terug naar de website van het Grootefestival
ga verder naar Deel I VerdrevenHOE DAT DE ZUSTEREN VERDREVEN WORDEN
deel II - TUSSEN WAL EN SCHIP
Anno 1426
De zusters van het Meester Geertshuis te Deventer
DEEL II
terug naar Deel I bij grootefestival
terug naar Deel I
ga verder naar Deel I Verdreven
6. perikelen bij het vertrek |
Dit is het tweede deel
U hebt op uw scherm een authentiek verhaal,
Het is geplaatst in een boek met meerdere levensverhalen
Dit verhaal, deze vite, vertelt ons over een periode waarin
In 1426 worden ze verdreven, in 1432 wordt het interdict opgeheven
Het verslag is van een van de zusters,
Bron: D. de Man hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden susteren ; |
6. Perikelen bij het vertrek
Terwijl zij allen hiermee bezig waren, ging het gerucht overal. Zo kwamen de luiden hier [bij het Meester Geerts huis] Er was een zuster, zij heette Barte Luykens; zij leed eraan dat zij vervolgd werd door haar ouders en bloedverwanten. En hierom nam zij een zuster mee met haar, Alijt Pelser heette ze, en ze gingen samen al heimelijk naar Zutphen.
En toen het goed dan op de Welle gebracht was, en er schepen waren gehuurd om alles weg te voeren, zo vernamen zuster Bartens bloedverwanten, dat zij aldus gevlucht was, zij kwamen daar met grote boosheid met de gerechtsbode van de stad, en ze legden beslag op al de goederen die daar waren. En hierom moesten zij de zusters weer laten halen en leverden aldus van node gedwongen het schaap van Christus aan de wolven over. Desalniettemin, met vurigheid en standvastig bleef zij drie jaar lang volhardend in het huis van haar vader, en kwam daarna weer tot de zusters, men mag op een andere plek horen, omdat een deel van haar deugden ook beschreven is.
En omdat er beslag was gelegd op de goederen, was het zo dat de zusters niet uit mochten varen, zo waren zij zeer bedrukt. Want ze mochten hier niet blijven. Wat was omdat zij niet ter kerke willen gaan en zij daarom ongehoorzaam waren. En zij mochten niet wegtrekken, want haar op haar goederen was beslag gelegd, zodat zij met Suzanne wel spreken mochten: Benauwdheid en pijn zijn mij aan alle zijden. Toen was daar een goede vrouw, die met barmhartigheid en medelijden bewogen was; en zij had een huis staan tussen de twee Santpoorten. En dat leende zij haar, opdat zij haar dingen daarin mochten leggen, opdat ze zeiden waar ze daar mee bleven. En in het huis lag het van St. Vitus en Modestesdag [15 juni] af tot het tienduizend Martelaren dag [22 juni]. 7. Schimpen en helpen En in die tijd moesten de zusters daar nacht en daags bij wezen, en het goed bewaken. Want er kwamen dikwijls de wereldlijke gezellen als huursoldaten en wachters en andere vuile boeven voor het huis en bespotten de zusters en noemde ze ‘Culenberch’ (Naar Zweder van Culemborg, de bisschop) en verder nog veel grievende woorden, waarmee ze plaagden en verdriet aandeden. Ze zeiden ook dat de zusters ongelovig waren, en dat men hen daarom terecht branden zou. Daar had men Geert Grote ook mee bedreigd. Maar omdat zij de rechtsbedeling niet gezocht hadden, was dat het allerminste wat over hen geoordeeld werd. Intussen, toen Johan Hoef, onze Vader, hier van deze dingen hoorde, zo was zijn ziel in bitterheid. Hij toog daarom naar Arnhem om steun te verkrijgen van een man die Gijsbert van Mekeren heet, het was de rentmeester van de hertog van Gelre. Deze Gijsbert had in het Meester Geertshuis twee dochters, zuster Hermen van Mekeren en Ysentrut, haar zuster, ze waren beiden uitgelezen paarlen der dochters, zoals ook op een andere plek over haar geschreven is. En toen Johan Hoef dan hem zijn zorg en lijden geklaagd had, zo was deze goede man met medelijden bewogen, en ook mede om de liefde voor zijn kinderen zo leende hij hun een huis, waar de zusters wonen mochten, en verwierf ook dat de hertog van Gelre schreef aan de stad van Deventer en begeerde dat zij ons goedertieren wilden wezen en ons niet overlast bezorgen. Maar als zij dat niet wilden, dat zij ons dan gunnen zouden dat de zusters naar Arnhem mochten komen, want ze waren hem welkom. En met deze brief zond hij ook een schip. En toen de schepenen deze brief ontvingen hadden, zo zeiden zij het ons niet, maar zij zonden het schip al leeg weer terug. En omdat de zusters alle dingen zo geheel uitgedragen hadden en weggevlucht waren, zodat ze vrijwel niets hadden wat ze nodig hadden, ook niet waarmee ze eten zouden, moesten ze in die tijd met wel acht of tien zusters eten met één lepel, want ze hadden zelf niet iets om te gebruiken en de buren wilden het haar niet lenen. Bovendien, was er iemand die haar gaarne iets goeds gegund had, deze durfde dat niet in het openbaar bekend te laten worden.
En omdat de reis aldus uitgesteld was, zodat de zusters niet in of uit mochten reizen, zo waren daar sommige goede luiden, die raadden haar aan, dat ze weer in zouden trekken.
En hierom zo lieten zij de goederen weer ontzetten en huurden toen weer de wagen en de karren en trokken altezamen weer in het huis.
En gelijk dat één aanbelt, te meer men hen opjoeg, des te harder woord, zo was het ook met de zusters.
De volgende dag kwamen de schepenen en zeiden haar al bespottende:
En de vreemde heer, waar ze van spraken, die de zusters op de stad gebracht hadden was de hertog van Gelre, zoals beschreven is hierboven.
En toen onze oversten dit gebod ontvangen hadden, zo moesten zij de schepenen de sleutel van het erf geven van het Meester Geertshuis, zodat de schepenen voortaan met dit huis konden doen wat ze wilden.
Daar huurden ze toen schepen en voeren toen voort naar Arnhem.
En al was deze droefenis groot en bijna onverdraaglijk,
nochtans vreesden ze niet zo erg als het was bij de vervolgingen en aftrekkingen die sommige zusters van haar ouders en verwanten hadden,
zodat haar al die armoede en ellendigheid er niet scheen te zijn,
hadden zij met vreze mogen meetrekken.
Want nu schuilden ze hier en schuilden ze daar.
Op een keer zaten de zusters te eten en toen las een zuster in de refter,
Gertrut Coemand heet ze, en haar verwanten wilden haar tegen haar wil behouden,
maar zij wederstond met alle macht dat zij kon.
Nog een andere zuster, ze heette Barte Luykens,
deze leed ook temale groot overlast aan wat hiervoor beschreven is.
Dit en soortgelijke dingen werden alzo menigvuldig, dat het niet te zeggen is,
zo dat het in der waarheid scheen, dat, was onze liever Here haar gezamenlijke fundament niet geweest,
zij zich niet staande hadden kunnen houden. Want zij bekenden, dat het haar beter was met de vreemde ten eeuwigen leven te varen, dan bij haar ouders in blijvende moeilijkheden te geraken, zoals de apostel van Mozes betuigt, sprekende van hem dat toen hij groter, dat is ouder, geworden was, verzakende hij zich Pharoao’s dochter geweest te zijn, meer verkiezende met het volk Gods verbonden te worden, dan te hebben geneugten van tijdelijke zonden. De laster van Christus als grotere rijkdommen rekenend boven de schatten der Egyptische, dat is de wereldlijke mens in duisternisse van zonden wandelende, want hij zag ze als vergelding/beloning. Einde van deel II
Deel III gaat over de tijd in Arnhem
|
This is all it
up until now!
Come back again,
when there will be more to read.
Last update: 07 05 2014
Copyright © 2013 Grootefestival. All Rights Reserved.
lay out caboo / powered by hcc