Historie: Gouda, tuinders en de familie van Vliet

 

 

Hieronder vindt u enkele documenten die te bekijken zijn met behulp van Adobe Acrobat.

 

Oude begraafplaats

Artikel over de Oude Begraafplaats op de Vorstmanstraat in Gouda. Hier liggen enkele familieleden begraven, hun graven zijn bewaard gebleven.

 

Bloemendaal

Artikel over het ambacht Bloemendaal (de huidige Zuidkade in Waddinxveen) tijdens de revolutie in 1795. In deze tijd woonde Teunis van Vliet in deze omgeving (geb. 1756).

 

Tuiniersvereniging "Gouda en Omstreken"

Boekje over de geschiedenis van de coöperatieve tuiniersvereniging "Gouda en Omstreken, geschreven ter ere van het 50-jarig bestaan. Schetst een beeld van het leven van Goudse tuinders in de jaren 50. Martinus van Vliet (1878-1931) is voorzitter geweest van deze vereniging.

 

Groentenveiling Houtmansgracht

Artikel over de groentenveiling op de Houtmansgracht in Gouda (1918-1938) waar onze familieleden hun koopwaar aan de man brachten.

 

Station tram Karnemelksloot

Artikel over iemand die aan de dood ontsnapte bij het tram station aan de Karnemelksloot te Gouda. Op deze plek hebben hebben Dirk van Vliet (1856-1923) en zijn vrouw Adriana van Eijk hier gewoond (vestiging Karnemelksoot 11 mei 1881) voordat het een station was. Erna is zijn broer Arie Johannes (1845-1933) met zijn vrouw Johanna Verkaik, zijn kinderen Martinus, Dirk, Cornelis, Aaltje, Johannes en Cornelia Wilhelmina en zijn schoonmoeder Aaltje Graveland er gaan wonen (vestiging 15 april 1882, verhuizing 14 juli 1902).

 

Kleiweg

Ridder van Catsweg

Artikelen over de  Kleiweg (later Bloemendaalseweg) en Ridder van Catsweg te Gouda. Hier woonde Martinus van Vliet (1878-1931). In zijn tijd werd het stuk van de Ridder van Catsweg "Draafpad" genoemd.

 

De boeken van Christoffel Jacobus van Vliet (1916-1957)

 

 

Chris van Vliet, zoon van Martinus van Vliet op het Buitenhof in Den Haag.

 

Chris J. van Vliet (zoon van Martinus van Vliet) is de auteur van een tweetal ‘Goudse’ boeken. Het eerste boek is: ‘Een koe kan wel eens een haas vangen’.

Het andere heet: ‘Een wonderlijk kind’. Beide boeken zijn, waarschijnlijk eind jaren veertig begin jaren vijftig uitgegeven door de inmiddels verdwenen N.V. Johan Mulder’s uitgeversmaatschappij te Gouda.

 

‘Een koe kan wel eens een haas vangen’ heeft Chris geschreven om aan geld te komen voor de stichting van Unicum, een herstellingsoord te Heemstede (waaruit het latere Nieuw Unicum te Zandvoort is voortgekomen), een project voor de stichting waarvan zijn zwager, Jacobus Gerardus Maria (Jacques) Bergervoet (1910-1974) mede het initiatief heeft genomen.

Jacques had in zijn jeugd ‘kinderverlamming’ (poliomyelites anterior acuta) gehad. Als gevolg daarvan had hij een rolstoel nodig en moest hij bij veel van zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen geholpen worden. Hij was een ondernemende man en kon zijn ambities ondanks zijn handicap ook waarmaken omdat hij liefdevol werd verzorgd door zijn vrouw Aaltje Jacoba (Koog) van Vliet en huisgenote Mia Meijer, beiden verpleegkundigen.

Jacques trok zich het lot aan van de polio-patienten die het wat betreft verzorging en mogelijkheden voor emplooi minder goed hadden getroffen. Voor hen wilde hij een omgeving scheppen waar zij met de juiste zorg wat van hun leven konden maken. En zo ontstond het idee van het herstellingsoord Unicum, een woon- en werkgemeenschap waar men patient én werknemer kon zijn.

Jacques is jarenlang directeur geweest van het herstellingsoord. Zijn vrouw Koog was er hoofd huishouding en huisgenoot Mia hoofd verplegingdienst. Zonder de hulp van hen had hij waarschijnlijk zijn bestuurlijke werk niet kunnen doen.          

‘Een koe kan wel eens een haas vangen’ wordt gepresenteerd als een ‘Gedachtenprestatie van patiënten-werknemers, opgenomen in de Nederlandsche Zaak Herstellingsoord Unicum’ (sic). Het verhaal is dus door de patienten-werknemers van Unicum verzonnen en Chris heeft dit materiaal tot boek heeft omgewerkt.

Het boek wordt gebracht als detectiveroman, maar het is, zoals al blijkt uit de flaptekst, meer een oubollig jongensboek. Voor oudere Gouwenaars, die er nog veel locaties in kunnen herkennen, is het zeker een leuk verhaal. 

 

Flaptekst van ‘Een koe kan wel eens een haas vangen’

Drie bijna achttienjarige jongens stichten de DDP en geven deze letters de betekenis: Drie Doen Politiewerk.’

Zou in een stad als Gouda, bekend en beroemd om haar kaarsen, pijpen, plateel, stroopwafels en kaas, een misdaad van betekenis gepleegd kunnen worden waardoor de DDP reden van bestaan zou hebben?

Wie kon beseffen dat de simpele diefstal van een damestas zou leiden tot de jacht op een misdadiger-moordenaar door de politie en de DDP?

‘Een koe kan wel eens een haas vangen’ meent Gouda’s politiechef, wanneer hem ter ore komt dat een leek het werk van de politie wil doen.

Dat dit spreekwoord door de DDP ten volle bewaarheid werd leest ge in dit boek. Een koe speelt in de opsporing van de misdager een grote rol, hoewel daar paardenkracht voor nodig bleek.

 

Chris. J. van Vliet en dit boek werd in 1982 besproken in een drietal columns van Peter Post in de Goudse Courant. Het boek wordt daarin abusievelijk ‘Hoe een koe een haas kan vangen’ genoemd. 

 

Uit de Goudse Courant van 17 april 1982

‘Nog steeds herlees ik af en toe de onlangs verschenen misdaadroman Moord in de Kaasstad, die zich geheel in Gouda afspeelt, en waarin niet alleen de secretaresse van de Goudse burgemeester wordt vermoord, maar ook door duistere onroerendgoedfiguren wordt gemanipuleerd rond het Nieuwe Marktplan’.

‘Maar wist jij nou ook dat Gouda al éérder het onderwerp was van een spannende detective-story, die kort na de oorlog is verschenen?’

Deze intrigerende vraag werd mij onlangs gesteld door binnenstadbewoner Martin Theussen - een Gouwenaar die ik niet alleen bewonder om zijn fijnzinnig geschreven columns, maar ook om zijn bizarre nachtelijk uitgezonden radioprogramma‘s, die hij ooit als KRO-medewerker vervaardigde onder de noemer Nachtspiegel.

Ik moest hem het antwoord schuldig blijven. Natuurlijk ken ik Pim Hofdorp’s slecht-geschreven Goudse speurdersromannetje Gegooi in de Glazen. En, maar dan met meer interesse, heb ik ook de roman van Rico Bulthuis ‘Het kind dat spelen moest’ gelezen - een tragikomisch relaas over een jongetje dat, ongewild, het overspel verraadt dat zijn oom en tante plegen in een smederij-kachelzaak aan de Oosthaven.

Maar de na-oorlogse detective, die Theussen had opgedolven, was voor mij geheel onbekend. Zijn sterk vergeelde en voor mij volstrekt onbekende boek mocht ik dan ook prompt een weekendje lezen. En hoewel het nogal gedateerd was qua taalgebruik, heb ik er een paar aardige uurtjes aan beleefd.

De schrijver, ene Chr. J. van Vliet, gaf zijn Goudse detective-story de onwaarschijnlijke titel mee: ‘Hoe een koe een haas kan vangen.’ Onder die titel wordt vermeld: ‘Gedachtenprestatie  van patiënten-werknemers, opgenomen in de Nederlandsche Zaak, Herstellingsoord Unicum.’

Hoewel het Goudse boek geen jaartal vermeldt, vermoed ik dat het kort na de oorlog uitkwam, en wel bij N.V. Johan Mulder’s Uitgevers maatschappij in Gouda - een bedrijf, dat inmiddels ook al lang is verdwenen.

Schrijver Van Vliet schetst in zijn detective hoe enkele koene Goudse jongens een Gouwenaar uit de nood redden, die zijn geld - hoe onverstandig - onder de vloer van zijn oude stoomblekerij aan de Burgemeester Martenssingel had bewaard. Een onverlaat ploegde de vloer van wasserij De Witte Boord om, nam het geld weg en stortte de eigenaar in het verderf. Want deze man had bovendien nog te maken met de felle concurrentie van een andere stoomwasserij, Het Witte Hemd geheten, en gevestigd aan de Blekerssingel.

Gelukkig had ene J. de Zwart, eigenaar van de Eerste Goudse Begrafenisonderneming aan de Kattensingel, een onverschrokken zoon, die met zijn vrienden licht in de duisternis wist te brengen. Maar alvorens het zover kwam, moesten talloze problemen worden opgelost.

            De politiecommissaris deed in het boek eerst nog wat moeilijk, en geloofde niet in het speurwerk van de spitse Goudse jongens. Maar tenslotte erkende ook hij hun kwaliteiten, en komt alles goed.

‘Ik heb ervan genoten’, zei ik, geheel naar waarheid, tegen Martin Theussen. Jammer genoeg moest ik z’n Goudse boek weer teruggeven. En in de handel is ‘t helaas niet meer verkrijgbaar.

Pieter Post

 

Uit de Goudse Courant van 24 april 1982

Afgelopen zaterdag vroeg ik me in dit wekelijkse kolommetje af wie Gouwenaar Chr. J. van Vliet was.

Ik kwam zijn naam tegen als schrijver van een mij onbekende detective, die kort na de oorlog verscheen onder de titel ‘Hoe een koe een haas kan vangen’.

Twee Gouwenaars brachten licht in de duisternis. Dr. J.L. van Eijk van de Graaf Florisweg reageerde, en haalde herinneringen op aan die markante maar inmiddels overleden stadgenoot. En ook de heer C. Rodenberg uit de Gravin Jacobastraat, getalenteerd amateur-schilder, nam contact met mij op. Hij schreef me: ‘Hooggewaardeerde Pieter Post. In uw wekelijkse rubriek ‘Gouda, anders bekeken’ besteedde u aandacht aan ene Chr. J. van Vliet op. Jarenlang heb ik Chris van Vliet op de Kaarsenfabriek Gouda-Apollo meegemaakt, aan de bittertafel in de Beursklok, ook zijn broer Arie (de bekende verzekeringsman, die aan de Noord-Steijnkade woonde), en broer Gerrit, in dienst bij de Gemeenteontvanger op de Lage Gouwe.

In het begin van de jaren dertig trad Chrissie van Vliet, als 16- à 17-jarige, als jongste bediende bij ons op de Kaarsenfabriek (afdeling Binnenland, chef: de heer Geeverding) in dienst. Zijn enthousiasme was niet te stuiten, dat bleek aldra. En dat is zijn hele diensttijd bij ons zo gebleven.

Hij bracht het al snel tot vertegenwoordiger in de Kaarsenbranche. En het moet worden gezegd, hij zag in de moeilijke crisisjaren kans om flinke orders in de wacht te slepen. Zijn aanleg te kunnen ‘praten als Brugman’ maakte dat hij bij de commercieel-directeur, ir. C. van Loon, tegen wie wij in die tijd enorm opzagen, een potje kon breken.

Hij ging er prat op dat hij eens ‘n grote afnemer van kaarsen voor ons had gewonnen, waarvan de heer Van Loon hem had gezegd dat het ‘m nooit zou lukken. Tijdens het rapporteren aan Ir. Van Loon pakte hij diens hoed, zette hem op het hoofd van de grote baas en gebood hem de hoed uit eerbied voor de geweldige Chris van Vliet weer af te nemen. Of de blauwbloedige heer Van Loon de grap leuk vond, weet ik niet. Chris van Vliet zij mij, uiteraard, van wel.

Op den duur evenwel ging zijn vlucht te hoog. Ik herinner me nog dat ik hem zei: ‘Chris, je staat niet meer met beide benen op de grond’. Het geschiedde in die dagen dat een Amerikaan, een kanjer van een zakenman, Holland bezocht om grote zaken te doen. Hij logeerde in het Amstelhotel in Amsterdam, waar het puikje uit het zakenleven in de rij stond voor een kort gesprek Zelfs ir. Van Loon kreeg geen slag aan de bak. ,,Mag ik ‘t proberen?’ vroeg Chris. ‘Ach, Van Vliet, wat zou je’ kreeg hij ten antwoord. Ik was er toevallig getuige van. Onze big boss zei bijna nooit ‘ja’ of ‘nee’ We hadden de gewatteerde deur van de directiekamer nog maar net dichtgetrokken of Chris sloeg me op de schouder en zei: ‘Nou zal je wat beleven. ‘Boek alvast maar ruimte in schepen naar Amerika.’

Maar zo gek was ik niet’ aldus de herinneringen van Gouwenaar C. Rodenberg aan de Goudse ‘detective-schrijver’ Chris van Vliet.

Pieter Post.

 

Uit de Goudse Courant van 1 mei 1982

Wie was Chris J. van Vliet, de Gouwenaar die kort na de oorlog een Goudse detective schreef onder de titel ‘Hoe een koe een haas kan vangen’, en waarom liet hij dit opmerkelijke boek verschijnen?

Die vraag stelde ik 14 dagen geleden in dit wekelijkse kolommetje. En gelukkig zorgde een trouwe lezer van deze rubriek voor het antwoord op die vraag. De heer C. Rodenberg uit de Graaf Florisweg leverde oplossing, en zette zijn herinneringen aan Chr. van Vliet op papier.

            Hierbij het laatste deel over Chr. J. van Vliet, die vertegenwoordiger was bij de kaarsenfabriek Gouda-Apollo en bekend stond om zijn onorthodoxe optreden.

De heer Rodenberg: ‘Chr. van Vliet slaagde erin om een keiharde Amerikaanse zakenman, die in het sjieke Amstelhotel in Amsterdam logeerde, te interesseren voor de producten van onze kaarsenfabriek. Hij boekte zélf ook een kamer, naast die van die Amerikaan, en legde op de gang een dure loper uit. En op het moment dat Gordon, zoals-ie heette, naar buiten kwam, sprak Chris van Vliet hem aan en zei: ‘Ik heb de loper uitgelegd, komt u even mij binnen om mijn collectie kaarsen te bekijken.

Mr. Gordon had schik in die voortvarende jongeman en ging op zijn voorstel in. Chris zei: ‘Bekijkt u even de monsters, dan ga ik nog even een collectie uit de auto halen’. Hij haastte zich naar de telefooncel en belde op de late avond de grote baas van de Kaarsenfabriek, ir. Van Loon in Den Haag. ‘Komt u direct naar het Amstelhotel, Mr. Cordon verwacht u’ ... Maar directeur Van Loon voelde er niets voor om opgetrommeld te worden.

            Intussen deed Chris zijn zaken met de grote Amerikaan, hetgeen resulteerde in enkele proeforders’, aldus de brief van Gouwenaar Rodenburg, die vervolgt: ‘Ik heb er nog veel werk aan gehad, maar het is bij die kleine kaarsenzending gebleven.’

Om een idee te geven waartoe Chris van Vliet in staat was, het volgende. Op een zaterdagmiddag zaten mijn collega Janmaat en ik als redacteuren bij mij thuis het personeelsblad Kaarslicht op te maken, toen Chris van Vliet met zijn pompeuze auto voor de deur stond. Hij kwam om de uitvoering van de Amerikaanse kaarsenorders, het transport en vooral de uitvoerdocumenten met mij te bespreken. Voor het werk dat ik aan hem had, bracht hij een grote kist sigaren mee, in plaats van zijn detective.

Tesamen met de van hem te verwachten stuntverhalen nam dat gesprek de hele zaterdagmiddag in beslag. Het vroor die dag dat het kraakte. Toen ik hem tenslotte uitliet, zei hij: ‘Ik hoop dat mijn vrouw nog in de auto zit’. Ik keek, en ja, daar zat ze, na vier uur lang, verkleumd van de kou. Ik ben verschrikkelijk tegen hem uitgevaren. Lachend zei hij ‘Daar is ze aan gewend ...’ Ja, dat was Chris, ten voeten uit’.

Over het feit dat Chris van Vliet onder de titel ‘Hoe een koe een haas kan vangen’ een Goudse detective schreef, stelt de heer Rodenberg: ‘Hij heeft die geschreven om aan geld te komen voor het herstellingsoord Unicum, waar hij zich voor inspande.

            De roman is inderdaad vlak na de oorlog uitgegeven.

Chris overleed op jonge leeftijd, na een operatie aan z’n blinde darm.’

Pieter Post

 

‘Een Wonderlijk Kind’, het andere boek van Chris J. van Vliet, is een stuk serieuzer. Men zou het een christelijke familieroman kunnen noemen. 

Het wonderlijke kind is Kobus, het zoontje van de tuinder Herman Smits, die om zijn standvastigheid en wilskracht ook wel ‘de rotsman’ genoemd. De gebeurtenissen met deze Kobus en zijn vader vormen de lijn die alle personen in het boek verbindt.  

Vader Herman zet zich af tegen de streng-christelijke levenswijze van zijn vader, opa Smits, en zijn broer Johan. Maar zijn zoontje Kobus is wel een erg gelovig kind. Hij gaat graag naar de diensten van zijn lievelingsdominee in de Sint Janskerk. Kobus wil het liefst een engeltje worden en bij Jezus zijn. 

Het gaat de vader van Kobus zakelijk niet voor de wind. Tot overmaat van ramp wordt een oogst aan bospeen, waarvan hij de opbrengsten hard nodig heeft om zijn schulden te  lenigen, door kwajongens vernield en brengen zijn groenten op de veiling niets op. Herman Smits dreigt failliet te gaan.

Opa Smits is rijk, maar Herman is te trots om hem om geld te vragen. De vrome broer van Herman, Johan Smits, leent echter zonder gêne geld van zijn vader, hoewel de oude man zich wel schuldig voelt over het voortrekken van Johan.

Johan keurt de levenswijze van zijn broer Herman en diens vrouw Anna af. Zij leiden volgens hem een werelds leven en verkwisten geld. Hij wijst zijn broer graag op diens onchristelijke ondeugden. Maar zelf is Johan geen vriendelijk mens. Hij leent bijvoorbeeld zijn boerenknechten niet uit aan Herman als deze in een noodsituatie zit te springen om extra mankracht, terwijl Johan die mankracht op dat moment zelf niet hard nodig heeft.

Kobus is een sensitief kind dat heel goed doorheeft dat zijn vader zakelijk aan het vastlopen is, en dat deze te trots is om opa Smits om geld te vragen, en dat oom Johan zijn vader niet gunstig gezind is.

Kobus gaat onaangekondigd bij opa Smits op bezoek en daar ziet hij dat opa aan zijn  zijn oom Johan een stapel geld geeft. Johan voelt zich betrapt en vaart tegen het kind uit dat hij niet zomaar binnen moet stormen. Maar opa Smits slaat zijn ogen neer als hij wordt geobserveerd door de vrijmoedige blauwe ogen van het kind, dat helemaal niet onder de indruk is van de uitval van Johan.

Het incident laat opa Smits niet los en hij begint in te zien dat hij niet rechtvaardig handelt door Johan steeds voor te trekken en dat hij Herman te kort doet. Opa Smits komt uiteindelijk met zichzelf in het reine.  

            Hij verneemt dat Kobus ernstig ziek is geworden en vlak voordat zijn kleinkind een engeltje gaat worden bezoekt hij de jongen aan zijn ziekbed. De oude man legt een couvert met geld, bestemd voor zijn zoon Herman, onder het kussen van het stervende kind.

Kobus sterft. Herman Smits, de trotse ‘rotsman’ wordt door het verlies van zijn geliefde zoontje gebroken en bidt tot God hem bij zijn zoontje te brengen.

 

Door het boek loopt nog een andere verhaallijn. De centrale figuren daarin zijn de dochter van een van Hermans knechten, Geertje Meessen, een zekere heer Zwaansdijker en diens dochter Lyde.

Geertje heeft het thuis niet breed. Haar vader is knecht op de tuinderij van Herman Smits. Zij heeft een goed hart en helpt haar moeder vaak bij het vele huishoudelijke werk. Maar zij wil ook genieten van haar jeugd en het leven.

Zij dreigt haar deugdzaamheid te verliezen door met een verkeerde vriend om te gaan. Hoewel zij beloofd heeft haar moeder te helpen in het huishouden, verzint zij een smoes en gaat zij stiekem met haar foute vriend een autorit maken van Gouda naar Haarlem. De vriend wordt dronken en zij vlucht op een eenzame landweg de auto uit.

Daar wordt zij gevonden door Lyde, de dochter van zekere heer Zwaansdijker. Lyde en haar vader vangen Geertje met liefdevol op in hun huis en melden haar ouders dat zij zich niet ongerust hoeven te maken.  

Zwaansdijker en zijn dochter Lyde waren eerder eens bij een zondags bezoek aan Gouda de Sint Janskerk aan het bekijken. Daar hadden zij toevallig Kobus ontmoet, die hen de beroemde Goudse Glazen in de kerk liet zien en met overgave sprak over zijn geloof in God. Het kind had grote indruk gemaakt op Zwaansdijker, die door het overlijden van zijn vrouw verbitterd was geraakt en zijn vertrouwen in God had verloren. Door de getuigenis van het kind dat onbekommerd zijn geloof beleed, kon Zwaansdijker zich weer voor de bijbel openstellen en God hervinden.          

            Zwaansdijker ontdekt dat Kobus het zoontje is van Lyde’s baas. En zo komen beide verhaallijnen weer bij elkaar.

 

Of Zwaandsdijker, zijn dochter Lyde en Geertje Meessen gemodelleerd zijn naar personen en gebeurtenissen uit het leven van Chris. J, van Vliet is niet bekend. Maar voor personages van Herman Smits en opa Smits heeft hij zich waarschijnlijk wel laten inspireren door locaties en gebeurtenisssen uit het leven van zijn vader en grootvader, zij het dat deze verwanten niet geheel samenvallen met de - karikaturale - personages in de roman.     

Het boek geeft heel goed de christelijke levenssfeer weer van het tuindersmilieu waarin deze generatie Van Vlieten in de eerste decennia van de vorige eeuw heeft geleefd. 

 

Bij de Koninklijke bibliotheek in Den Haag kan van ‘Een koe kan wel eens een haas vangen’  een depotexemplaar (nummer 2132069) worden ingezien.  

Van dit boek en van ‘Een wonderlijk kind’ bevindt zich ook een exemplaar in de Groenehart Archieven, respectievelijk onder siso-code 860, signatuur 504 E 630 en siso-code 860, signatuur 593 E 13.

‘Een koe kan wel eens een haas vangen’ wordt zo nu en dan aangeboden via  www.boekwinkeltjes.nl en www.antiqbook.nl  ‘Een Wonderlijk Kind’ is jammer genoeg niet meer in de antiquariaten te bespeuren. Aan bezoekers van deze site die ‘Een Wonderlijk Kind’ in bezit hebben en dit zouden willen afstaan, wordt gevraagd contact op te nemen.

 

Met dank aan Martin van Vliet voor de boekenbeschrijvingen.