Rijnstreekhopper    de niet-officiële webstek

Nieuwsbrief Klagen ? Gemopper Zoeken Deze webstek Contact

Startpagina
Nieuwsarchief
Artikelen
Jaarverslagen
Onderzoeken
Buiten de regio
Overige documenten
Verwijzingen




 

 

 

 

 

 

> Onderzoeksrapporten > TNO-rapport >  Aanbevelingen

TNO-rapport:
Melding (bijna-)ongevallen in het rolstoelvervoer.

Aanbevelingen

Het verdient aanbeveling te streven naar het juiste gebruiken van RIBS (rolstoelinzittende  beveiligingssystemen).  Het is raar dat er wordt gemeten met twee maten. Voor passagiers in een voertuigstoel is gordelgebruik, al sinds de zeventiger jaren verplicht, ingeburgerd.  Bij het vervoer van rolstoelpassagiers worden passagiers als "lastig" ervaren als ze vragen om over te stappen naar een voertuigstoel (bij scootmobielen) of wanneer ze vragen om veiligheidsgordels en het juist vastzetten van de rolstoel (bij handbewogen en elektrische rolstoelen).

Het begin is er, een door verschillende partijen getekend Convenant Veilig Vervoer Rolstoelinzittenden [KBOH, 2001a].

Er zijn een aantal manieren om de naleving van het convenant handen en voeten te geven:

1. Opleiding voor chauffeurs met betrekking tot gebruik van beveiligingsmiddelen en omgang met rolstoelinzittenden verplicht stellen en controleren. Er is bij een aantal chauffeurs een  mentaliteitsverandering nodig. Het tijdens een cursus zelf in een rolstoel vervoerd worden door een andere chauffeur is vaak al een eye-opener. Taxibedrijven en chauffeurs kunnen de opleiding van elke chauffeur als financiële drempel ervaren. Mogelijk dat een instructievideo, waarin een aantal gevaren visueel worden gemaakt, hen over de streep kunnen trekken om toch het opleidingstraject in te gaan.

2. Voor veel bedrijven en instellingen is onvoldoende duidelijk welke rolstoelinzittende beveiligingssystemen veilig zijn en voldoen aan de ISO 10542 norm. Het verdient aanbeveling om een lijst van goedgekeurde rolstoelinzittende beveiligingssystemen op te stellen en bij te houden, zodat deze informatie beschikbaar is voor betrokkenen. Mogelijk kan een onafhankelijk instituut (bijvoorbeeld KBOH) of de brancheorganisatie zelf (AAN of KNV taxi) hiervoor zorgdragen.

3. Bij het beoordelen van de offertes van taxibedrijven, nadrukkelijker de veiligheid meenemen. De eisen met betrekking tot veiligheid, op basis van het convenant, specifiek opnemen in het bestek bij de aanbesteding van het vervoer.

4. Eenduidige regels, wie er verantwoordelijk is voor het aanwezig zijn van een RIBS. Dat is de vervoerder. Nu is er vaak een discussie dat een vervoerder vindt dat de inzittende voor een gordel moet zorgen. Bij gebruik van een delta systeem kan het, zeker bij afwijkende maten beugels, handiger zijn als de beugel (met gordel) al op de rolstoel zit (met name voor frequente ritten). In dat geval is verstrekking bij de rolstoel te overwegen, hetgeen niet wegneemt dat de chauffeur verantwoordelijk blijft voor het gebruik van een goed vastzetsysteem.

Standaardisatie van de te gebruiken vastzetsystemen maakt het voor de chauffeur eenvoudiger om de Code Veilig Vervoer Rolstoelinzittenden goed toe te passen.

5. Het instellen van een onafhankelijk meldpunt voor klachten met betrekking tot het rolstoelvervoer en het nemen van maatregelen naar aanleiding van deze klachten.

Gekoppeld aan dit meldpunt het strenger toezicht  houden op het goed gebruik van de beveiligingssystemen en met consequenties voor het taxibedrijf dat de regels overtreedt. Daarmee worden de klachten serieus genomen. Wellicht kan de taxibranche zelf een keurmerk veilig rolstoelvervoer gaan hanteren, waardoor zowel voor passagiers als overheid duidelijkheid ontstaat. Indien duidelijk blijkt dat een bedrijf weigert zich niet aan het convenant veilig rolstoelvervoer te houden, zou het keurmerk kunnen worden ingetrokken met consequenties voor het mogen vervoeren van rolstoelinzittenden. Bedrijven die de veiligheid van het vervoer wel hoog in hun vaandel hebben – die zijn er ook – kunnen zich op deze wijze positief onderscheiden.

6. In de toekomst eventueel aanpassen van de wetgeving als het Convenant in combinatie met de huidige wetgeving onvoldoende handvaten blijkt te bieden voor het eisen van goed gebruik van RIBSen (zie punt 3). Om dit te kunnen beoordelen is blijvende inventarisatie van (bijna)ongevallen en/of het uitvoeren van steekproeven bij de verschillende bedrijven, noodzakelijk.

7. Het opstellen en invoeren van eisen m.b.t. de uitvoering en het gebruik van rolstoelliften en hellingbanen bij de keuring van de voertuigen.

8. Voorlichting aan passagiers m.b.t. de vervoersveiligheid en welke rolstoelen geschikt zijn voor het vervoer.

9. Bij de eerste aanmelding voor het vervoer de individuele situatie goed beoordelen. Is er een vervoerbare rolstoel, is er extra ruimte nodig etc.? Zo nodig extra maatregelen nemen (b.v. extra houdingsondersteuning voor mensen met een hoge dwarslaesie of beenamputaties).