'EEN GROOT PROFEET'

 

De verkondiging op de 16de Zondag na Trinitatis

Tekst: Lukas 7:16

preek in de Evang.-Lutherse Gemeente Dordrecht op 23 september 2007


Deze Liturgie, van de 16de zondag na Trinitatis, is bijzonder. De sfeer is niet uitbundig, dat komt door zeer oude verbanden met de Joodse Liturgie voor de zgn. Geduchte Dagen.
Gisteren was het Grote Verzoendag voor de synagoge.
Tien dagen gingen daar aan vooraf, een periode van zelfonderzoek, boete en bekering.
In die Geduchte Dagen zaten de synagogale Joden vorige week. Dikwijls valt de 16de zondag na Trinitatis in deze periode.
De schriftlezing uit het boek Daniël pást hier bij.
Ook de gezangen vóór en ná de evangelielezing zijn op hun plaats. Neem eens de eerste schriftlezing, een zeer indringend gebed, ten tijde van Israëls ballingschap tot stand gekomen.
In den vreemde belijdt Israël zijn zonde en erkent dat het de Heere-God zelf is, die het kwaad der ballingschap heeft doen komen over zijn volk.
‘Uw toorn en uw gloed,' aldus de letterlijke vertaling.
‘Uw laaiende woede,' betekent het, en onomwonden wordt deze erkend als straf.
Een straffende God, waar hoor je daar nog van...?
Toch spreken de profetische boeken er vaak over.
Die godsvoorstelling volgens Israëls profeten is voor de moderne kerkganger niet erg aantrekkelijk. Ook zoals de schrijvers van de meeste oud-testamentische boeken de Heere-God van Israël voorstellen — dat is voor moderne mensen geen plezierige lectuur.
Maar ook klassieke lutheranen hadden er moeite mee.
Is het u bekend dat in de vorige eeuwen de lutheranen niet vaak het Oude Testament ter hand namen om gesticht te worden...?

Israëls geschiedverhalen staan vol van de straf op de zonde. Het volk vergeet de Heere-God en daarna komt het onheil. Nu eens tegenslag bij teelt of oogst, dan weer nederlagen of zelfs wegvoering in ballingschap. Altijd erkent het volk hierin de straffende hand van God. Het bekeert zich, en steevast wendt de Heere-God zich in barmhartigheid tot zijn verbondspartner.
Het is bijna een vast patroon, met alle risico van dien.
Ja want, door strenggelovige mensen, zij die de bijbel letterlijk nemen, wordt dit patroon restloos toegepast op de eigen tijd en de eigen situatie.
Tegenslag, ziekte, verlies... het is alles afkomstig van God. Straft God...? Dat hoor je hen zelden hardop zeggen. Maar Hij heeft met het onheil over hen een bedoeling, dat nemen zij voor zeker aan.

Onder ons is geen eenstemmigheid in dezen. Ik zelf heb u meermalen gewaarschuwd voor het achterhalen van Gods wil. Het is gevaarlijk, en af te raden, om eerst te kijken naar de natuurverschijnselen of naar onze persoonlijke lotgevallen, en aan de hand daarvan Gods wil te omschrijven.
Denkt u ook aan de weduwe uit het zondagsevangelie. Het verlies van man en enige zoon zou dus Gods wil zijn...? En dan — daar komt Jezus en die gaat enige correcties aanbrengen op wat God eerst gedaan had...
Hoe zitten de verhoudingen dán tussen Gods werk en Christus' werk ?
Houdt ze in ieder geval bij elkaar.
De Heere-God is Schepper, zo belijden wij Hem, en daarom is Hij geen vernieler of ziekmaker. Het genezende werk van Christus ligt in rechte lijn met de scheppende arbeid van de Heer.
Spraken de profeten over Gods straffen, dan zeggen wij, als Kerk, nu: dit is een spreken dat hoorde bij die tijd, en zo hoeft de Kerk niet meer te prediken.
Zelfs de profeten wisten van de liefde van de Heere-God van Israël – en daar moeten ook wij het nog steeds van hebben !
Zulk een profeet is ook de Christus Jezus, want, wat roept de schare in het verhaal van de dodenopwekking?
‘Een groot profeet is onder ons opgestaan'
Het is het proberen waard om met behulp van deze uitroep het dodenopwekkingsverhaal te verstaan.
Het voordeel is ook, dat een verhaal als dit blijft staan waar het hoort. In dat geval roept het ook niet onmiddellijk twijfel en verlegenheid bij ons op.

Zoudt u eens willen proberen om deze verhalen te laten staan waar ze horen? Op twee niveaus; het eerste in de cultuur, de wereld waarin Jezus leefde.
Dan daarna doen wij de uitroep van de schare recht:
‘Een groot profeet is onder ons opgestaan'.

In Jezus' tijd was het dodenopwekkings-verhaal bekend.
Er waren Romeinse keizers van wie verteld werd dat zij doden hadden opgewekt. Reageert u niet onmiddellijk met: flauwekul natuurlijk... U zegt dat ook niet van het dodenopwekkings-verhaal in het Evangelie. Toch kwam een verhaal als dit al eerder voor dan op het tijdstip waarop het in het Lukas-evangelie werd opgenomen.
Was het dan na-aperij van Lukas? ‘De keizer heeft doden opgewekt? Nou, maar Jezus ook hoor!' –
Zeker zit dat er bij, maar er is meer, en dat is pas echt belangrijk. Lukas oefent met dit verhaal juist ook kritiek uit op de Romeinse keizer. Die kritiek merken wij alleen op als we het verhaal opnieuw laten staan waar het hoort. Ditmaal bedoel ik de gewijde geschriften van het Joodse volk. De Bijbel van Israël, waarin ook enkele dodenopwekkings-verhalen te vinden zijn. Het zijn de profeten Elia en Elisja die allebei doden hebben opgewekt. Beiden wekten zij jonge jongens op, wier dood een zware slag voor hun moeders betekenden. Weten wij dit, dan kunnen wij ook inzien dat de evangelist Lukas gebruik heeft gemaakt van deze eeuwenoude vertellingen. Want hij beschrijft de jongeling te Naïn als de enige zoon van zijn moeder die weduwe was.
Hiermee is de sleutel op het dodenopwekkingsverhaal voorhanden. Daar komt nog bij: de lofprijzing door de schare die met de weduwe was. Nadat de jongeling tot leven gebracht was, riep de schare: ‘Een groot profeet is onder ons opgestaan!'
Al die mensen, dat zijn, om zo te spreken, met elkaar de eerste predikanten die dit dodenopwekkings-verhaal wereldkundig maken. Zij zeggen niet: hier is een wonderdoener van topkaliber.
Zij verheerlijken de Christus als profeet. Dit is onze aandacht waard.
Het is niet de roeping en de opdracht van de profeet om doden op te wekken. Dat hij dit toch doet, is een bijzonderheid.
Luister nog eens naar de evangelist Lukas: hij vertelt als enige het verhaal van opwekking van de jongeling te Naïn. Later is er de evangelist Johannes, en die heeft als enige het verhaal van de opwekking van Lazarus. Begrijpt u dat? Zulke belangrijke verhalen, maar slechts twee daarvan en elk dan maar bij één evangelist?
Ook de opstanding van Christus zelf – elk van de vier evangelisten wijdt er slechts een beperkt aantal teksten aan.

De Christus Jezus is volgens de schare in het Lukas-evangelie een profeet, en ja, van profeten staan de gewijde geschriften van Israël vol. Ik wil pleiten voor een uitleg van dit dodenopwekkings-verhaal vanuit het profeet-zijn van Christus.
De belangrijkste taak van een oud-testamentische profeet is de proclamatie van de wil van de Heere-God, de God van Israël. Dat dreigen met straffen is niet het wezenlijke, het wezenlijke is dat Gods wil heilzaam is.
Een heilzame wil, want zijn verbondsliefde is de bron van genadige toewending tot zijn volk.
Het unieke van deze God is, dat Hij zich een volk van slaven toe-eigent; Hij sluit daarmee een verbond. Zijn liefde gaat uit bovenal tot hulpeloze armen.
Aan het verhaal van de dodenopwekking kunnen wij dat in het bijzonder zien. Dit hoort er helemaal bij en mag in geen geval worden weggedrukt door het spectaculaire van de dodenopwekking.
Het is een kwetsbare weduwe, achter de lijkbaar van haar enige zoon. Zij is ten einde raad, want, naar de maatstaven van de toenmalige cultuur, had zij geen toekomst meer.
Zij is degene aan wie de profeten van het bijbelse Israël dachten, toen zij opriepen om de weduwe en de wees te gedenken.
Er zijn uitleggers die zeggen: deze weduwe is eigenlijk het Israël van de Bijbel; haar zoon is haar hoop, de hoop die nu teloor gegaan is.
Dat is wel wat anders dan een dodenopwekking door de keizer van Rome. Die is enkel gericht op de verheerlijking van zichzelf. Het is een spektakel, om de onderdanen te verbluffen.
Daarentegen is Christus oprecht begaan met de armen, de weduwen en de wezen, allen die al in de benauwdheid van de dood raken, zij die naar het psalmwoord, gerekend worden tot hen die in het graf zijn neergedaald.
Het is de strekking van het geloof van het bijbelse Israël: dit namelijk dat het gaat om de toekomst van deze aarde, van mensen, hun geluk, hun vrede. Daarover gaat dit dodenopwekkings-verhaal;
een zéér bijbels verhaal, vol verwijzingen naar zijn eigen bijbel, de joodse, Hebreeuwse heilige Schriften. Zo daarover spreken, dat is schriftuurlijke omgang met de evangelieverhalen.

Het bijbelse Israël is hartstochtelijk bewogen met mensen en hun liefdesbanden, hun gezondheid, hun geluk. Het is de aardse werkelijkheid waarover de Heere-God zijn beloften heeft gedaan: dat is Schepping !
Die beloften... die zien ook op de komende wereld.
Dit verhaal van de dodenopwekking door Jezus past bij de toekomende eeuw, de nieuwe wereldeeuw waarin de dreiging en de bitterheid van de dood is weggedaan.

Aan het slot van het verhaal verheerlijkt de schare Jezus. Hij is een groot profeet, temidden van het volk opgestaan, temidden van de schare die vermoeid en beladen is.
Deze mensen hebben een gelovig vergezicht gehad. Zij hebben een ontmoeting gehad met een Godmens, die zij ‘een groot profeet' noemen. ‘Een groot profeet is onder ons opgestaan!'

Zo is het bij de eerste volgelingen van Jezus gegaan; die grote indruk die hij maakt, en de jonge Kerk brengt tot meer uitgewerkte belijdenissen, zoals: Christus is Heer !
Aan hem en door hem zien wij, wat echt en belangrijk is. Daarbij valt alles wat wij respecteren, in het niets.
Zelfs de dood waarvoor wij, zonder het te beseffen, het grootste respect hebben, is voor Jezus Christus een vijand die overwonnen is.
Jezus laat ons zien wat nieuw leven is, leven dat is bevochten op de dood, de dood die in allerlei facetten zijn greep op ons vestigt.

Het Evangelie hier is belofte, belofte dat eenmaal de dood zelf overwonnen zal zijn, helemaal weggedaan. Door dat te geloven, door een geloofsverbondenheid met Christus, zijn wij nu al overwinnaars op de dood!
Zo belijden wij in ons lied: Gezang 217

TERUG NAAR DE INHOUDSOPGAVE