekenend op de koers, betaalden we wat er op de prijsbordjes stond. We kregen bij alle stalletjes keurig een handgeschreven "kassabon". Toen we later in een park de rekening opmaakten, schrokken we ons dood. We hadden voor ruim honderd vijftig gulden ingekocht! We droegen het allemaal in twee kleine plastik tasjes. "Goeiemorgen". We konden er maar niet aan wennen.

 

Rookverbod in de stad.

 

We zagen ook een verandering in kleding vergeleken met een jaar geleden. De jongere vrouwen droegen nu veel minder de zwarte burka. Vaak zagen we zeer modieus gevormde jassen. Wel "maat tent" en natuurlijk donker gekleurd: donkerblauw en paars heeft z'n intrede gedaan. De jassen en burka's leken ons ook een stukje korter. Nu kwamen de bijzonder mooie schoenen beter uit. Ook zag men de kousen en nylons iets meer. We zagen meer vrouwen achter het stuur van auto's en de vrouwen droegen veel vaker een vrolijke hoofddoek.

Wel overheerste het zwart of donkere kleuren nog steeds maar het was toch

anders dan vorig jaar. Over de Ramadan hoefden we ons geen zorgen te maken. Eten was er genoeg te koop. Zelfs werd er brood gebakken. Dan moet je weten, dat die broden binnen een paar uur keihard zijn en ongeschikt om te pruimen. Wanneer iemand in de ochtend een brood koopt, dan maak je ons niet wijs, dat die persoon tot het laatste kraaien van de mullah wacht met opeten.

Wat wel heel bijzonder was: er rookte niemand op straat. Moet je je voorstellen, een stad zo groot als Amsterdam en niemand rookt! De antirookfanaten zouden hier geheel uit hun dak gaan.

Een nadeel van de Ramadan is wel, dat de theehuizen gesloten zijn. Wij waren dus verplicht naar een internationaal hotel te gaan om ons potje thee te kopen. Ook mochten we in die restaurants roken. Dat bedoel ik nou met tolerantie. Dat kan men bijvoorbeeld in SaoediArabië wel vergeten. Daar gold de vastentijd echt voor iedereen. Westerling, gast of niet, ook in de grote

hotels, vonden wij de restaurants gesloten.

Toen we een keer brood kochten, konden Lisa en Tim zich niet inhouden. Ze bleven mekkeren om een stuk brood. "Ik heb honger, ik heb honger". Nu ver­schilt het woord honger in het Nederlands niet zoveel met het "honger" uit­gesproken in het Engels. Al snel kwam een Iraniër op ons af. Hij wees ons op een steegje naast de bakker en deed met zijn handen het bekende eetgebaar. Wij reden de buggy's en de kinderen het steegje in. Daar stonden nog een paar mensen "stiekem" te snoepen van het overheelijke Ramadanbrood. Wel lachen hoor.

We vonden het echter wel vervelend, dat men ons steeds vroeg of wij geld wilden wisselen. Zelf hield ons daarvoor een paar keer een politieagent staande. Het maken van videoopnamen leverde geen enkele keer problemen op. Mooi, mooi en nog eens mooi.

We verstuurden een telegram naar huis maar de telefoon bij de ambassade of de residentie in Teheran werd niet opgenomen. Die waren zeker ook de dag van de revolutie aan het vieren onder het genot van diplomatieke Heineken.

Van Shiraz naar Persepolis is een klein stukje. We waren er dan ook vroeg maar toch was het er al vrij druk. Jammer dat de Iraniërs net twee dagen vrijaf hadden. Normaal heb je de opgravingen voor je alleen. Uitgezonderd dan een loslopende Japanner (ja, ja, we hebben er in totaal twee gezien in Iran) en een Joegoslaaf. Ook is Persepolis een "stopover" voor Encounter, Top Deck Travel en een paar andere reisorganisaties die het "aandurven" India via de landroute te bereizen.

Persepolis was een belevenis. Het is gebouwd vijf honderd jaar voor Christus, ooit eens platgebrand door Karel de Grote en heel mooi gerestaureerd door de laatste sjah. Die wilde er zijn jubileum vieren maar dat is net niet gelukt. Khomeini gooide roet in het eten. Het leek een beetje op een Egyptische stad. Lisa en Tim konden klauteren en Hanny had last van haar Burka.

Ik mocht helaas op het ruïneveld niets opnemen dus ben ik maar buitenom gelopen. Van achter het hek heb ik toch mooie beelden kunnen maken.

Lisa en Tim vermaakten zich uitbundig in een soort speeltuin. Het leukste vonden ze het vierstoels "reuzenrad". Eá‚án man draaide de stoeltjes in het rond. Het ging niet hard en daarom durfden ze erin. Ze hadden reuzepret.

Gelukkig mochten ze een paar keer voor niets, want anders was dit "reuzen­rad" avontuur aardig in de papieren gelopen.

Terug bij de auto ontdekte ik dat een achterband lek was. Nu was die in Kashmir al beschadigd maar de scheur was niet erg diep geweest. Ik had toen besloten om hem "achter" te monteren en er mee door te rijden totdat hij helemaal kapot ging. Dat was hier dus. Het laatste stuk piste in Pakistan had de band geen goed gedaan. Het viel ons nog mee, dat hij het nog ruim duizend Iran kilometers had uitgehouden. Ik liet hem bij een bandenreparatieplaats van de velg halen. Het metaal kwam er aan de binnenkant ook al door. Dat was niet meer te repareren. We wisten dat de banden in Turkije goedkoop waren en we hadden geen zin onze tijd in Iran te verdoen met naar een vervanger te zoeken. Weggooien kon ik de kapotte band echter niet, want

op het carnet stond, dat ik met twee reservebanden het land binnen was gekomen. Je moet dan ook met twee banden het land weer verlaten. Mis je een band dan heb je, volgens de autoriteiten, er á‚áá‚án verkocht. Dat mag niet en je moet dan boven op de invoerrechten ook nog eens een boete betalen. Nu is er in al die jaren dat wij op een carnet gereisd hebben nog geen enkele keer

naar de reservewielen gevraagd, maar je zal ná‚át zien.

We reden diezelfde dag naar Isfahan. We wisten dat we het niet zouden halen maar elke kilometer die we aflegden was er á‚áá‚án en zou ons voor Isfahan meer tijd geven. We moesten daar ons visum zien te verlengen. Hoeveel tijd zou dat in beslag nemen? Zou het ons niet lukken, dan konden we nog op tijd de grens met Turkije bereiken. Dat zou dan wel stevig doorrijden betekenen en

er moest niets tegenzitten. Het werd spannend.

Even voor Abadeh vonden we een geschikte overnachtingsplaats bij een politiepost. Gelukkig hoefde ik dit keer niet uitgebreid thee te drinken bij de kommandant.

De volgende dag vroeg op pad en om een uur of twaalf waren we in Isfahan.

Eerst wilden we bij het "Tourist Inn" gaan staan maar dat bleek zo'n vijf kilometer buiten de stad te zijn. We reden naar het centrum. Daar waren Lisa en Tim het niet mee eens. Bij de Tourist Inn konden ze weer "fietsles" krij­gen en zij wilden daar blijven staan.

Toen we echter uitlegden dat dat voor ons betekende elke dag een kilometer of tien fietsen om alleen in de stad te komen, zagen zij de redelijkheid van het "verkassen" wel in. Maar leuk was het niet. Toen het echter nog begon te regenen vonden ze het best, dat we in het centrum van Isfahan een overnachtingsplaats zochten.

Midden voor de Vrijdagsmoskee vonden we een grote parkeerplaats. Hier zouden we de nachten doorbrengen. Lekker dicht in de buurt van de bazaar, vreemdelingenpolitie, postkantoor en grote moskeeën. Beter kon niet. De vreemdelingenpolitie was helaas gesloten, dus voor de visumverlenging moesten we de volgende dag terugkomen. We zaten in ieder geval op het goede adres en visumverlenging was volgens de man die ons aan de poort te woord stond geen probleem. Helemaal zeker waren we daar niet van maar we zouden wel zien.

We pakten de fietsen van het rek en gingen door Isfahan peddelden. We lieten nu de fototoestellen thuis en namen de video mee. Het weer was somber, maar dat had tot resultaat, dat de blauwe kleuren van het mozaïekwerk op de gebouwen veel mooier uitkwam. Het was nu tenminste niet meer zo'n stoffige grijze "troep".

De volgende ochtend dus eerst naar de Vreemdelingenpolitie. Daar werden we meteen geholpen. De paspoorten werden ingeleverd en we moesten wat formulieren invullen. "Hoelang wilt u in Iran blijven? Eén maand, twee maanden, u zegt het maar." We vielen bijna van onze stoel van verbazing. Ook dat hadden we niet verwacht. Iran is dus toch een vakantieland. De visumkosten waren wel duizend rial per paspoort. Omgerekend volgens de officiële koers, een slordige dertig gulden!

Waarom heeft men in het Westen zo'n angst voor het land? Dat is nergens voor nodig. Ook in de bazaar van Isfahan waren de mensen bijzonder behulpzaam. Ik kreeg alle medewerking tijdens het maken van videoopnamen. In één woord: te gek.

We besloten ons "in te dekken" voor wat betreft de souveniers. En we waren binnen de kortste keren door ons geld heen. Zonder problemen wisselde ik vijftien dollar op de "zwarte markt". De straatkoers stond trouwens uitgebreid vermeld in de Teheran Times, dus dat zwarte zal wel meevallen. Ik kreeg één en twintig duizend rial voor vijftien dollar. Officieel zou ik er tweehonderdtachtig dollar voor hebben moeten betalen! Meteen zakte onze "privékoers" met vijftig procent. Het leven in Iran werd voor ons iets goedkoper.

En wat waren de souveniers mooi. Heel fijn schilderwerk, mooie geëmailleerde schalen en peper en zoutstelletjes.

We waren onder de indruk van Ishfahan. Helaas waren de theehuizen ook hier gesloten. Na het "kraaien" van de laatste mullah  en wat wastie weer hard gaan ze open. Dan komt er meteen meer leven in de stad. Maar dan was het te laat voor Lisa en Tim om nog op pad te gaan.

De overnachtingsplaats midden op het plein beviel ons uitstekend. Geen enkele keer heeft men ons er lastig gevallen. Niet zo geslaagd was het, dat een paar jongens zo idioot waren om een uur of elf 's avonds nog een potje te gaan voetballen. Maar we waren zo moe, dat we daar niet lang van wakker bleven.

Ons visum was verlengd, we hadden Isfahan uitgebreid bekeken en we konden nu verder gaan. Ons carnet was nu de tijdsbeperkende faktor. Dat was nog vijf dagen geldig. Het visum nog een maand.

Onze volgende stop was Tabriz, via Saveh, Takestan en Zanjan. We hadden nog vijf dagen de tijd, dus zulke idiote rijuren hoefden we niet meer te maken.

We lieten de eerste mullah maar rustig kraaien en bleven slapen tot we van­zelf wakker werden. Lekker ontbijten, ruime pauzes en warm eten tussen de middag. We haalden zo nu en dan Lisa's fiets van het rek om de kinderen fietsles te geven en tegelijkertijd aan onze konditie te werken.

Lisa en Tim vonden het rijden helemaal niet erg. Er werden bouwwerken gemaakt van Lego en Duplo. De luistersprookjes en alle kinderliedjes kenden Hanny en ik inmiddels van achteren naar voren. De Sharp©cassetterecorder maakte weer heel wat uren. Hanny zat tot vervelens toe (voor Hanny dan) voor te lezen uit Bobo's, Pinkeltje, Sesamstraat en al die andere boekjes. Sommigen zijn trouwens leuk.

Helaas was het te koud voor Lisa en Tim om lang buiten te spelen. Maar met het kacheltje aan wisten we het in de bus gezellig en op temperatuur te houden.

We waren vroeg in Tabriz. Tijd genoeg voor Lisa en Tim om nog uitgebreid in de sneeuw te gaan spelen. We zetten de bus op de plaats die ooit een stadscamping was en kleden ze dik aan. De buitentemperatuur was rond de tien graden. Maar er lag sneeuw en dat was dolle pret. Een paar omstanders was het niet duidelijk waarom onze kinderen zo'n lol hadden met die sneeuw. Zij zaten er nu al vijf maanden in. Ze waren blij dat de sneeuw bijna verdwenen was. Toch is het sneeuwavontuur niet gezond voor haar geweest is. 's Avonds voelde ze zich niet lekker en een beetje zielig ging ze zonder morren op tijd naar bed. Iets wat voor Lisa een uitzondering was.

Tabriz is het centrum van de tapijthandel. Dat wilden we onderzoeken. De

volgende dag gingen we met het openbaar vervoer de stad in. Eens kijken hoe dat functioneerde in Iran. Zoals wij gewend waren, stapten we achter in de bus. Helemaal mis, we zaten in de mannenafdeling. Jammer dan, "it's not our war" en nu hadden we tenminste een plaats om te zitten. Ze keken eerst wel raar maar verder kregen we geen kommentaar. Lisa voelde zich bij het opstaan al niet zo erg lekker en nu zat ze in die overvolle bus. Het werd haar allemaal te veel. Ze moest overgeven. Dat betekende voor ons wel meer beenruimte......

We besloten toch maar de frisse lucht in te gaan en we stapten precies voor het museum van Tabriz uit. Dat kon niet beter. We liepen door het museum maar het stelde niet veel voor. In de kelder stonden beelden die een beetje "eng" waren volgens Tim. Hij wilde niet verder. Hij besloot weer de brand­blussers te gaan bekijken. Ik moet zeggen er hingen een paar mooie eksemplaren tussen.

We bezochten ook het toeristenburo. Daar waren ze zeer behulpzaam maar van informatie hadden ze geen benul. Wat zoeken toeristen nu in Tabris? Ze hadden in geen tijden buitenlanders gezien. Toch kreeg ik wat bijzonder mooi foldermateriaal over Iran mee. Leuk voor in het plakboek.

De tapijtenbazaar was echt iets bijzonders. Nog nooit hebben wij zoveel tapijten bij elkaar gezien. En niet van die kleintjes, nee, van die "moskee brede" enorme lappen. Wij vonden ze niet mooi maar het was wel indrukwekkend. Op tijd gingen we terug naar "CHALITI". Wederom zat de stadsbus prop­vol. Lisa moest wéér overgeven en opnieuw hadden Hanny en Lisa meer been­ruimte. Toen ik alleen de stad in ben gegaan, bezocht ik een klein "handicrafts emporium". Daar lagen de mooie tapijten. Spotgoedkoop, als je je geld tenminste zwart had omgewisseld. Dat kon daar trouwens aan de kassa(!).

Maar....je hebt voor het uitvoeren van een tapijt, een vergunning nodig. Deze kon alleen verkregen worden in Teheran. Zij zouden dat wel voor mij willen regelen maar dat zou minstens een week duren. En zoveel tijd hadden we niet. Jammer dan. Ik kocht een zestal tegels. Geglazuurd met een heel mooi motief. Ze kwamen uit de stad Yazd, het middelpunt van de keramiek­kunst. Daar waren we op de heenweg al geweest maar om twintig kilo tegels mee te sleuren door India zagen we toen niet zitten. Ik ben van plan om er ter zijner tijd een tafeltje mee te bedekken.

's Nachts hadden we "last" van nachtvorst. Dat was lang geleden. Gelukkig had ik in Quetta antivries in de radiator gegooid.

 

Afzetten met Koran.

 

Vlak voor de grens wilde ik de tanks tot aan de rand vullen met diesel. Ik stuurde naar een tankstation en vroeg daar of we diesel konden kopen. Nu is de dieselvoorziening in het noorden van het land problematisch. Bij sommige stations moest je brandstofbonnen hebben. Ook bij dit station vroeg men mij daarnaar. Ik had ze niet en vertelde de pompbediende dat ik een toerist was en geen bonnen kon kopen. Hij haalde zijn baas erbij. Deze man kwam met de Koran onder zijn arm naar buiten. "Ah", dacht ik, "een goed Moslim, dus dat zit wel snor". Helemaal verkeerd! Hij wilde ons wel diesel verkopen maar dan tegen een belachelijke prijs. Normaal betaalde ik zeshonderd rial voor tachtig liter. Nu wilde die idioot er vijf duizend voor hebben. Ik geloofde mijn oren  niet. Stond die kerel met de Koran onder zijn arm een reiziger af te zetten. Dat sloeg alles. Ik probeerde de humor er nog van in te zien en met een lachend gezicht vertelde ik hem hoe ik over dat "zwart handelen" in kombinatie met de Koran dacht. Hij bleef echter glashard volhouden. Ik ging uitgebreid met hem in diskussie maar hij wist van geen wijken. Ik begon te dreigen met de politie maar hij wist dat de dichtsbijzijnde politiepost veertig kilometer verder was. Het leek hem sterk dat ik dat hele eind om wilde rijden alleen maar om hem aan te klagen. Hij was namelijk van mening dat ik de diesel dringend nodig had. Op de vraag hoe hij dacht hoe ik aan de grens moest komen, antwoordde hij dat dat zijn probleem niet was. Dit ant­woord schoot mij in het verkeerde keelgat. Ik maakte hem voor alles en nog wat uit. Ook dat hij zo schijnheilig de Koran zat te lezen. Khomeini had iemand vergeten op te knopen, "shit Moslim" en meer van die mooie woorden.

Lisa en Tim klaagden tegen mamma dat pappa weer heel lelijke woorden in het Engels zei. Hanny zat stiekem te lachen. We hadden genoeg diesel om in Turkije te komen, dus waar maakte ik mij druk over? Ze had wel gelijk maar het feit dat we juist op de laatste dag, na zoveel vriendelijkheid te hebben ervaren in Iran, zo'n hufter tegenkwamen, stelde mij diep teleur. Ook wist ik dat in Turkije de diesel vele malen duurder was dan in Iran. Met tachtig liter had ik al snel zo'n zestig gulden verdiend en daar wilde ik wel wat moeite voor doen.

De pompbediende keek zonder iets te doen toe. Ik kreeg het idee, dat hij mij groot gelijk gaf maar hij durfde niets te ondernemen. Onder een enorme scheldkannonade van mijn kant, verdween de "vrome" chef, met zijn Koran weer in zijn hok. De pompbediende keek raar op, dat wij zomaar wegreden. Hij had ook gedacht dat we dringend diesel nodig hadden en daarom zo'n stennis maak­ten. Even speelde ik met de gedachte naar de politie te gaan. Maar toen schoot mij de ervaring in Benin in Afrika weer door het hoofd. Daar zijn we, na afgezet te zijn bij een benzinestation, wá‚ál aangifte gaan doen. We belandden toen bijna in de bak, omdat we een "kameraad" pompbediende van fraude beschuldigden. Terwijl een kind van zes nog kon zien dat niet wij, maar de pomphouder de kluit belazerde.

Het probleem was echter uit de wereld, toen we dertig kilometer ver­der weer een pompstation zagen. Daar kon ik bonnen in een kiosk kopen. Ik bestelde tach­tig liter en moest vrij weinig beta­len. Maar ik kon dat Urdu gek­rabbel op dat bon­netje niet lezen en liep naar de diesel­pomp. Daar haalde ik de pis­tool uit de houder en begon vrol­ijk fluitend de tank te vullen. Bijna bij de tach­tig liter aangekomen kwam de pompbediende in paniek op mij aan­gelo­pen. Ik bleek een bon te hebben voor zestig liter. "No problem", ver­telde ik hem, "ik koop zo wel een bon voor de rest". Nadat ik afgetankt had, ging ik weer naar de kiosk om een dieselbon voor de reste­rende twintig liter te hal­en. De bonnen­verkoper keek vreemd op en ver­telde mij toen dat ik maar zestig liter mocht tanken. Ik had er toen schoon genoeg van. Onder het toe­wensen van een har­telijk "sjoekran" liep ik naar "CHALI­TI", kroop achter het stuur en wilde wegrij­den. De pompbediende kwam snel naar ons ge­rend. Hoe zat het nu met die twintig liter? Ik vertelde hem, dat hij dat maar aan de bon­nen­verkoper moest gaan vragen. Verder kon hij naar zijn pomp lopen. Ik weet niet of hij die woordspel­ing begrepen heeft. Ik startte de motor en weg was de familie De Vries.

Zo had ik tenminste iets van mijn gram teruggehaald. Alleen hopen wij nu maar, dat die man er geen problemen mee zal krijgen, hoewel hij ook een on­der­deel is van het systeem. Dus zo erg zaten wij er niet mee.

In het plaatsje vlak voor de grens maakten wij de laatste rials op. Een paar blikken bonen, een kilo cashewnoten, schoenen voor Lisa en Tim. We keken niet naar de prijs. Omgerekend kwam ons een blik bonen op bijna tien gulden te staan!

Een dag eerder dan nodig was waren we door Iran heen. Het land was ons weer prima beval­len. Goede, vriendelijke, wel opgevoede mensen op een enkeling na. De invloed van de ajatholla's is aan het vervagen. Er was in Tehe­ran al een demonstratie tegen de regering geweest. Laten we hopen dat de fanatieke kliek weer een beetje normaal wordt en het land redelijk gaat be­sturen. De mensen verdienen het.

Ook het feit dat we tijdens de Ramadan in Iran waren, heeft geen noemens­waardige problemen opgeleverd. Wel viel het Lisa en Tim op, dat we dit keer nergens ijsjes konden kopen. De restaurants en theehuizen waren allemaal  letterlijk  dichtgeplakt met krantenpapier. Alleen 's avonds, na het laat­ste gebed, gingen sommige open. In Tabriz was er vlak bij het Tou­rist Camp een enrom lunapark. Het ging pas om tien uur 's avonds open. Echt plezier werd er ook niet gemaakt. Er reed een gloed­nieuwe(!) Toyotajeep rond. Daar­in zaten vier revolutionaire gar­disten stoer te doen. Zij moes­ten, denk ik, op­letten of er niemand uit de band sprong en er geen vrou­wen rond­liepen met makeup.

Begrijpen doen we de Ramadan niet. In de Koran staat, dat het dient om het lichaam te reini­gen. Na het laatste avond­gebed mag je je dan weer volstoppen met de meest ongezonde troep die je maar kunt krijgen. In geen enkel moslim­land hebben we trou­wens overdag zoveel pick­nickende mensen ge­zien. We hebben dat ook opgezocht in de Koran. Daarin staat dat je niet hoeft te vasten als je op reis bent. Er is zelfs een minimum aan reiskilometers ge­noemd: Zes Nu was dat vroeger, toen er geen auto's waren, een flinke af­stand. Tegen­woordig is het niets. Hup, even de auto in, picknickmand in de kofferbak. Daarna een kilometer of tien rijden en eten maar. De Koran moet op dat punt dus "bij­ges­teld" worden.

Ook staat in de Koran, dat je alleen hoeft te vasten als het mogelijk is. Wanneer je door zware arbeid te ver­richten niet kan vasten, omdat het scha­delijk is voor de gezondheid, dan mag je eten. Deze omschrijving is ook voor diverse uitleg vatbaar.

Het fietsen in Iran leverde zo nu en dan wat jaloerse blikken van jongeren op. Zij moesten het doen met fietsen van voor de revolutie.

Het Shi'itische Iran is één van de moslimlanden dat ons het best is beval­len.

Toch bleven bij ons de "kriebels" van het onzekere bestaan. Wat doen de ajatholla's in Teheran? Ze zijn zo wendbaar als een blad aan de boom. De ene dag zeggen ze dit en een dag later zeggen ze dat. Ze hebben nog steeds een hekel aan de imperialisten uit Amerika en Engeland. Hanny en ik kunnen die haat deels meevoelen. Maar de hausse tegen een schrijver als Rushdi, daar begrijpen we niets van. Maar: als je een hond wil slaan, vind je altijd een stok. En daarvoor is Salman Rushdi nu gebruikt. De "Duivelsverzen" is over­igens een saai boek, vinden wij.

We waren overigens woest op de ANWB. Ik had voor vertrek dringend gev­raagd of zij het carnet voor de auto konden afstempelen op de datum dat we dat nodig zou­den hebben. Ze hadden het afges­tempeld op de dag van vertrek. Dat we het pas een maand later zouden moeten gebruiken, interesseerde die "toe­ristenserviceklup" in Den Haag niet. Zo werd ons een mooie tijd in Iran door de neus geboord.

Drie weken Iran, wat kan je dan vertellen over het land? Je bent er vluchtig geweest. Een totaal andere moslimkul­tuur. De kul­tuur van de Shi'iten. Een zeer oude Perzische kultuur, die terug gaat tot ver voor het begin van de jaar­telling. Daar hadden we graag uitgebreider kennis mee willen ma­ken. Helaas de ANWB beschikte an­ders en wij moesten de tiende april het land uit. Iran is een land waar we zeker terug zullen ko­men. Het is een ideaal "vakan­tie" land.

 

Baksjies.

 

De grenskontrole was korrekt maar traag. We konden in het hok waar we een jaar geleden de wagen moesten inklaren niemand vinden, dus reden we door naar immigrations. Daar wist de man die ons hielp ook niet wat hij met ons aanmoest. Na een half uur wachten kwam er iemand op­dagen die ons vertelde in welk gebouwtje we moesten wezen.

We stonden weer versteld van het aantal vrachtwagens dat er aan de grens stond. De gemiddelde wacht­tijd voor hen stond op vier(!) dagen. Tijdens onze rit door Iran heb ik geen enkel goed woord van vracht­wagenchauffeurs gehoord over Iran. Vervelende grensovergang en vervelende kontroles onder­weg. Wij hadden die ervaring helemaal niet en daar waren de chauffeurs heel verbaasd over. Nu waren wij niet over de TIRroute gereden, dus daar zal het wel aan gelegen hebben.

Aangekomen bij de douane, was het carnet zo geklaard. De man wist echter niet wat hij aan moest met de zaken die op het carnet waren geschreven. Hij bekeek de verzegelde gitaar en glimlachte. In Iran kon­den we voor weinig geld een gitaar kopen, waarom moest deze dan verzegeld wor­den? Om verkoop van onze kant tegen te gaan was notering in het carnet toch wel voldoende? Misschien was men aan de andere kant van Iran bang geweest, dat ik imperia­listische liedjes ten gehore zou brengen, óf dat het spe­len op een "made in Japan" gitaar tegen de wil van de ajatholla's en Allah was. En dan te be­denken dat Japan handelspartner nummer één van Iran is. Amerika verkoopt veel aan Japan en Japan verkoopt dat weer door aan Iran. Zo komt het land aan de onderdelen voor de vele Amerikaanse machine­rieën. Iran heeft de on­derdelen, Japan verdient het geld door als stroman te funge­ren en Amerika verdient geld door die spullen aan Japan te verkopen. Daarna huichelen dat ze er niets aan kunnen doen dat Japan het door­verkoopt aan Iran. Hanny en ik heb­ben de Amerikanen altijd een naief en hypocriet volkje gevonden. Maar zijn we in Nederland niet hetzelfde waar het "handelen" betreft?

Wel was de douaneman verbaasd, dat ze de fietsen niet in het carnet hadden genoteerd. Wij waren daar ook verwonderd over geweest, maar hadden geen kommentaar gegeven. Want stél dat ze gestolen waren. Dan hadden we pro­ble­men met de carnetzuivering voor de fietsen gehad.

Binnen een uur waren we weer terug bij de immigrations. Hanny en de kinderen moesten Iran verlaten via de achterdeur. Officieel werd dat dan "de salon" genoemd. Dat is de ruimte waar alle passagiers te voet door moe­ten. Alleen de chauffeurs mogen met het voertuig de grens passeren. Zon­der las­tige vra­gen te stellen over valutadeklaratiepapieren en visumverlenging, mocht ik instappen en verder rijden.

In "de salon" moest een douaneman toch nog even onder de pasfoto van Hanny kijken, hoe zij er zonder hoofddoek uit­zag. Hij vond uiteindelijk dat zo'n pasfoto met hoofdoek over het orgineel heengeplakt niet mocht en haalde deze er dan ook af. Zeker om de foto in zijn privé verzameling te stop­pen. Hanny vertelde hem, dat vrouwen zonder hoofddoek in Iran niet toe­ges­taan zijn. Dat hij op z'n nummer gezet werd vond hij weer niet zo leuk. En helemaal niet toen Hanny de kleren van Lisa en Tim voor zijn neus ging af­kloppen. Die hadden uitgebreid op de grond liggen rollen en zaten onder het stof. Hanny had het helemaal bij hem verbruid en ze moest maar zo snel mogelijk met de kinderen opstappen. Daar was zij het helemaal mee eens. Hanny en de douane­man begrepen elkaar dus toch. Zou de Ramadan de mensen een beetje kribbig maken? Nog vijf dagen en de vastentijd zou voorbij zijn.

Op het laatste moment kreeg ik toch nog een kleine teleurstel­ling te ver­werken. Bij de poort van Iran/Turkije werd ik aangehouden door een Iraanse grenswacht. Hij begon te zeuren over een "tip". Nu hebben die boys het niet breed, dus een paar sigaretten kon hij van mij krijgen. Toen hij deze echter niet aksep­teerde (het was per slot van rekening Ramadan) maar om vijf dollar vroeg, viel mij dat verkeerd. Vijf dollar omgewis­seld op de zwarte markt bete­kende voor zo'n grensbewaker een kapitaal. Wat dacht hij wel. In luide bewoordingen maakte ik hem duidelijk dat ik beslist niet van plan was hem "baksjies" te betalen. Hij schrok blijkbaar zo van mijn stem­geluid dat hij mij snel door liet rijden. Daar was ik mooi vanaf.

Hanny en de kinderen stonden mij bij de Turkse grens al op te wachten. Ze had de burka al uitgetrokken. Die kon in brand gestoken worden. We zouden die toch maar bewaren als relekwie óf voor de volgende keer Iran.

Aan de Turkse kant raakte alles in een stroomversnelling. Aan alle kanten werd er aan ons getroken. Tegelijkertijd wilde men de auto kontrole­ren, onze paspoorten stempelen, de autopapieren in orde maken en dan moest ik ook nog ergens thee komen drinken. Nu kan ik twee dingen tegelijk doen maar op vijf plaatsen aanwezig zijn, dat was te veel. De Turken zagen daar ook de humor van in. Binnen vijftien minuten waren wij klaar. Gelukig was mijn groene kaart nog geldig. Die zou over tien dagen verlopen. Ik vertelde de douaneman dat in Izmir een nieuwe zou liggen. Wist hij veel dat we ruim de tijd zouden nemen voor Turkije? We zouden pas over anderhalve maand in Izmir zijn!

De laatste poort naar Turkije werd geblokkeerd door een aantal tankwagens. Hanny ging de auto uit en vroeg de grensbewaker of wij er even langs moch­ten. Zonder problemen loodste hij ons tussen de obstakels door. We zwaai­de  naar de mensen die daar stonden. We waren weer in Europa. De grond kussen? Neen, dat deden we niet. Te veel stof.....

 
 
 
   
Terug naar de website van firma De Vries