Zoogdieren |
buideldieren
eierleggenden evenhoevigen haasachtigen | insecteneters knaagdieren landroofdieren onevenhoevigen |
primaten
schubachtigen
slurfdieren
tandarmen | vleermuizen walvissen waterroofdieren zeekoeien |
De
meest bekende groep van het dierenrijk is wel die van de zoogdieren. Dit
is zo omdat de mens daar zelf ook bijhoort. Veel zoogdieren leven direct
in onze buurt. Enkele van hen houden wij als werkdier (paard) of als
beschermer (hond), andere gebruiken we als voedsel (rund). Alle
zoogdieren hebben een gesloten bloedsomloop met een groot vermogen en een
hart met twee kamers en twee boezems. Ze ademen via longen en beschikken
over een vertakt zenuwstelsel. De schedel, die van de wervelkolom
gescheiden is, bestaat uit verschillende stukken gebeente. Zoogdieren
hebben altijd zeven halswervels. Deze verschillen per dier van grootte,
bij enkele dieren zijn ze gedeeltelijk met elkaar versmolten. Bij vogels
daarentegen neemt het aantal wervels toe als de lengte van de hals
toeneemt. De
hoogontwikkelde zoogdieren hebben goed functionerende zintuigen en
hersenen met een groot vermogen. Daardoor en door hun warmbloedigheid die
ze relatief onafhankelijk van grote temperatuurverschillen maakt, hebben
zoogdieren goede overlevingskansen. De
lichaamsbedekking van de meeste zoogdieren bestaat uit haar of
(haar)borstels. Enkele soorten zijn bijvoorbeeld bedekt met schubben of
stekels. Zoogdieren
planten zich voort doordat het vrouwtje door het mannetje bevrucht wordt.
De vrouwtjes baren levende jongen die zich eerst in het lichaam van de
moeder ontwikkelen. Later worden ze met moedermelk gevoed die ze uit
melkklieren of tepels zuigen. Een
uitzondering hierop vormen de buideldieren. Hun jongen worden geboren
terwijl ze nog niet volledig ontwikkeld zijn. De jongen voltooien dan hun
ontwikkeling in de buidel van de moeder. Nog
een uitzondering wordt gevormd door de cloacadieren, de zogenaamde
eierleggende zoogdieren. Ze leggen eieren maar de jongen worden na hun
geboorte, net zoals andere zoogdieren, gezoogd. De
ontwikkeling van de zoogdieren begon ongeveer 220 miljoen jaar geleden in
het Trias. Eerst speelden ze een ondergeschikte rol. In die tijd speelden
de reptielen een dominante rol. In deze perioden hadden vooral de
dinosauriërs het voor het zeggen op aarde Eenvoudige
soorten die van reptielen afstammen zijn de al genoemde eierleggende
zoogdieren, zoals vogelbekdieren of mierenegels. Andere
vroege zoogdieren waren de woel- of spitsmuisachtige dieren die kleine
dieren en planten aten. Met
het uitsterven van de dinosauriërs 65 miljoen jaar geleden veranderde het
aanzien van de aarde. Er ontwikkelden zich een groot aantal soorten
zoogdieren. Ongeveer 15 miljoen jaar geleden bereikte deze ontwikkeling
zijn hoogtepunt. Toen
in de daaropvolgende jaren de klimatologische omstandigheden
verslechterden en vele tropische regenwouden verdwenen, verdwenen er ook
veel diersoorten. Tijdens de ijstijden in het Pleistoceen 2 miljoen jaar
geleden ontwikkelden zich nieuwe, vaak grote zoogdieren zoals de mammoet,
het reuzenhert en de wolharige neushoorn. Deze zijn tijdens de afgelopen
12.000 jaar volledig uitgestorven. Afhankelijk
van het gebied waarin ze voorkwamen, ontwikkelden de zoogdieren zich
verder. Om zich snel te kunnen voortbewegen op de savanne of op de prairie
ontwikkelden ze lange, slanke poten. Om in bomen te kunnen klimmen,
ontwikkelden ze lange ledematen met lange vingers waarmee ze zich konden
vasthouden. Om
de verschillende voedselbronnen in de verschillende gebieden te kunnen
benutten, moesten Dit
gebit bestaat meestal uit snijtanden, hoektanden, valse kiezen en ware
kiezen. |