HET BEELD HOUDT IN SLAVERNIJ

 

De verkondiging op Zondag Quinquagesima

Tweede der Tien Woorden (II)

preek in de Evang.-Lutherse Gemeente Dordrecht op 26 feb 2006


Gemeente van onze Heer Christus, uit de tot dusver gehoorde Eerste en Tweede der Tien Woorden spreekt duidelijk een persoonlijke God tot ons.
Hij noemt zijn eigen Naam, we horen het over twee weken, en vandaag staan wij stil bij zijn beeldvorming. Is het zo dat een beeld dat je van Hem hebt, dat beeld alleen maar op een persoonlijke God betrekking kan hebben?
Toch staan het persoon-zijn van de Heere-God en een beeld van Hem op gespannen voet met elkaar.
Vandaar dat voorzichtigheid geboden is bij dat idee van persoon-zijn. In bijbel-tijd werd daarover anders gedacht dan nu. Let op de Liturgie van deze zondag, daar wordt de Heer bezongen als een ‘rots.' Hoe mooi deze metafoor ook is, een rots is feitelijk een onpersoonlijk beeld. Toch is dat heel geliefd geweest, een paar honderd jaar geleden nog, geliefd náást de metaforen ‘vader' of ‘man.'
Hoe hebben we een persoonlijke band met God als rots? De rots is een verhoogde plaats om naar te vluchten. Óf de rots geeft beschutting doordat hij overhangt en onze rustplaats beschermt tegen wind en regen. Waar het mij om gaat op dit moment is, dat je met een rots geen persoonlijk contact kunt hebben. Maar ja, één metafoor zegt ook niet alles.
Geen enkel beeld is toereikend. Er hoeft gelukkig geen eigengemaakt beeld te zijn...
Daarmee zijn wij goed af, want wanneer we het Tweede der Tien Woorden, over de beelden, goed op ons laten inwerken, dan schrik je, maar tevens merk je dat er ook heel veel af hangt van dit Woord.

Eerst iets over de schrik die het Tweede der Tien Woorden kan oproepen.
Het is kras, die lange uitweiding in de tweede helft ; vooral die zinsnede over het jaloers-zijn van de Heere-God. Zouden de mensen toch gelijk hebben die zeggen: dat Oude Testament is zo tijdgebonden, daaraan moet je niet veel aandacht besteden...
Een jaloerse god? Die hoort toch thuis in een wereld die de onze niet meer is! De oud-oosterse wereld met zijn vele goden naast elkaar – blijkbaar ook tegenover elkaar. Wat hebben wij daar nou aan...

Moderne religieuze mensen zouden het wel kunnen zeggen.
Naar hun gevoel zijn pas belangrijk: wat we vanouds noemden het zesde gebod en het zevende gebod. ‘Gij zult niet doodslaan, gij zult niet echtbreken.'
Maar dat de Heere-God van Israël een jaloerse godheid is, dat horen we veel eerder. Bij het Tweede der Tien Woorden al, over de beelden.
De Heer een jaloerse godheid, die de misdaad der vaderen vergeldt aan kinderen en kleinkinderen... Laat dat vooral in het verband staan van het hele Oude Testament. Zo niet, dan maakt u van de Heer een onaangenaam opperwezen dat altijd eerst aan zichzelf denkt.
Wat is dan dat verband? Het is een woord dat verwant is aan ‘verband' – : verbond!
Door alle boeken van het Oude Testament loopt de rode draad van het verbond. De Heer is een God van liefde die met zijn volk een liefdesband smeedt. Het verbond. Dit is bijzonder en persoonlijk.
Maar door het hele Oude Testament heen horen we, dat Israël bij voortduur dat verbond breekt.
Het begint al wanneer de Tien Woorden gegeven worden.
De mooiste illustratie bij het Tweede der Tien Woorden is het verhaal van het gouden kalf.
Mozes was op de berg Sinai om de Tien Woorden in ontvangst te nemen van de Heere-God. Maar het volk van Israël morde, ‘murmureerde,' zoals de klassieke Statenvertaling het zegt. ‘Waren we maar in Egypte gebleven, daar hadden we potten vol vlees en heerlijke sappige vruchten en volop groenten... En met die God van onze aartsvaders weten we ook niet waar we aan toe zijn.'
De broer van Mozes, Aäron, moest snel een oplossing vinden. Wat deed hij?

Hij zamelde goud in dat zijn volksgenoten hadden afgebietst bij de Egyptenaren, toen zij vrijuit mochten gaan.
Het goud liet hij omsmelten, zodat daarmee een dunne deklaag over een model van een stierkalf kon worden getrokken. Het gouden kalf.
Toen het klaar was, riep hij: ‘Dit is uw god, o Israël , die u uit het land Egypte heeft geleid.'

De ramp die zich hier voltrekt is, dat de bevrijdende Heer wordt vastgelegd. Vastgelegd in een god die helemaal past in het beeldend vermogen van de toenmalige oosterlingen. Een stierkalf, potent gespierd, snuivend van agressiviteit, blakend van levenslust.

Dit is een ideaalbeeld van de mens die het leven aankan, die met volle teugen geniet en beide handen alle kansen aanpakt die hem/haar worden gegeven. Een winner, geen loser... Succes in je zaken, geld is geen probleem want dat leen je toch, en dan een eigen huis en een royale auto. Kerngezond en een heerlijk bed-maatje en later, wanneer we er aan toe zijn, twee fantastische kinderen.
Maar het volk Israël mag zijn afkomst niet vergeten. ‘Gedenk, dat jullie slaven waren,' aldus een zinsnede in Israëls paasliturgie. Dat wil niet zeggen dat ze er even aan moeten denken, met een rilling van herinnering. Ze mogen het niet achter zich laten en snel vergeten. Het blijft altijd hun achterland. Dat wil zeggen: ze mogen nooit hun afkomst verloochenen.
Hier hebt u ook een reden waarom wij als Kerk nooit onze verworteling in het Joodse volk mogen ontkennen. Onze wortels liggen in het volk Israël zoals wij dat uit de bijbelse boodschap kennen. ‘Gedenk, dat u slaven bent geweest in een land van benauwdheid,' het is voor de Kerk een ontdekking als vrucht van Gods bevrijdende Evangelie. Want hoe weet u wat uw slavernij en slaafse angsten zijn? Alleen Gods bevrijdende Evangelie scherpt u, maakt u kritisch om dit te beseffen en te erkennen.
De Kerk moet kritisch blijven om niet te vallen voor de verleiding van de macht. De schijnzekerheid van het grote, sterke, rijke en vele.

Kracht en vruchtbaarheid, van die twee was het stierkalf een zinnebeeld. Hoe kon dat in Israël gemaakt, opgericht en vereerd worden?
Het stierkalf was bedoeld als beeld van de Heere-God – zogenaamd om het gemakkelijker te maken voor het volk om zijn God te kennen.
Maar dat gemakkelijke, dat was hetgeen prettig en aantrekkelijk is: de kracht en de vruchtbaarheid die iedereen wel wil hebben. Sterke eigenschappen waar de mensen met respect naar kijken. ‘Flinke jongens komen het verst,' aldus de boodschap die vroeger zelfs op de School met den Bijbel het Evangelie overstemde.
Daarentegen: de Kerk hoort niet thuis in deze wereldeeuw. Zij deelt met het bijbelse Israël de verwachting der toekomende eeuw. Zij lijdt aan deze wereldeeuw en draagt haar kruis. Het kruis, bestaande uit de nood van deze wereldeeuw, waarvoor zij ‘kyrië' roept.
De leden van Christus' lichaam zijn hier niet in tel, want zij weigeren de goden van het hier en nu te aanbidden. Zij zijn kritisch en waakzaam. Zij zoeken geen macht, maar laten de kracht van de Heilige Geest in zich vloeien. Die Geest is het die de Christus uit de doden heeft opgewekt.
Het is het geloof der Kerk, dat de Heere-God van Israël zich in het bijzonder heeft laten kennen in Christus.
Hier is een groot verschil met de oud-oosterse natuurgoden. Die zijn er, in het algemeen, overal, en de mensen moeten maar afwachten hoe ze zich gedragen.
Zo is de Heer, de God van Israël, niet. Hij is niet te verklaren vanuit natuurverschijnselen. Heel anders is Hij, Hij is een bevrijdende God die een slavenvolk uitgeleid heeft. Dat is een heel specifiek begin. Net zo gelooft de Kerk, dat deze God heel in het bijzonder in Christus zich heeft laten kennen.

Omdat Hij een bevrijdende God is, kan het niet zo zijn dat Hij via een beeld vereerd wordt.
In een beeld wordt iets vastgelegd. Wat vastgelegd wordt, is te gebruiken, naar onze hand te zetten.
Maar dan gaat het de verkeerde kant op.
Hoe kan iemand of iets die ik naar mijn hand kan zetten – hoe kan zo iemand mij bevrijden? Alleen iemand die van buiten af tot mij komt, die kan zich mijn lot aantrekken. Mijn vrijheid, mijn mens-zijn, mijn bestemming, die kan ik niet zelf bepalen. De ander in mijn leven doet dat. Maar dan moet die ander ook de kans krijgen om een ander te zijn.
Een ander de andere laten zijn, dat valt niet mee. Dit is een reden waarom zoveel vriendschappen, relaties en 40% van de huwelijken op een scheiding uitlopen.
Het is een machtsprobleem. De één wil de ander naar zich toehalen en maken zoals hij/zij wil dat de ander is. In dat geval laat u de ander niet meer vrij.
Hoe kan uw naaste partner dan op een bevrijdende, heilzame aanwezig zijn bij u?
U hoeft de ander in uw leven dan ook niet vast te leggen, het mag een ontmoeting in vrijheid zijn.
De Heere-God leert dat ons, wil zo voor ons God zijn.
Dit is het belofte-karakter van het Tweede der Tien Woorden: wij hoeven geen beeld van de Heer te maken, en het zal eenmaal zo zijn dat wij Hem kennen van aangezicht tot aangezicht.

De vraag of er ook andere goden zijn... Daar tillen wij niet zwaar aan. Maar wat echt telt is dit: deze God is heeft zich aan ons geopenbaard als de bevrijdende Heere-God. Luther zegt: wie zich gaat bezig houden met het wezen van god, loopt het risico, in een peilloze afgrond te kijken. Het is de deus absconditus, het ondoorgrondelijke opperwezen. Mét Luther raad u ik met klem af, áchter Gods openbaring in Christus te gaan kijken. Laat het god-zijn maar aan God over.
Ik wil zelfs zover gaan dat ik zeg: het is helemaal niet waardevol of ik een god of godsbeeld heb. Het kan immers op gespannen voet staan met mijn mens-zijn, met mijn vrijheid.
Kan een moslem door een oprecht geloof in Allah tot echt en betrouwbaar mens-zijn komen? Waarom niet? Als een moslem een waarachtig mens is, dan is dat toch toe te juichen? Niet dat Allah dezelfde is als de Heere-God van Israël, maar dat hoeft toch ook niet?
Wat voor ons, hier in een christelijke geloofsgemeenschap, echt telt, dat is de openbaring van de Heere-God in Christus. Wilt u dan alsnog weten hoe God in elkaar zit?
Doe dat niet, luister naar Christus want in hem zie je de liefde van God.
De liefde van God is zijn wil, dat alle mensen behouden worden. Het maar niet een algemene wil, zodat het eigenlijk over niks gaat. Gods wil is in Christus openbaar geworden, en dat is waarop ons vertrouwen steunt –
Zingen wij van Gods wil die de beste is: gezang 403

TERUG NAAR DE INHOUDSOPGAVE