Reptielen |
slangen
hagedissen |
krokodillen
schildpadden |
De
reptielen of kruipende dieren zijn de eerste gewervelde dieren die zich
volledig hebben ingesteld op het leven aan land. Ze hebben een gehoornde
huid die ze beschermt tegen uitdrogen. Meestal is de huid geleed door
middel van schubben of schilden, dit komt de beweeglijkheid ten goede.
Soms zitten er stukjes been tussen de schubben of schilden. In
tegenstelling tot hun voorouders, de amfibieën, vindt de voortplanting,
door middel van een echte paring, altijd op het land plaats. In de eieren
die op het land worden gelegd en die meestal een leerachtige schaal hebben
ontwikkelt het jong zich totdat het levensvatbaar is. In het ei voorzien
de dooier en verschillende membranen het jong van alle nodige
voedingstoffen. Tegelijkertijd beschermt de schaal het embryo tegen
roofdieren en uitdroging. Nadat het jong uit het ei gekomen is, is het in
staat in leven te blijven op het land. De
eerste reptielen hebben zich ongeveer 300 miljoen jaar geleden tijdens het
late Carboon ontwikkeld. Dit gebeurde ongeveer 60 miljoen jaar nadat de
eerste amfibieën aan land waren gegaan. Te
midden van de weelderige plantengroei ontstonden uit de eerste, kleine,
plompe oerreptielen verschillende soorten zoals landschildpadden,
krokodillen, voorstadia van hagedissen. Als eerste ontstonden echter de
gigantische dinosauriërs. Deze
konden zich over de gehele aarde verspreiden. Er bestonden weliswaar
zoogdieren maar die speelden een ondergeschikte rol. Enkele reptielen,
zoals bijvoorbeeld de uitgestorven vissauriërs, keerden weer terug naar
de zee. Hun ledematen veranderden weer in vinnen en een staart die leek op
die van een vis. Hiermee konden ze snel in het water bewegen. Tot
de huidige reptielen behoren ongeveer 20 soorten krokodillen, meer dan 220
soorten schildpadden en veel meer dan 5000 geschubde reptielen, zoals
hagedissen en slangen. Deze onderscheiden zich behalve door vorm en grootte vooral door het type schedel. De eerste reptielen en ook de schildpadden hebben een zware schedelbouw, krokodillen, hagedissen en slangen daarentegen hebben schedelopeningen achter de ogen. Deze schedelopeningen reduceren het gewicht aanzienlijk en ze bieden ook nog aanhechtingsvlakken voor de kaakspieren. Door deze versterkte kaakmusculatuur (spieren), kan het dier de bek ver opensperren, maar ook stevig toebijten. |