Wapenbroeders

Zodra we buiten komen heb ik mijn gedachten weer een beetje op een rij. De ergste emoties zijn wat gezakt, zodat ik weer redelijk helder kan denken.

"Dat . . . wezen, had het over een 'party'. Weet je daar iets van?" vraag ik, terwijl we naar mijn auto lopen, aan Giles. "

"Nee." zegt hij in gedachte. "Het moet wel een grote party zijn. De demon had het over het oproepen van tientallen van zijn broeders. Daar hebben ze minstens zestig, en waarschijnlijk zo'n honderd slachtoffers voor nodig."

Ik moet even nadenken hoe hij aan die aantallen komt, maar dan herinner ik me Willow's uiteenzetting van gistermorgen.

"Misschien is het een idee om alvast versterking op te roepen?" suggereert Giles.

"Met wat voor argumenten?" vraag ik. "Dat met die demon gelooft niemand me. Maar wat ik wél kan doen, is mijn mensen in staat van paraatheid brengen."

Zodra ik in mijn wagen zit bel ik Smidt op. "Sam, met mij. Je had gelijk. Ik heb nog geen adres, maar mobiliseer alvast een paar mensen. Ga uit van zware tegenstand."

Na diens bevestiging verbreek ik de verbinding. Voor het geval we nog steeds afgeluisterd worden, hoop ik dat onze tegenstanders niet te snel door hebben waar ik het over heb.

"Heb je een idee hoe we ze kunnen vinden?" vraagt Giles bezorgd.

"Ik wil eens iets proberen." denk ik hardop.

Even later heb ik de beheerder van 'The Piper' aan de lijn. Als ik naar Patrick Lynn informeer, ze zijn eerder genegen een vreemdeling informatie te verstrekken dan de ouders, wordt mij verteld dat die niet aanwezig is. Op mijn vervolgvraag, of hij dan weet waar ik hem kan vinden, krijg ik te horen dat hij vermoedt dat Patrick naar een Underground Party toe is. Hij klaagt er over dat dit feestje veel van zijn klanten weggelokt heeft.

"We hebben een spoor." stel ik Rupert gerust. "Nu even Speciale Inlichtingen bellen."

Op Giles vragende blik antwoord ik, "Mijn contacten bij de taxicentrales. Als je wilt weten wat er in de stad te doen is, moet je dat aan de taxichauffeurs vragen. Dat zou je toch moeten weten."

"Och." mompelt mijn metgezel. "Het is al lang geleden dat ik geďnteresseerd was in het uitgaansleven."

Terwijl ik mijn eerste adresje bel, heb ik een beetje medelijden met hem. Een man kan toch niet van boeken alleen leven.

Tien minuten later heb ik mijn lijstje afgewerkt, en het wachten is nu op antwoord. Het rechter gedeelte van mijn gezicht voelt gezwollen aan. Het zal ondertussen wel mooi blauw geworden zijn.

In de betrekkelijke stilte van dit, nagenoeg verlaten, parkeerterrein doemen de beelden op van mijn drie kinderen. De wetenschap dat hun leven in gevaar is, en dat ik niets anders kan doen dan wachten, maakt me bijna gek.

"Voor wat het waard is." onderbreekt Giles mijn sombere gedachten. "Mijn vrienden hebben wat ervaring met dit soort zaken."

Het duurt een paar tellen voordat zijn woorden tot me doordringen.

"Jullie hebben al vaker demonen ontmoet?" vraag ik verbaasd.

"Ja Aeron, je zult er toch aan moeten wennen dat de wezens uit de griezelverhalen meer zijn dan alleen maar fantasie." zegt hij met een glimlach. "En ze zijn minder zeldzaam dan je zou denken."

"Je bedoelt dat er behalve demonen ook nog vampiers en weerwolven bestaan. Zoals je pas nog beweerde?"

"En heksen, en geesten, enz. enz."

Dit moet ik toch even verwerken. Dat demonen bestonden begon ik net te accepteren, maar dat de variatie in horror wezens nog groter is, dat is een stap die ik nog niet had gemaakt.

Mijn verdere overdenkingen worden onderbroken door mijn draagbare telefoon. Aan de andere kant van de lijn bevindt zich Peter Wilson, één van Londens vele taxichauffeurs. Sinds ik jaren geleden de moordenaar van zijn broer heb opgespoord, is hij een van mijn beste informanten. Nadat ik hem nog eens heb uitgelegd dat we een grote Underground Party zoeken, weet hij me te vertellen, dat hij deze avond nog een groepje jongeren naar een adres op het Isle of Dogs heeft gebracht. Volgens zijn passagiers was dit een nieuwe locatie.

Ik zie weer licht aan het einde van de tunnel. Het terrein rond de dokken is een ideale plek voor hun doel. Goed bereikbaar en toch vrij anoniem. Ik bedank Wilson hartelijk voor het adres, en beëindig het gesprek.

"Het spoor wordt warm, en met een beetje geluk hebben we ze gevonden." zeg ik bemoedigend tegen Giles. Voordat ik versterking oproep wil ik zeker weten dat het adres klopt. In deze situatie kan ik me geen vergissingen veroorloven. Ik denk er even aan om Mary op te bellen. Maar wat moet ik haar dan zeggen? Dat onze kinderen in levensgevaar zijn, en dat er een goede kans is dat ik ze kan redden? Nee! Wat niet weet, wat niet deert.

De rit door de stad gaat me niet snel genoeg, ondanks het feit dat ik me weinig aantrek van verkeerslichten en voorrangswegen. Een snelle blik op mijn passagier vertelt me dat hij zich niet echt op zijn gemak voelt, zacht uitgedrukt. Ik ga er maar van uit dat hij mijn inspanningen toch weet te waarderen. Ondanks de doodsangst op zijn gezicht.

Eindelijk komen we dan toch bij de dokken aan, en moet ik het wat rustiger aan doen. Ik weet wel ongeveer waar we moeten zijn, maar om bij straatverlichting het juiste adres te vinden, verlangt enige concentratie. Bovendien zou een racende auto te veel ongewenste aandacht trekken.

Op vijftig meter voorbij de gezochte locatie parkeer ik mijn wagen langs de weg. Giles en ik stappen uit om de omgeving in ogenschouw te nemen. Op het eerste gezicht valt mij niets abnormaals op. Twijfels besluipen mij. Hebben we niets over het hoofd gezien? Hebben we wel de juiste aanwijzingen gevolgd? Zijn onze conclusies wel correct? Zijn we wel op de goede locatie? We lopen al speurend in de richting van het verdachte pand, een slecht onderhouden loods.

"Hoor je dat?" trekt Giles mijn aandacht. "Is dat niet wat de jeugd van tegenwoordig muziek noemt?"

Ik spits mijn oren, en dan hoor ik het ook. Een nauwelijks hoorbare dreun. Iets wat ik als ouder van drie tieners maar al te goed ken, en vrees. We veranderen van richting en lopen een zijweggetje in.

Dit voert ons achter de genoemde loods. Daar vinden we een bestrate binnenplaats die voor opslag wordt gebruikt. Het staat vol met goederen die zorgvuldig zijn afgedekt met zeilen. De 'muziek' komt uit het aansluitende gebouw.

De stalen deuren in dit pand die op de binnenplaats uitkomen zijn afgesloten. Bij de hoek aangekomen, werp ik een voorzichtige blik op de andere zijde. Mijn intuďtie was goed. Drie gewapende mannen bewaken de daar aanwezige ingang. Het is onmogelijk ze te verrassen, dus zullen we ergens anders naar binnen moeten. Ik gebaar Giles een paar stappen terug te gaan.

"We zitten goed." zeg ik tegen een duidelijk opgeluchte Giles. "Deze kant wordt bewaakt."

We lopen langs de achterkant terug naar de andere zijde. Hier vinden we de onbewaakte hoofdingang van dit bedrijf. Opvallend is de overvolle parkeerplaats. En dat op dit late uur!

"Het is tijd voor de versterking." meld ik mijn metgezel, en probeer Sam te bereiken. Hij neemt onmiddellijk op. Ik geef hem het adres door, en licht hem in over de plaatselijke situatie. Ira en Tom blijken al bij hem te zijn, en ze hebben al toezeggingen van verschillende collega's die mee willen komen.

"Hoeveel tijd hebben we nog denk je?" vraag ik Giles.

Hij schudt zijn hoofd bedenkelijk. "Dit soort rituelen beginnen meestal om middernacht."

Ik kijk op mijn horloge en zie tot mijn schrik dat het al ná twaalven is. Het kan me nu ook niets meer schelen, ik móet naar binnen. Ik zoek het kleinste raam uit waar ik nog door heen kan, en sla dit zonder veel omhaal met mijn revolver stuk. Nadat ik met mijn jas de resterende scherven heb verwijderd, stap ik door de ontstane opening naar binnen.

Terwijl Rupert achter mij aankomt, oriënteer ik me in deze ontvangsthal. Langs de receptie balie is een deur die waarschijnlijk toegang geeft tot de rest van het gebouw. Helaas blijkt ook die stevig afgesloten.

"Hierlangs." hoor ik Giles van boven de trap, die naar de bovenste verdieping voert, roepen.

Met twee treden tegelijk storm ik naar boven. Ik kan een glimlach niet onderdrukken, onder is alles goed afgesloten maar hierboven geven tochtdeuren vrije toegang tot het interne.

Nog voordat we bij deze deuren zijn lopen we tegen een, in een witte cape geklede, man op, die net uit de zich hier bevindende toiletten komt. Hij opent zijn mond, maar nog voordat er geluid uit kan komen geef ik hem met mijn revolver een harde klap tegen de zijkant van zijn hoofd. Als een zak aardappels zakt hij in elkaar. Gezamenlijk slepen we de bewusteloze man snel terug in de sanitaire ruimte. Giles eigent zich onmiddellijk diens speer toe.

Nog een laatste keer controleer ik mijn wapen. De zes kamers van de cilinder zijn allemaal bezet, mijn laatste patronen. Ik kijk op als ik hoor hoe Rupert de laatste halve meter van de speer afbreekt.

"Een wat meer praktische lengte." verklaart deze, terwijl hij het wapen in zijn handen weegt. Het lijkt wel of hij er verstand van heeft.

We verlaten de toiletruimte omzichtig tot we bij de dubbele tochtdeur zijn. Ik werp een snelle blik door één van beide raampjes, die zich op ooghoogte in de deuren bevinden. Het volgende gedeelte van de gang is verlaten.

Op het moment dat ik de tussendeur wil openen, legt Giles zijn hand op mijn arm. Ik kijk hem vragend aan. Zou hij bang geworden zijn en willen omkeren?

"Aeron, voor het geval er iets met me gebeurt." richt hij zich tot mij. "Zorg er dan voor dat Buffy het offermes in handen krijgt. Zij zal dan wel afrekenen met de demon. Of in het ergste geval met de demonen."

"Wat kan zo'n klein meisje nou uitrichten tegen deze monsters? Ze is nog kleiner dan Gwendolyn."

"Geloof me, zij heeft de beste kansen!"

"Je kunt onmogelijk van mij verlangen dat ik een kind een taak opleg, die de meeste volwassenen nog niet tot een goed eind kunnen brengen. Dat zou pure moord zijn!"

"Aeron, de hele Watchers-organisatie, waarover ik je heb verteld, is als ondersteuning bedoeld voor diegene die dit soort monsters daadwerkelijk bestrijdt. Dit is de Doder, de Vampier Doder. En Buffy is die Doder!"

Ik kan aan zijn ogen zien dat hij het meent, maar dit gaat niet in mijn hoofd. Hoe kun je een kind op zo'n verschrikkelijke beesten afsturen? Beesten als dat in het museum, waarbij alleen al de gedachte me de rillingen over de rug doet lopen. Ik moet er niet aan denken dat mijn eigen dochter deze opgave zou hebben.

"Luister goed!" dringt Giles aan. "Buffy is de enige die deze wereld beschermen kan tegen de duistere krachten van het kwaad. Dat is haar taak, haar lot, haar voorbestemming! Zij is de soldaat van het goede!"

Soldaten sterven! Woorden uit mijn verleden doemen in mijn hoofd op. Soldaten sterven. Om wat voor reden je ook soldaat bent, idealen, geld, macht, avontuur. Je uiteindelijk lot is de dood. Hoe kan een kind, zo jong als mijn dochter, met deze wetenschap leven?

Giles legt een hand op mijn schouder. "Ik weet precies hoe jij je voelt. Het beste wat we kunnen doen, is haar zo goed mogelijk steunen."

Ik haal een keer diep adem, en knik dan instemmend. Het is nu niet de tijd, nog de plaats, voor sentimentele gevoelens.

"Als jouw iets gebeurt, krijgt Buffy de dolk." beloof ik.

We openen de tochtdeuren en lopen, ieder aan één kant, de gang in. De afstand naar de volgende tochtdeuren wordt zo snel mogelijk overbrugd.

Een voorzichtige blik door het raampje leert me dat onze vrees wordt bewaarheid. De gang gaat achter de deur over in een soort brug die uitkijkt op een grote hal. De brug is bezet met figuren in witte mantels, allen bewapend met een variatie aan steekwapens. Wat ik van de hal kan zien is ook al weinig bemoedigend. Tientallen bewapende druďden.

Mijn kinderen moeten zich daar bevinden, we hebben dus weinig keuze. Op mijn teken lopen we tegelijk de brug op. Pas als ik bij de voorste man ben, merkt hij me op. Nog voordat hij kan reageren zet ik de loop van mijn revolver tegen zijn borst aan. Zijn buurman ziet ons en valt Giles onmiddellijk met zijn lange speer aan. Omdat we al zo dichtbij zijn, is Rupert met zijn ingekorte lans in het voordeel. Na een snelle blokkade steekt hij zijn aanvaller neer.

Door onze snelle actie zijn ze volkomen overdonderd, en dat geeft me de gelegenheid te kijken wat er in de hal gebeurt.

Langs de verre wand is Buffy in een gevecht verwikkeld met een blauwachtig monster. De eerste indruk is, dat ze het zwaar te verduren heeft.

Dan wordt mijn aandacht getrokken door een groep vechtende mensen in het midden van de ruimte. Vijf jongens houden met speren en hellebaarden een tiental tegenstanders op afstand. Op het moment dat ik mijn zoon Patrick herken, zakt hij voor mijn ogen in elkaar.

| Titelblad | Vorig hoofdstuk | Volgend hoofdstuk |
| Buffy pag. |