GODS GOEDHEID EN ONZE MEDE-ARBEID

 

De verkondiging op Zondag Septuagesima

Tekst: Matth 20:1-16a

preek in de Evang.-Lutherse Gemeente Dordrecht op 20 januari 2008


Laten we vandaag het voorgelezen evangelie van zondag Septuagesima als onze verkondiging nemen. Dit evangelieverhaal, dat eigenlijk absurd is, kan representatief genoemd worden voor het Evangelie als zodanig.
Want het Evangelie is in zekere zin absurd. Paulus de apostel noemt de gekruisigde Christus een dwaasheid voor de Joden, een ergernis voor de Grieken.
Wat gaat het er raar aan toe, bij die uitbetaling...
Maar – het Evangelie is geen handleiding voor bedrijfsvoering. Ook is de gelijkenis die de evangelielezing van deze zondag is – die is niet een verplichtend advies voor wereldlijke loononderhandelingen.
Al eerder heb ik u hier uitgelegd, dat deze normen en omgangsvormen thuishoren bij Gods koningschap.

De boodschap is glashelder: de wijngaardenier zegt van zichzelf: ‘Ik ben goed' – en zo is onze Heere-God. Of u de hele dag geploeterd hebt in dienst van de Heer, of één uur – het wordt door de Allerhoogste gelijkelijk beloond.
Wij vinden dit, redenerend vanuit ons rechtvaardigheidsgevoel, niet eerlijk. Maar dan gaan we voorbij aan de bedoeling van Jezus' gelijkenis.

U moet eerst weten dat Jezus reikhalzend uitkeek naar de komst van het Rijk, de openbaring dat de Heere-God als koning regeert. Maar het duurde lang.
Er zijn gelukkig mensen die ijverig werken in Gods wijngaard. Dat is een metafoor van de arbeid die de komst van Gods koningsregering helpt te ontplooien.
Maar het is niet voldoende.
De gelijkenis laat de wijngaardenier opnieuw de markt op gaan. Daar staan nog arbeiders.
Wat denkt u, hoe laat zouden die uit hun bed gekomen zijn...?
Hebben wij ons oordeel klaar? ‘Klaplopers, makkelijke broeders die niet echt hun best doen. Wie echt wil werken, vindt immers werk, en dat begint keurig om half negen ‘s ochtends....'
Nee, zo redeneert de heer van de wijngaard niet.
Waarom gaat hij aan het einde van de middag nog arbeiders inhuren?

Omdat er zoveel werk is, en het werk niet af komt !
Zo belangrijk vindt de wijngaardenier zijn oogst, dat hij er alles voor over heeft ! Welnu, dat is een prachtige metafoor voor de zekerheid van Gods beloften.
Zijn koningschap zal worden geopenbaard, daar staat Hij voor, daar heeft Hij blijkbaar absurd loon voor over...

Wij zijn ook werkers in Gods wijngaard. Arbeiders, geroepen om elk naar zijn/haar gaven, het koningschap van onze Heer uit te dragen in deze wereldeeuw.
Wij geloven en ervaren dat we daartoe geroepen zijn. Het is als het ware een goddelijke werving geweest.
Als we dat oprecht kunnen zeggen, dan geeft het eigenlijk niet of we een heel leven hebben gestreden en geploeterd, of dat we een werker van het laatste uur zijn.
Dit maakt van ons ontspannen werkers. Ontspannen werken, dat is heel wat waard in deze gestresste tijd.
De Heere-God ziet niet naar productie en prestatie, Hij telt geen uren en berekent geen arbeidspercentages. Geen functie-omschrijvingen en formatie-eenheden of hoe het nu allemaal heten moet ...
Het gaat om een andere wereldeeuw die komt.

Voor ons als Kerk mag dit een oorzaak zijn om ook een andere levensinstelling te koesteren.
Laten we daarmee beginnen door het zijn van Kerk.
Wij zijn de Kerk, het volk dat hoort bij de Heer. Dit kan niet worden becijferd of anderszins in economisch nut worden uitgedrukt.
De maatschappij heeft het nodig dat de Kerk in haar midden bestaat. Want anders verzakelijkt de maatschappij nog meer.
De Kerk – en dat zijn u en ik – de Kerk moet het verlangen naar de komende wereldeeuw levend houden. Bij dit levende verlangen hoort een levensstijl en een levensinstelling.
Om bij het laatste te beginnen: ik sprak zo-even al over het ontbreken van spanning en streven naar perfectie.
Spanning, prestatiedwang, perfectionisme, ze zijn stuk voor stuk oorzaken van ongeluk onder de mensen. Op de hartebodem van zulke mensen ligt angst.
Angst om tekort te schieten, angst om te falen in de ogen van God en de mensen, en van zichzelf.
De beste remedie hiertegen is, wanneer u onder de prediking van de Kerk bent – de beste remedie tegen fallangst en vrees, of te kort te schieten.
De prediking van Christus en zijn hemelse Vader.
Vandaag horen we dat de Heere-God zegt: ‘Ik ben goed.'
Maar zouden de perfectionisten en de faalangstigen niet schrikken wanneer Christus zegt: ‘Weest volmaakt, gelijk uw Vader in de hemel volmaakt is'... ?

Nu komt het aan op een zuivere uitleg van het woord ‘volmaakt'.
Wordt dit van de Heere-God gezegd, dan is dit echt niet in strijd met de slotwoorden van de Heer van de wijngaard: ‘Ik ben goed.'
Gods volmaaktheid hóórt bij zijn goedheid.
‘Volmaakt' wil in de oorspronkelijke taal zeggen: uit één stuk, gaaf en glashelder.
Zo goed is de Heer !
Dit is een uitgangspunt, dat wij zo zijn mede-arbeiders zijn. Het is onze roeping en onze bestemming.

‘Goed – ,' dit is het woordje dat aangeeft hoe de Heer zag op zijn scheppingsdaden. ‘Zie, het was zeer goed !'
‘Goed' ligt op één lijn met ‘volmaakt'. Het wil zeggen dat het in Gods ogen gaaf is, geschikt als startpunt van zijn regering als allerhoogste majesteit.
Wij als mensen krijgen daarin een hoofdrol.
Als wij onszelf nu maar niet geringschatten, want dat hoeft niet. Wat is er op tegen dat wij, juist als Kerk, een positief zelfbeeld hebben en zeggen: het is goed dat wij er zijn?
Wij mogen uitzien naar Gods verrassende afrekening!
Is dat geen prikkel om nu al met hartelijk vertrouwen Kerk te zijn?
Tegen het gezond verstand van de wereld in geloven wij, dat de Heere-God, net als in de gelijkenis, verrassend afrekening houdt.
Hij zal, op zijn tijd, een ongedachte en verrassende onthulling van zijn Koningsregering doen plaatsvinden. Die onthulling zal pas werkelijk recht-doen aan zijn volk, aan de wereld, aan de schepping. Recht-doen!
De wijngaardenier beloofde aan de eerst-ingehuurden: ‘Wat billijk is zal ik u geven.'
De oud-hollandse Statenvertaling vertaalt letterlijk, zegt niet: ‘wat billijk is', maar ‘wat recht is.'
Het is datgene waarnaar wij het eerste kijken: is het wel rechtvaardig? Wij denken aan uitgebalanceerde bedragen, perfect uitgesplitst volgens de gewerkte uren.
Maar de Heer zegt: ‘Ik ben goed'. Het recht staat in dienst van zijn goedheid.
De prestatie van ons, mensen, is niet doorslaggevend. In de laatste afrekening zal God ons allen verrassen.

De Heer heeft al bewezen hoe Hij verrassend afrekent:
mensen vervólgden en, uiteindelijk, kruisigden Jezus. Hoe verrassend is het, welk gebruik de Heere-God maakt van dat korte leven en die smadelijke dood van Jezus... .
Hier hebt u dat absurde Evangelie, voor de Grieken een ergernis, voor de Joden een dwaasheid.
De kruisiging van Jezus Christus, het geven van zijn leven, het heet in de evangeliën: een losprijs voor velen.
Dat is verrassend, dat gaat iedere rekening te boven. Ons, die toch ook werkers van het laatste uur zijn, ons geeft de Heer wat nodig is om te leven bij de dag. Het is het heden der genade.
Ook in het heden, in een ondeelbaar moment brengen wij vruchten voort. Leven bij de dag, in het vertrouwen dat de Heer het dagloon geeft, niet meer omdat zulks niet nodig is, maar ook niet minder, want dan houden wij de arbeid in zijn dienst niet vol.
De Heer is goed voor ons, zijn mede-arbeiders. Laat het voor ons een troost zijn, wij die in een klein getal zitten in dit Godshuis. Ook de onopvallende daden in zijn dienst mogen er zijn.
Niet een pasklare oplossing wordt geboden, maar de prédiking luidende 'de Heer is goed' en die Heer aanbidden wij, en Hem brengen wij het offer van onze lof,
zingen wij Gez. 380

TERUG NAAR DE INHOUDSOPGAVE