F.C.I. nr.: 35/24.01.1996/F

Naam van het ras: BASSET BLEU DE GASCOGNE

Land van oorsprong: Frankrijk

Datum van inwerkingtreding van de standaard: 24.01.1996

Gebruik: hond voor de jacht onder het geweer, soms voor de lange jacht, zowel zelfstandig als in meuteverband. Zijn voorkeur gaat uit naar de jacht op konijn en haas.

F.C.I. indeling: Groep 6 Lopende honden, zweethonden en aanverwante rassen.
Sectie 1.3 Laagbenige lopende honden met werkproeven.

Korte geschiedenis: Het ras ontstond aan het eind van de 19e eeuw, onder invloed van enkele jagers uit het westen. Sinds dat moment is de evolutie van het ras constant geweest zowel in de noodzakelijke morfologische aanpassing als in het bewaren van de kwaliteiten van de hond uit de Midi.

ALGEHEEL BEELD: Basset in hoge mate gelijkend op de grote hond waar hij vanaf stamt; tamelijk zwaar maar niet overdreven.

BELANGRIJKE VERHOUDINGEN
hoogte/lichaamslengte ongeveer 5/8
borstdiepte/hoogte ongeveer 2/3

GEDRAG/KARAKTER
Gedrag: goede speurzin, actief, gehoorzaam en levendig. Geschikt voor zijn wijze van jagen; bezit een mooi keelgeluid. Kan goed in meuteverband werken.
Karakter: aanhankelijk en vrolijk, moet zich kunnen uiten.

HOOFD

Schedel: van voren gezien licht gewelf en niet te breed; achterhoofdsknobbel is zichtbaar. Van opzij gezien is de achterzijde van de schedel spitsboogvormig. Het voorhoofd is vol.
Stop: weinig geaccentueerd.
Neus: zwart, breed, neusgaten goed open.
Lippen: licht hangend, de onderkaak bedekkend; het uiteinde van de snuit een vierkant profiel gevend. De mondhoeken zijn duidelijk zichtbaar zonder slap te zijn.
Snuit: van dezelfde lengte als de schedel, stevig, licht oplopend.
Kaken: schaargebit. Snijtanden recht in de kaken geplaatst.
Wangen: droog; de huid mag in 1 of 2 plooien vallen.
Ogen: ovaalvorming, lijken diep te liggen, bruin. Zachte uitdrukking, iets triest.
Oren: karakteristiek voor de Bleu de Gascogne. Ze zijn dun, gedraaid, eindigen in een punt en moeten de neuspunt voorbij reiken. Het oor is smal bij de aanzet, die onder de ooglijn ligt.
Hals: tamelijk lang, iets gebogen; ontwikkelde keelhuid, echter zonder overdrijving.

LICHAAM
Rug
: lang, stevig.
Lendenen: kort, goed aangehecht, soms gebogen.
Romp: licht oplopend.
Borst: vol, goed ontwikkeld in lengte: ze komt onder elleboogniveau. Borstbeen voldoende vooruitstekend aan de voorzijde en goed verlengd naar achteren toe.
Ribben: voldoende gerond.
Flanken: voldoende diep.
Staart: stevig aangezet, sabelvormig gedragen; soms iets lange, harde, iets opstaande haren richting de staartpunt. In rust moet de staartpunt net de grond raken.

LEDEMATEN
Voorhand
Algemeen beeld:
sterk, lichte draaiing is toegestaan tot half gedraaid.
Schouder: gespierd zonder zwaar te zijn en oplopend.
Elleboog: dicht tegen het lichaam.
Voeten: iets verlengde ovaalvorm, tenen droog en gesloten. Voetkussens en nagels zwart.

Achterhand
Algemeen beeld
: vanaf achteren gaat een verticale lijn van de punt van de bil door het midden van het been, de hak, middelvoet en de voet.
Dijbeen: lang en gespierd.
Sprong: breed, licht gebogen, voldoende kort en sterk.

GANGEN: regelmatig en makkelijk.

HUID: niet te dun, soepel. Zwart of sterk gepigmenteerd met zwarte vlekken, nooit geheel wit. Haarloze zones zwart.

VACHT

Beharing: kort, niet te lang, goed gesloten.
Kleur: geheel gespikkeld (zwart en wit) wat een leisteenblauw effect geeft; met of zonder zwarte vlekken. Twee zwarte vlekken aan weerszijden van het hoofd, de oren bedekkend tot op de wangen. Ze komen niet samen op het hoofd, maar laten een witte scheiding in het midden waarin zich meestal een zwarte vlek bevindt die ovaalvormig is: een kenmerk van het ras.
Twee min of meer felle tanaftekeningen boven de arcadeboog (quatroeille). Men treft tanaftekeningen eveneens aan op de wangen, de lippen, aan de binnenkant van de oren, op de ledematen en onder de staart.

SCHOFTHOOGTE:  reu en teef 34 - 38 cm.

FOUTEN: alle onderstaande punten moeten beschouwd worden als fout, die bestraft moet worden naar de ernst van de fout.
Hoofd:
schedel te breed en plat;
oor hoog aangezet,
breed, dik, rond, rond oog, bol oog.
Hals:
kort.
Lichaam:
lang,
zachte rug,
gebrek aan substantie,
zwaardvormig aanhangsel teruggetrokken,
platte ribben,
knikstaart.
Voorhand:
rechte schouders,
Franse stand van de voeten,
uitdraaiende ellebogen,
doorgezakte polsen.
Achterhand:
sprongen te nauw of te open vanaf achteren gezien.
Vacht:
korte en dunne beharing.
Kleur:
tanaftekening te licht.
Gedrag:
angstig.

DISKWALIFICERENDE FOUTEN:
- gebrek aan type;
- gedraaide ledematen;
- licht oog;
- ernstige anatomische fout;
- bange of agressieve dieren;
- lichaam te lang;
- afwijkende ribben, ontbreken van zwaardvormig aanhangsel;
- overbijten;
- iedere andere vacht als genoemd in de standaard.

N.B. mannelijke dieren moeten twee ingedaalde teelballen hebben.

terug