De dreun
Het leek een aardige lente-avond. Goed gehumeurd liep ik op de Stationsweg voorbij aan wat nu de 'De stadswerf' heet en sloeg linksaf de 2e Binnenvestgracht in, richting Beestenmarkt. Het is vrijdag. Waar zou ik naar toe gaan? Ik was al een tijdje niet meer in de 'Duke' geweest. Dat Jazzcafé neemt een aparte plaatsje bij mij in. Niet dat ik zo verzot ben op de muziek (of het moet oude stijl Jazz zijn), nee, het is eerder de sfeer en de diversiteit van het publiek wat me daar zo aantrekt. Ik loop er graag even binnen en proef of de stemming is wat ik er van verwacht. Zo niet, dan trek ik verder, soms richting de 'Droomfabriek', leuk omdat het een studentenkroeg is met een nogal artistieke inslag. Maar als het ook daar niets is, wordt de weg richting Station hernomen om de fiets op te halen en eventueel verder
te trekken. Het café 'de Spons' aan de Mare bewaar ik voor noodgevallen (het is het laatste café op weg naar huis in Oegstgeest).
Als je een tijdje studie-adviseur bent krijg je een bepaalde beroepstik. Je kijkt in de stad menig jong figuur die een student zou kunnen zijn heel even aan. Het zou er tenslotte een uit jouw stal kunnen zijn en dan komt het wat onsympathiek over als je haar of hem niet herkent. Nu is dat aankijken niet zonder gevaar, zo we weten. Het kan bij lieden met minder fraaie bedoelingen juist de aandacht op je vestigen (bij kapingen moet je oogcontact met de kapers ontwijken, heb ik wel eens gelezen). Maar Leiden is een aardige stad, kapingen zijn zeldzaam en dus ontwijk ik geen blikken, zeker niet als ze afkomstig zijn iemand van zo tussen de 20 en de 25 jaar. Maar die avond liet Leiden zich van zijn minder prettige kant zien en werd één blik mij toch noodlottig.
Eigenlijk kan ik niet eens meer precies vertellen wat er gebeurde. Het ging te snel en is achteraf wellicht voor een niet onbelangrijk gedeelte ingekleurd door wat ik dacht dat er gebeurde of anderen zeiden dat er misschien gebeurd was. In ieder geval herinner ik me dat er voor mij plotseling en schijnbaar uit het niets twee jonge figuren opdoken die kennelijk iets met mij te maken wilden hebben. Ik ontweek ze naar gewoonte niet maar keek ze aan. Ze kwamen vlak voor me staan en éé'n heeft nog iets gezegd, naar ik me meen te erinneren. Mezelf kennende zal ik wel met een 'Hoi' gereageerd hebben maar deze toch vriendelijke reactie vermocht het tweetal kennelijk niet van hun plan afbrengen. En dat plan was kennelijk eens iemand lekker in elkaar slaan. Binnen een seconde had ik een enorme opdoffer op mijn rechter oog te pakken hetgeen gepaard ging met het gevoel als van een aardbeving onder de schedelpan. De ene lummel zei nog iets tegen de ander,
wellicht ter aanmoediging, en daar kwam de tweede dreun, dit keer voor links bestemd. Hij bleek toch geen beroepsbokser te zijn want die tweede stoot schampte min of meer af. Het deed wel pijn maar er volgde geen tweede aardbeving.
Wat doe je op zo'n moment? Wel, je reageert puur intuïtief en in een flits. Mijn intellectuele en laat ik zeggen compacte bouw maakt me niet geschikt voor het ondernemen van een tegenactie en dus lag het hazepad voor de hand. Maar dan moet de haas wel de goede kant uitrennen en dat deed ik dan ook gelukkig. Daar waar ik vandaan kwam was het lichter dan in dat stuk Binnenvestgracht en bovendien waren er op de Stationsweg meer mensen en dat is natuurlijk in zo'n geval in je voordeel. Kennelijk niet gehinderd door mijn op dit punt bepaald ongetrainde lichaam schoot ik, wellicht tot verrassing van mijn aanvallers, als een pijl uit een boog tussen hen beide door in de richting van dat licht. En daar stond ik dan. Trillend, hijgend, met een flinke opkomende pijn in de kop. Maar niemand die begreep
waar ik zo plotseling vandaan kwam en wat de reden van mijn eenzame sprint was. Hulp, laat staan medeleven, bleef uit. Er zat niet anders op dan maar naar huis te gaan maar ik besloot toch nog even een pilsje te drinken om weer wat op verhaal te komen. De weg naar Oegstgeest werd ingezet en zo het werd dus toch nog de Spons. Het moest me toch zijn aan te zien geweest maar niemand reageerde, en er was ook niemand die ik kende en aan wie het mijn verhaal kwijt kon. Teleurstelling dus. Inmiddels begon ik lanfzaam weer normaal te denken. 'Verdomme, waarom moesten ze mij hebben? Wat steekt hier achter? Was ik onbewust de uitdager geweest? Was de klap voor een dubbelganger bedoeld? Of was het gewoon de bekende ballorigheid waar ik dan eens toevallig het slachtoffer van was geworden?'. Inmiddels deed de hele rechtervleugel van mijn hoofd mee aan de pijnscheuten en begon mijn linker oog en omstreken vervaarlijk te zwellen. 'Ruzie met je liefje gehad?', probeerde tenslotte een niet bijster originele waarnemer naast mij aan de bar. 'Barst jij' dacht ik, 'ik ga naar huis, hier word ik niets wijzer van'.
Thuis gekomen, bleek mijn vrouw het bed reeds opgezocht te hebben in de veronderstelling dat het wel weer eens wat later zou zijn voor ik thuis zou komen. 'Zo', zei ze dan ook, 'ben jij er al'. 'Ja', zei ik maar ze hebben me wel te pakken gehad. Ik geloof dat ik door één oog niet meer kan zien'.
Het licht ging aan. 'Alle mensen, wat is er met jou gebeurd', was de reactie. Ik vertelde mijn verhaal en ging toen toch maar eens naar de spiegel. Onwaarschijnlijk hoe snel je na zo'n korte maar intensieve behandeling in een onsymmetrisch wezen kunt veranderen. Inmiddels viel er door de zwelling met mijn ene oog helemaal niets meer te zien en begon het ook het andere aardig dicht te groeien . . . Van slapen kwam niet veel. De volgende morgen kwamen de bekende kleuren van de regenboog het geheel completeren. Kennissen die de zaterdag bij ons op bezoek kwamen, overtuigden mij er van dat je zoiets aan
hoort te geven op het politiebureau. Maar ik had nauwelijks enig bruikbaar signalement van mijn aanranders, daarvoor was het te onverwacht en te vlug gegaan. Maar goed, de maandag daarop ben ik toch naar het bureau gegaan.
Wat er aan de hand was geweest hoefde ik niet uit te leggen, mijn gehavende kop sprak boekdelen. Ik hoorde dat er die avond nog twee meldingen waren binnen gekomen op het traject Station - Haarlemmerstraat en gezien de tijd was ik als eerste aan de beurt geweest (een oefening wellicht). 'Of ik de aanvallers zou herkennen', werd me gevraagd. Ik wilde het wel proberen en werd even later naar een kamertje geleid waar een dik dossier met allemaal foto's lag te wachten. Langzaam bladerde ik er doorheen. Naarmate ik verder kwam drong het tot me door hoe moeilijk het is een nogal vage herinnering af te zetten tegen een grote rij van onbekende en niet bepaald sympathiek ogende figuren. Ik was al voor driekwart door het boek heen toen ik plotseling schrok van een gezicht dat voor me lag. Een onopvallende donkerblonde knaap. De politieman zag mijn reactie en veerde op. 'Was hij er bij?'. Ik ontweek echter het antwoord en dus vroeg de man opnieuw 'Herkent u deze figuur?' Ik aarzelde weer met mijn antwoord, keek opnieuw en wist het toen zeker! 'Nee, bij nader inzien, weet ik
het niet zeker' was echter mijn tegengestelde antwoord. 'Bladert u maar rustig verder en kijkt u straks eens opnieuw of u die figuur als betrokkene herkent'. Ik bladerde verder en met iedere bladzijde nam mijn zekerheid toe. Ik kende dat gezicht maar, anders dan mijn politieman dacht, herkende ik in de bewuste foto niet de dader van mijn onheil maar een van mijn collega's bij de biologie! Voor de vorm bladerde ik opnieuw door het album. 'Ik dacht even dat het me lukte, maar nee, ik zie toch geen gezicht wat ik echt herken', mompelde ik tenslotte. 'Vreemd', vond de politieman, 'U reageerde daarnet nog zo duidelijk'. 'Het spijt me', zei ik, 'hoe meer ik deze gezichten zie, hoe meer ik er op de een of andere manier vaag meen te herkennen', het ene bekende gezicht voor de gelegenheid maar vermenigvuldigend zodat het geen effect meer kon hebben.
Op weg naar buiten piekerde ik me suf. Ik kende dat gezicht, hij had met de biologie te maken, maar wat?. Thuis gekomen, deed ik het relaas aan mijn vrouw maar wist nog steeds niet wie die knaap nu eigenlijk was. Pas 's avonds schoot het me te binnen waar ik hem van kende: de nieuwsjaarsborrel van de biologie, een paar
maanden geleden! Het was een of andere analist of laborant. Een zo op het oog vriendelijke knaap, waarmee ik toen nog even had staan praten. En dan nu medewerker van de afdeling met een heus strafblad? 'Maar' zo bedacht ik, 'zou het niet kunnen dat de politie, om de herkenningstest betrouwbaarder te maken,
met opzet 'blanco's' tussen de foto's stopt zoals ze ook wel bij echte herkenningsproeven met levende personen doen?'. 'Maar dan gaat mijn collega toch vrijuit en heeft hij niets op zijn kerfstok!'
De eerste keer dat ik hem terug zag, schrok ik wel even maar liet uiteraard niets merken. We praatten wat. Ik was best nieuwsgierig maar kon uiteraard moeilijk vragen wat die foto van hem daar op het politiebureau te betekenen had. Als hij fout was, zou ik hem in een moeilijk parket brengen. En kon hij wel eens flink
kwaad worden en z'n karwei van die avond alsnog willen afmaken. Nee, een keer was genoeg geweest!
Vorige verhaal
6e verhaal: Jan-Willem
|