1 Alles
heeft zijn uur en ieder ding onder de hemel zijn tijd;
2 Er is een tijd om te baren en een tijd om te sterven,
een tijd om te planten en een tijd om het geplante uit te rukken,
3 Een tijd om te doden en een tijd om te helen,
een tijd om af te breken en een tijd om op te bouwen,
4 Een tijd om te wenen en een tijd om te lachen,
een tijd om te rouwklagen en een tijd om te dansen,
5 Een tijd om stenen weg te werpen en een tijd om stenen bijeen te zamelen...
11 Alles heeft Hij voortreffelijk gemaakt op zijn tijd;
14 Ik heb ingezien, dat al wat God doet, voor eeuwig is; daaraan kan men
niet toedoen en daarvan kan men niet afdoen;
en God doet het, opdat men voor zijn aangezicht eerbiedig is.
|