Laten we vandaag het voorgelezen evangelie
van zondag Septuagesima als onze verkondiging nemen. Dit evangelieverhaal,
dat eigenlijk absurd is, kan representatief genoemd worden voor het
Evangelie als zodanig.
Want het Evangelie is in zekere zin absurd. Paulus de apostel noemt
de gekruisigde Christus een dwaasheid voor de Joden, een ergernis voor
de Grieken.
Wat gaat het er raar aan toe, bij die uitbetaling...
Maar – het Evangelie is geen handleiding voor bedrijfsvoering.
Ook is de gelijkenis die de evangelielezing van deze zondag is –
die is niet een verplichtend advies voor wereldlijke loononderhandelingen.
Al eerder heb ik u hier uitgelegd, dat deze normen en omgangsvormen
thuishoren bij Gods koningschap.
De boodschap is glashelder: de wijngaardenier zegt van zichzelf: ‘Ik
ben goed' – en zo is onze Heere-God.
Of u de hele dag geploeterd hebt in dienst van de Heer,
of één uur – het wordt door de Allerhoogste gelijkelijk
beloond.
Wij vinden dit, redenerend vanuit ons rechtvaardigheidsgevoel, niet
eerlijk. Maar dan gaan we voorbij aan de bedoeling van Jezus' gelijkenis.
U moet eerst weten dat Jezus reikhalzend uitkeek naar de komst van het
Rijk, de openbaring dat de Heere-God
als koning regeert. Maar het duurde lang.
Er zijn gelukkig mensen die ijverig werken in Gods wijngaard. Dat is
een metafoor van de arbeid die de komst van Gods koningsregering helpt
te ontplooien.
Maar het
is niet voldoende.
De gelijkenis laat de wijngaardenier opnieuw de markt op gaan.
Daar staan nog arbeiders.
Wat denkt u, hoe laat zouden die uit hun bed gekomen zijn...?
Hebben wij ons oordeel klaar? ‘Klaplopers, makkelijke broeders
die niet echt hun best doen. Wie echt wil werken, vindt immers
werk, en dat begint keurig om half negen ‘s ochtends....'
Nee, zo redeneert de heer van de wijngaard niet.
Waarom gaat hij aan het einde van de middag nog arbeiders inhuren? |
|
Omdat er zoveel werk is, en het werk niet af komt !
Zo belangrijk vindt de wijngaardenier zijn oogst, dat hij er alles
voor over heeft ! Welnu, dat is een prachtige metafoor voor de zekerheid
van Gods beloften.
Zijn koningschap zal worden geopenbaard, daar staat Hij voor, daar
heeft Hij blijkbaar absurd loon voor over...
Wij zijn ook werkers in Gods wijngaard. Arbeiders, geroepen om elk
naar zijn/haar gaven, het koningschap van onze Heer
uit te dragen in deze wereldeeuw.
Wij geloven en ervaren dat we daartoe geroepen zijn. Het is als het
ware een goddelijke werving geweest.
Als we dat oprecht kunnen zeggen, dan geeft het eigenlijk niet of
we een heel leven hebben gestreden en geploeterd, of dat we een werker
van het laatste uur zijn.
Dit maakt van ons ontspannen werkers. Ontspannen werken, dat is heel
wat waard in deze gestresste tijd.
De Heere-God ziet niet
naar productie en prestatie, Hij telt geen uren en berekent geen arbeidspercentages.
Geen functie-omschrijvingen en formatie-eenheden of hoe het nu allemaal
heten moet ...
Het gaat om een andere wereldeeuw die komt.
Voor ons als Kerk mag dit een oorzaak zijn om ook een andere levensinstelling
te koesteren.
Laten we daarmee beginnen door het zijn van Kerk.
Wij zijn de Kerk, het volk dat hoort bij de Heer.
Dit kan niet worden becijferd of anderszins in economisch nut worden
uitgedrukt.
De maatschappij heeft het nodig dat de Kerk in haar midden bestaat.
Want anders verzakelijkt de maatschappij nog meer.
De Kerk – en dat zijn u en ik – de Kerk moet het verlangen
naar de komende wereldeeuw levend houden. Bij dit levende verlangen
hoort een levensstijl en een levensinstelling.
Om bij het laatste te beginnen: ik sprak zo-even al over het ontbreken
van spanning en streven naar perfectie.
Spanning, prestatiedwang, perfectionisme, ze zijn stuk voor stuk oorzaken
van ongeluk onder de mensen. Op de hartebodem van zulke mensen ligt
angst.
Angst om tekort te schieten, angst om te falen in de ogen van God
en de mensen, en van zichzelf.
De beste remedie hiertegen is, wanneer u onder de prediking van de
Kerk bent – de beste remedie tegen fallangst en vrees, of te
kort te schieten.
De prediking van Christus en zijn hemelse Vader.
Vandaag horen we dat de Heere-God
zegt: ‘Ik ben goed.'
Maar zouden de perfectionisten en de faalangstigen niet schrikken
wanneer Christus zegt: ‘Weest volmaakt, gelijk uw Vader in de
hemel volmaakt is'... ?
Nu komt het aan op een zuivere uitleg van het woord ‘volmaakt'.
Wordt dit van de Heere-God
gezegd, dan is dit echt niet in strijd met de slotwoorden van de Heer
van de wijngaard: ‘Ik ben goed.'
Gods volmaaktheid hóórt bij zijn goedheid.
‘Volmaakt' wil in de oorspronkelijke taal zeggen: uit één
stuk, gaaf en glashelder.
Zo goed is de Heer !
Dit is een uitgangspunt, dat wij zo zijn mede-arbeiders zijn. Het
is onze roeping en onze bestemming.
‘Goed – ,' dit is het woordje dat aangeeft hoe de Heer
zag op zijn scheppingsdaden. ‘Zie, het was zeer goed !'
‘Goed' ligt op één lijn met ‘volmaakt'.
Het wil zeggen dat het in Gods ogen gaaf is, geschikt als startpunt
van zijn regering als allerhoogste majesteit.
Wij als mensen krijgen daarin een hoofdrol.
Als wij onszelf nu maar niet geringschatten, want dat hoeft niet.
Wat is er op tegen dat wij, juist als Kerk, een positief zelfbeeld
hebben en zeggen: het is goed dat wij er zijn?
Wij mogen uitzien naar Gods verrassende afrekening!
Is dat geen prikkel om nu al met hartelijk vertrouwen Kerk te zijn?
Tegen het gezond verstand van de wereld in geloven wij, dat de Heere-God,
net als in de gelijkenis, verrassend afrekening houdt.
Hij zal, op zijn tijd, een ongedachte en verrassende onthulling van
zijn Koningsregering doen plaatsvinden. Die onthulling zal pas werkelijk
recht-doen aan zijn volk, aan de wereld, aan de schepping. Recht-doen!
De wijngaardenier beloofde aan de eerst-ingehuurden: ‘Wat billijk
is zal ik u geven.'
De oud-hollandse Statenvertaling vertaalt letterlijk, zegt niet: ‘wat
billijk is', maar ‘wat recht is.'
Het is datgene waarnaar wij het eerste kijken: is het wel rechtvaardig?
Wij denken aan uitgebalanceerde bedragen, perfect uitgesplitst volgens
de gewerkte uren.
Maar de Heer zegt: ‘Ik
ben goed'. Het recht staat in dienst van zijn goedheid.
De prestatie van ons, mensen, is niet doorslaggevend. In de laatste
afrekening zal God ons allen verrassen.
De Heer heeft al bewezen
hoe Hij verrassend afrekent:
mensen vervólgden en, uiteindelijk, kruisigden Jezus. Hoe verrassend
is het, welk gebruik de Heere-God
maakt van dat korte leven en die smadelijke dood van Jezus... .
Hier hebt u dat absurde Evangelie, voor de Grieken een ergernis, voor
de Joden een dwaasheid.
De kruisiging van Jezus Christus, het geven van zijn leven, het heet
in de evangeliën: een losprijs voor velen.
Dat is verrassend, dat gaat iedere rekening te boven. Ons, die toch
ook werkers van het laatste uur zijn, ons geeft de Heer wat nodig
is om te leven bij de dag. Het is het heden der genade.
Ook in het heden, in een ondeelbaar moment brengen wij vruchten voort.
Leven bij de dag, in het vertrouwen dat de Heer
het dagloon geeft, niet meer omdat zulks niet nodig is, maar ook niet
minder, want dan houden wij de arbeid in zijn dienst niet vol.
De Heer is goed voor
ons, zijn mede-arbeiders. Laat het voor ons een troost zijn, wij die
in een klein getal zitten in dit Godshuis. Ook de onopvallende daden
in zijn dienst mogen er zijn.
Niet een pasklare oplossing wordt geboden, maar de prédiking
luidende 'de Heer is
goed' en die Heer aanbidden wij, en Hem brengen wij het offer van
onze lof,
zingen wij Gez. 380
TERUG
NAAR DE INHOUDSOPGAVE
|