Hemel en hel in de prediking

 

De verkondiging op de Eerste zondag na Trinitatis

Teks: Lukas 16:19-31t

preek in de Evang.-Lutherse Gemeente Dordrecht op 25 mei 2008


‘Het woord - dat zult gij laten staan !' aldus een massieve uitspraak van Luther. Maar wat is dat Woord van God?
Is het Woord van God de bijbel?
Het Woord van God de bijbel... Het lijkt serieus en een gelovige belijdenis. Is dát wat Luther heeft bedoeld met zijn uitspraak: het Woord dat zult gij laten staan - ?

Luther had onmiskenbaar groot respect voor de heilige Schriften. Hij was doctor in de uitleg van de bijbel. Maar naast eerbied had hij ook vrijmoedigheid in de omgang met de bijbelboeken. U kent misschien wel de zegswijze: ‘een strooien brief.' Zo noemde Luther de brief van de apostel Jacobus. ‘Een brief van stro...' Hij miste daarin de vergeving uit genade en door het geloof.
Onthoudt wel die vrijmoedigheid van Luther. Hij wist wat wij doorgaans ons niet bewust zijn: Jezus zelf heeft nooit moeite gedaan om een geschrift na te laten.
Nee, Jezus predikte, verkondigde. Daarom – zegt Luther – moeten we het Evangelie horen en niet eerst lezen. Zo is ook het Woord van God allereerst gespróken.

Is dat zo belangrijk? Ja zeker wel, want het gaat om de manier waarop het Evangelie tot ons komt.
Het Evangelie komt tot ons van Godswege, zeker wel.
Maar, boeken en papieren met letters daarop, dat is ook mensenwerk. Alle respect, ja eerbied zelfs, voor de bijbel, maar, de bijbel als boek staat niet op dezelfde hoogte met het Woord van God, het gepredikte Woord, het levende Woord.

Wij moeten dit volhouden tegen richtingen en sekten en nieuw opgerichte groepen, maar ook tegen een complete godsdienst waarin een boek centraal staat.
Met alle respect voor de belijders van de Islam:
De bijbel is de koran niet. Christenen zouden niet moeten geloven in een boek. De bijbel is niet rechtstreeks gedicteerd...

Let op de manier waarop Luther omging met de bijbel, met de onderscheiden boeken waaruit de bijbel bestaat. Denk aan zijn kritische lezen van de Jakobus-brief. Nooit verviel hij als bijbelgeleerde in slaafse onderhorigheid aan de letter. Maar zijn er bijbelletters die getuigen van Christus en van zijn verzoenende arbeid, dan moeten wij die laten staan.

Letters, woorden, er zijn er nog zoveel meer... Hoe gaan Nederlandse lutheranen daar mee om?
Jaarlijks vragen wel een paar mensen aan mij: hoe denken de lutheranen over euthanasie, en het vluchtelingenprobleem en de allochtonen, en homoseksuelen die in de kerk een huwelijksviering willen, en ... ga zo maar door...
Wat moet ik zeggen? Nederlandse lutheranen denken heel verschillend, er is niet zoiets als partijdiscipline.
En de Bijbel dan?
Wij willen goede leerlingen van Luther zijn, en zijn daarom geen slaven van de letter. Luther heeft gewaarschuwd voor een al te vlot naar ons toehalen van allerlei bijbelteksten. Aardig is wat hij zegt in een preek over Noach en zijn ark. Wanneer de Heere-God zegt: ‘Ga, en bouw een ark,' dan gaat u toch niet een ark bouwen?
Nee natuurlijk niet, want deze opdracht is gericht aan Noach. Welnu, zo moet u bij alle bijbelteksten uzelf zorgvuldig afvragen: is deze tekst voor mij bedoeld?

Tot zover Luther. Het is een wijze en leerzame regel,
en we passen die vanochtend toe bij het luisteren naar de Evangelielezing van deze zondag.
De inhoud is niet mis. Vooral de woorden over de vertroosting van Lazarus en de pijniging van de rijke man vallen vooral op.
Zijn die woorden bedoeld voor u en voor mij?

Vele Nederlanders – en vooral zij die hier geboren en getogen zijn – kennen de uitdrukking ‘hel en verdoemenis.' Zij denken vooral aan preken bij begrafenissen. Dan wordt de gestorvene niet alleen in de grond te ruste gelegd... Hij/zij wordt de grond in getrapt.
De goede smaak is ver te zoeken, wanneer gesuggereerd wordt dat de overledene reeds in de hel ligt te branden.

Er zijn er die zeggen dat Jezus hier onmogelijk achter gestaan zou hebben. Maar dit brengt geen echte doordenking op gang. In de evangelieboeken staat dat Jezus wel degelijk gesproken heeft over een plaats van pijniging; een plaats van straf na dit leven, een plaats waar de pijnigende vlam niet uitdooft en de worm niet sterft.

Vanochtend horen wij over de schoot van Abraham als plaats van vertroosting en rust, en horen we over het dodenrijk, de plaats van de pijniging.
Wat moeten we daar toch mee, laten we dat eerlijk vragen. Hoe grote rol speelt dit alles in ons geloven?

Mensen die hier eigenlijk wel wat bang voor zijn, wil ik geruststellen. De schoot van Abraham, de plaats van pijniging, de hemel en de hel — dit zijn geen begrippen die thuishoren in het hart van Joods geloven en van christelijk geloven.
Deze begrippen zijn ontstáán, gegroeid in de loop der tijd, net zoals de godsdienst in Israël en in andere oude oosterse landen zich geleidelijk aan ontwikkeld hebben.
De oosterlingen kwamen geleidelijk tot de overtuiging, dat de plaats waar de overledenen terecht kwamen, niet overal hetzelfde was. Dat hiernamaals werd dodenrijk genoemd. Het was te onderscheiden in verschillende afdelingen.
‘De schoot van Abraham' was die afdeling, waar Gods geliefde rechtvaardigen moesten wachten. Zij hadden het daar rustig en goed, maar moesten er wel wachten op de jongste dag. Dan zouden zij de definitieve gelukzaligheid deelachtig worden.
Andere gestorvenen waren minder goed af. Sommigen kwamen terecht in een mistroostige afdeling waar ook zij moesten wachten. Maar daar hadden zij altijd pijn en bittere spijt. Want zij hadden op aarde ongerechtigheid bedreven en moesten nu wachten op het definitieve gericht.
Volgens Jezus' beschrijving konden degenen in de schoot van Abraham, en degenen in de plaats der pijniging, elkaar zien en horen. Ze lagen dus voor de toenmalige verbeelding niet eens zo ver uit elkaar.

Uit dit hele vertoog kunnen we één ding wel concluderen: het zijn begrippen die thuishoren in een oude oosterse cultuur. Het zou absurd zijn als ons geloof in Jezus Christus met zich mee bracht dat we ook al die antieke oosterse ideeën moeten aanvaarden...

De kwestie of Jezus zelf over de plaats van pijniging heeft gesproken, of dat dit door de schrijvers van de Evangeliën is neergezet, is niet op te lossen.
We hebben deze woorden nu eenmaal; ze gaan terug tot halverwege de eerste eeuw...

Lutheranen gaan met respect om met het geschreven woord. Maar... wij bewijzen geen eer aan papier met letters er op. Anders gezegd: wij geloven niet in een boek.
Het gaat ons hier om het Evangelie en niet om vreeswekkende informatie over een plaats van pijniging en straf.

Iemand zal zeggen: ‘Ja ho eens even, u laat weg wat onplezierig is en haalt enkel het fijne en het blijde naar voren.'
Dat dit niet zo is, moge blijken uit het handhaven van het schriftgedeelte van deze zondag. Al staat het liturgisch voorgeschreven voor deze Eerste zondag na Trinitatis, wij zijn er niet strikt aan gebonden. Toch handhaven we het. Dit evangeliegedeelte hoort er bij.
Is dit dan de blijde boodschap... ?

Wat praten we over blijheid... ? ‘Evangelie' betekent niet ‘blijde boodschap' – dat is een slechte vertaling. ‘Goede boodschap' betekent het, en daar horen ook minder blijde en aangename dingen bij.
Gaat u maar na: als de prediking in de kerk alleen maar blij, prettig en mooi is, dan verzandt de prediking uiteindelijk in nietszeggendheid.
Is de evangelielezing van vandaag een vertelling waarin de plaats van pijniging voorkomt – ? Wel, dan nemen we dat serieus.

Hemel en hel, of preciezer volgens de vertelling: de schoot van Abraham en het dodenrijk met de pijniging. Ze serieus nemen wil niet zeggen dat wij ze zien als algemene informatie over plaatsen waar wij mogelijk terecht komen. Ze hebben hun plaats en rol in dit Evangelie. Zo spreken we er over.
De vraag is hier: hoeveel gezag hebben zulke bijbelteksten?
Met die vraag naar het Schriftgezag zijn we wezenlijk bezig met het Lukasevangelie van deze zondag. Want daarin gaat het over het gezag van het overgeleverde Schriftwoord.
De slotwoorden van Jezus luiden: de mensen hebben Mozes en de profeten, laten ze naar hén luisteren. Luisteren naar de woorden die door hen gezegd en geschreven zijn. Het belang daarvan is de verantwoordelijkheid voor allen die werkelijk hulpeloos en arm zijn. Vraagt er nu iemand: maar wat hebben hemel en hel daar dan mee te maken? Het antwoord is, dat Jezus de mensen er op wijst, welke grote gevolgen hun leven heeft.
De beelden hemel en hel gebruikt Jezus niet om zijn toehoorders eens flink de stuipen op het lijf te jagen. We mogen ze ook zeker niet als algemene waarheden opvatten, waarheden die als zodanig los verkrijgbaar zijn, los van dit verhaal.
Daarentegen moeten we ze laten staan in dit verhaal.

Twee mensen, waarschijnlijk dorpsgenoten, misschien dicht bij elkaar opgegroeid. De ene heeft het helemaal gemaakt in zijn leven, de ander is tot de bedelstaf vervallen en ook nog ernstig ziek geworden. Hoe gaan die beide mensen met elkaar om?
Er kan, zo wil Jezus waarschuwen, er kan tussen die beiden een kloof ontstaan, een kloof zó wijd, zó diep, dat er geen óverkomen meer aan is. Om deze waarschuwing kracht bij te zetten, gebruikt Jezus beeldende voorstellingen, de beelden hemel en hel.
Het is beslist niet zo, dat Jezus algemeen geldende informatie geeft over plaatsen waar wij na dit leven zouden kunnen terecht komen.
Daar komt nog bij, dat u moet luisteren naar dit verhaal als naar een profetie van een oud-testamentische profeet. De joodse profeten hebben nooit gepretendeerd, de toekomst in voorspellingen vast te leggen. Wat zij bedoelden met hun dreigende taal was: laat het zover niet komen, bekeert u tijdig.
Jezus vertelt een verhaal dat helemaal opgebouwd is uit tijdgebonden onderdelen; onderdelen die aan de toenmalige cultuur gebonden waren en door de godsdienst van die tijd bepaald werden.
Eigenlijk zijn deze onderdelen bijzaken. Bijzaken heb je ook in de godsdienst. Het komt er nu op aan, hoofdzaken van bijzaken te onderscheiden.
Wat is belangrijk: dat de arme Lazarus recht gedaan wordt, of dat u en ik verzekerd zijn van een mooi plekje in de hemel? Jezus houdt ons met beide benen op de grond: zijn vertelling eindigt met de vijf broers van de rijke vrek, de vijf broers die hier en nu de gerechtigheid zouden moeten doen.
Luister goed naar Jezus' woorden: slechts zelden spreekt hij over een leven in de hemel of in de hel, maar zoveel te meer over het leven hier en nu, het leven op deze aarde, ook in de wereldeeuw die komt.

Het vervolg van ons leven, na ons sterven, dat vervolg bij God of niet bij God, blijft geheimenisvol, onopgehelderd. Is het daarom, dat Luther van mening was, dat na onze dood wij naar lichaam én ziel slapen in het graf?
Wij moeten maar ophouden, tot over onze dood heen gespitst zijn, waar wij graag naar toe zouden willen gaan. Belangrijker is, dat wij onze gaven en capaciteiten en verantwoordelijkheden in dit leven getrouw ten nutte maken; ten nutte van hen die werkelijk arm en hulpeloos zijn. Ieder van u heeft wel eigen mogelijkheden om iets te doen.
Zo zal de naam van de arme, de naam Lazarus, in vervulling gaan. ‘God helpt', betekent die naam, maar die hulp zal niet buiten ons om gaan.
Echte bemoediging en troost ontvangen de armen van deze wereld van andere mensen, en ervaren zo Gods hulp. Het is de hulp waarin Christus deze andere mensen is voorgegaan, de hulp waarin het levende Woord gezag heeft,
Zingen wij het lied bij de Epistel van deze zondag:
Gezang 108

TERUG NAAR DE INHOUDSOPGAVE