Inhoud:
Eerste vormen van geestelijke verzorging
Het Nederlands Genootschap ter zedelijke verbetering der
gevangenen
De Geestelijke verzorging sinds de tweede wereldoorlog
Eerste vormen van geestelijke verzorging
Tot de 16e eeuw is de gevangenis de plek waar mensen worden ondergebracht die in afwachting zijn van berechting of terechtstelling. Geestelijken verlenen ter dood veroordeelden vooral geestelijke bijstand in de laatste uren voor hun terechtstelling.
Gaandeweg wint in de 16e eeuw de overtuiging aan invloed dat jonge misdadigers te verbeteren zijn door middel van het verrichten van arbeid.
Aanleiding tot het stichten van het eerste tuchthuis in Nederland is een voorval in 1589, wanneer de schepenen van Amsterdam bezwaar maken tegen het uitspreken van de doodstraf tegen een 16-jarige jongen die een diefstal heeft gepleegd. Zij besluiten zich te beraden ‘omme eenige bequame middel te vinden, ende in te stellen, dat men zoodanige burgerskinderen in stadigen arbeyt zouden mogen onderhouden, om alzoo van hare gewoonte ontwent, en beteringe van leven verwacht te werden’. Dit resulteert uiteindelijk in de opening in 1595 in Amsterdam van het eerste tuchthuis, het zogenaamde Rasphuis (waar hout wordt geraspt voor verfbereiding). Men streeft hier zedelijke verbetering na door middel van productiearbeid, onderwijs en godsdienstonderricht.
Spoedig na de opening wordt door de plaatselijke kerkenraad een ‘ziekentrooster’ benoemd, die deze taak op zich moet nemen. Van hem wordt verwacht dat hij de gedetineerden bijbelstof uit het hoofd leert en godsdienstoefeningen (m.n. preken) houdt.
Op andere plaatsen benoemt men catechiseermeesters, die op zondag in een preekdienst moeten voorgaan, en die de tuchtelingen voorgeschreven gebeden, het Onze Vader, de tien geboden, de apostolische geloofsbelijdenis moeten aanleren door middel van de uit het hoofd te leren vragen en antwoorden van de Heidelbergse Catechismus. Wie zijn godsdienstles niet ‘promtelijck opseggen’ kan wordt zwaar bestraft.
De plaatselijke kerkenraad voorziet in deze periode in
de prediking, het godsdienst onderwijs en de geestelijke verzorging van de tuchtelingen
door de aanstelling van dit soort zielzorgers, die onder haar toezicht staan.
Terug naar Inhoud
Het Nederlands Genootschap ter zedelijke verbetering der gevangenen
In 1823 wordt dit Genootschap opgericht door drie kooplieden, die zich uit christelijke naastenliefde en filantropische overwegingen het lot van de gevangenen aantrekken. Men streeft verbetering na van het straf- en gevangenisstelsel. Het Genootschap geloofde dat delinquenten te verbeteren waren. Aanvankelijk bestaat hun werk vooral uit zorg voor onderwijs en godsdienstonderricht, met name door middel van toespraken en preken.
Maar gaandeweg ontwikkelt zich dan binnen het Genootschap het idee –mede onder invloed van ontwikkelingen in het buitenland?- dat een gevangenis met een cellulair systeem meer kansen biedt voor zedelijke verbetering dan één met een gemeenschapsregiem. Mede door de invloed die men wist aan te wenden, werd vanaf 1859 in toenemende mate gevangenisstraf cellulair ten uitvoer gelegd. Bij de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafrecht in 1886 wordt het cellulaire stelsel, met een maximum van vijf jaar, tot regel verheven. Enerzijds betekent dit voor de geestelijke verzorging een toenemende behoefte aan pastorale zorg, anderzijds maakt de zogenaamde ‘hokjeskerk’, waarin de gevangenen wel de voorganger, maar niet elkaar kunnen zien, het beleven van gemeenschap tijdens de kerkdienst wel erg moeilijk. Pas na de tweede wereldoorlog zullen deze cellulaire kerken geleidelijk weer verdwijnen.
In het jaar van de invoering van het Wetboek van Strafrecht verschijnt ook de eerste Beginselenwet van het Gevangeniswezen. Hierin wordt bepaald dat er bij de inrichtingen van Justitie (uitgezonderd passantenhuizen en kleinere huizen van bewaring buiten de arrondisementshoofdplaatsen) een protestante, een katholieke en een israëlitische geestelijke moet worden aangesteld.
De benoeming van de katholieke geestelijken geschiedt door de kerkelijke overheid. Predikanten worden sinds de Beginselenwet aangetrokken door de directies van de gevangenissen, vaak zonder enig overleg met kerkelijke instanties.
Er is in die periode geen contact of overleg tussen in
inrichtingen werkzame geestelijken onderling en nauwelijks contact met andere
functionarissen. Het pastoraat is meer een persoonlijke aangelegenheid dan een
taak die kerkelijk aangestuurd wordt.
Terug naar Inhoud
De Geestelijke verzorging sinds de tweede wereldoorlog
Na 1945 overspoelen grote aantallen ‘politieke delinquenten’
de gevangenissen. Tienduizenden zijn gedetineerd in strafgestichten en in zo’n
honderd bewarings- en interneringskampen. Honderden geestelijke verzorgers zijn
onder hen werkzaam zonder enige taakomschrijving en zonder enig contact met
een centraal orgaan dat hun activiteiten coördineert. Om orde te brengen
in deze chaotische situatie wordt daarom binnen het Directoraat Generaal voor
de bijzondere rechtspleging het ‘Directorium voor geestelijke en sociale verzorging’
opgericht met als taak het leiden, organiseren en stimuleren van godsdienstige,
morele en culturele verheffing van de gedetineerden in de kampen. Als gevolg
hiervan ziet men zich genoodzaakt om ook voor de gewone gevangenissen een ‘Commissie
voor de verdere uitbouw van het gevangeniswezen’ in het leven te roepen.
Deze commissie schenkt ook aandacht aan de ‘sociale en
geestelijke verzorging’ van de gedetineerden, waarbij zij gebruik maakt van
de ervaring die geestelijke verzorgers hebben opgedaan in de strafkampen voor
politieke delinquenten. Uit het werk van deze commissie resulteert uiteindelijk
de huidige organisatievorm van de geestelijke verzorging in de inrichtingen
van justitie. Klik hier voor meer informatie over de organisatie van de protestants geestelijke verzorging
Uit: "Pastoraat achter muren", doctoraalscriptie van Marjanke van der Horst en Fons Flierman. Speciale uitgave Contactblad van de aalmoezeniers bij de Inrichtingen van Justitie, Den Haag, november 1987.
Terug naar Inhoud