De wijze waarop de geestelijke verzorging in de Inrichtingen van Justitie tegenwoordig georganiseerd is (voor meer informatie klik hier) is voortgekomen uit de situatie na de 2e wereldoorlog, toen in kampen en gevangenissen verspreid over het hele land ettelijke tienduizenden politieke gevangenen geïnterneerd zaten (Op 15-12-1945: 92.486 en op 1-1-1947 nog 35.249 !) Aanvankelijk was er voor hun geestelijke verzorging niets georganiseerd. Eind '45 begint de Interkerkelijke Contactcommissie Justitie het contact met de overheid ter hand te nemen, wat uiteindelijk 1 juli 1948 resulteert in de benoeming van een hoofdaalmoezenier en een hoofdpredikant. Vanaf 1953 hebben ook humanistische raadslieden toegang tot gevangenen. Het zal nog tot 1963 duren voor de eerste Centraal Geestelijk Raadsman wordt benoemd. Over die eerste periode na de oorlog gaat het volgende verhaal.
Inhoud:
Activiteiten van ds. C. W. Coolsma
Ontwikkelingen in het kamp "Duindorp"
Protestanten en katholieken
Activiteiten van ds. C. W. Coolsma
De geestelijke verzorging van de politieke delinquenten was niet een zaak die van meet af aan van bovenaf geleid werd. Veel hing af van persoonlijk initiatief van individuele dominees en pastoors. Eén van die predikanten was ds. C.W.Coolsma, gevangenispredikant te Groningen. In Groningen was een grote groep N.S.B.-ers ondergebracht in de Zuiderschool. Coolsma beschrijft hoe hij tot dit werk kwam: "Op een nacht over dit alles nadenkend, kreeg ik de gedachte: zou er voor deze lieden niet iets te doen zijn aan geestelijke bijstand. (...) Ik deelde deze gedachte mee aan mijn schoonzoon, die er ook veel voor voelde en kreeg toen van hem het verzoek of ik op Zondag 22 april 1945 een godsdienstoefening voor deze mensen wilde leiden in de school. Ik nam het direct aan. De commandant ging met ons plan accoord." (ds.C.W.Coolsma, Gekooide vogels, Den Haag 1947 p.178)
Dominee Coolsma preekte over de tekst Psalm 50:15, "Roep Mij aan in de dag der
benauwdheid. Ik zal u uithelpen en gij zult Mij eren."
Ds. Coolsma kon zich voorstellen dat zijn gehoor het benauwd had; ze hadden
niemand meer tot wie zij zich konden wenden, hun leiders zaten óf gevangen óf ze
waren er vandoor. Niemand wist wat hem of haar boven het hoofd hing. Er was
maar één uitweg: de Heer aanroepen in de dag der benauwdheid. Deed men dat,
dan zou benauwdheid plaatsmaken voor berusting en vrede. Het was niet zo dat
de Heer hen nu opeens over alles heen zou helpen, gemakkelijk zou hun lot en
toekomst niet zijn, maar ze mochten vertrouwen op Gods belofte: "Ik zal u eruit
helpen." Ze mochten eraan denken, dat de vader in de gelijkenis van de verloren
zoon ook niet de tot hem terugkerende zoon met verwijten overstelpte en hem
allerminst aan zijn lot over liet, maar hem tegemoet ging. Niet alleen mochten de
gevangenen God aanroepen, ze moesten Hem ook eren, zoals te lezen stond in
het versje:
"Wil U ter eer
steeds meer en meer
't geloof in ons versterken.
Dan zullen wij
gereed en blij
uit liefde 't goede werken."
(id. p.180/181)
Deze preek heeft volgens Coolsma nogal wat indruk gemaakt en heeft bijgedragen tot een soort geestelijk revival. De meegenomen bijbels vonden gretig aftrek. Er waren veel gedetineerden die van thuis nog gauw een bijbel lieten komen.
Wat opvalt aan de preek van Coolsma is, dat hij duidelijk uitgaat van de situatie van zijn gehoor. Hij kan zich voorstellen hoe de mensen zich voelen. Hij gaat ze niet beleren en vermanen, maar aanvaardt ze en probeert hen het gevoel te geven dat zij, hoewel ze verstoten zijn uit de maatschappij, niet door God verstoten worden.
Wat ook blijkt is dat ds.Coolsma voor het houden van deze dienst eigenlijk volledig afhankelijk was van de medewerking van de commandant. Had men de commandant tegen zich, dan kon men de geestelijke verzorging wel vergeten. Dit was uiteraard een weinig bevredigende situatie. Zo werd in het kamp Vught aanvankelijk slechts één Hervormde predikant toegelaten. Gereformeerde predikanten hadden al helemaal geen toegang. (Het getuigenis de kerk na de bevrijding. Verslag conf der Geref Kerken Breda 19-23 mrt '45 p.26)
Toen de interneringskampen werden ingericht hing het aanvankelijk volledig af
van het persoonlijk initiatief van plaatselijke predikanten af of er in die kampen
ook sprake zou zijn van geestelijke verzorging. Zijn alle kerkgenootschappen daar
even actief in zijn geweest? Verder waren lang niet alle goedbedoelende
predikanten geschikt voor dit werk. Bovendien speelde de vraag of de geestelijke
verzorging in de kampen een zaak van de kerk was of een taak van de overheid.
Terug naar Inhoud
Ontwikkelingen in het kamp "Duindorp".
Een voorbeeld van de ontwikkelingen op dit gebied is te lezen in de notulen van de gereformeerde deputaten voor de geestelijke verzorging van politieke gevangenen. Op 22 maart 1947 kwam één van de gereformeerde geestelijk verzorgers van het kamp "Duindorp", ds. Oranje bij hen op bezoek. Hij had problemen met het D.G.B.R. (Directoraat Generaal voor de Buitengewone Rechtspleging). Hij wilde eigenlijk niet dat hij betaald zou worden door het D.R.B.R. Hij vond dat de geestelijke verzorging van geïnterneerden in principe een taak van de kerk was. De kerk had een zelfstandige taak voor de evangelisatie. De geestelijk verzorgers in "Duindorp" hadden met het Militair Gezag ook een contract opgesteld dat uitging van deze principiële keuze. De Hervormden, Gereformeerden en Doopsgezinden stonden wat dit aangaat op hetzelfde standpunt. De preekbeurten zouden ook bij toerbeurt geschieden, als gelijkberechtigden. Op de stafvergaderingen werd de geestelijke verzorging vertegenwoordigd door één speciaal daartoe aangewezen predikant, maar deze was primus inter pares.
Alles was goed gegaan totdat ds. Gravemeijer meer rechten ging vragen voor de Hervormde Kerk, omdat de meeste protestantse gedetineerden Hervormd waren. Ook het D.G.B.R. bemoeide zich ermee. Tegen de protesten van de gezamenlijke geestelijk verzorgers in, die zichzelf als kerkdienaar zagen en niet als regeringsambtenaar, werd ds. J.G.Knottnerus benoemd als leidinggevend kamppredikant. De andere predikanten zouden ook beloond worden voor hun diensten: fl. 4.000,= per 1000 kampbewoners. Dit werd geweigerd als persoonlijk traktement, maar wel aanvaard als vergoeding voor extra onkosten voor de kerk. Op klachten van dwarsliggende predikanten werd door het D.G.B.R. niet gereageerd.
Er veranderde nogal wat in het kamp. Ds. Knottnerus trok volgens ds. Oranje alles naar zich toe. Hij steld rapporten op zonder de overige geestelijke verzorgers daarin te kennen. Voor Gereformeerde predikanten die uitvielen kwamen geen Gereformeede plaatsvervangers. De preekbeurten werden verdeeld naar het aantal zielen in k=het kamp dat een bepaalde richting was toegedaan. Volgens ds. Oranje was alles staatsambtenaar en hij wilde geen ambtenaar worden.
De deputaten deelden het standpunt van ds. Oranje niet. Zij bestreden dat in het
I.K.O. (InterKerkelijk Overleg) en de I.C.C. (Interkerkelijke Contact Commissie)
sprake zou zijn van begunstiging van de Hervormde Kerk. Verder vond men dat
de regering die de gedetineerden in kampen opsloot ook verantwoordelijk ws voor
de geestelijke verzorging, omdat er anders "allerlei corruptie en smokkelarij kan
komen in de kampen, zij moet zelf in de hand houden wie er wel en wie er niet in
komen." (DGV invnr 1 notulen deputaatschap geestel verzorging politieke
gevangenen 1946-56)
Terug naar Inhoud
Het viel niet altijd mee om voor alle kampen protestantse geestelijke verzorgers te
krijgen. In het Noorden kwam de geestelijke verzorging relatief snel op gang,
maar ook daar verliep alles bepaald niet vlekkeloos. De predikant van kamp
Westerbork schreef:
"Het heeft onmiddellijk bevreemding gewekt dat , trots alle moeilijkheden die
overwonnen moesten worden om de geestelijke verzorging der Protestanten te
verzekeren, er in het kamp Westerbork vrijwel vanaf het begin een R.K.
aalmoezenier Peters als vaste R.K. geestelijk verzorger bleek werkzaam geweest
te zijn, terwijl toch het merendeel van de ruim 6000 gedetineerden Protestant was
en er slechts 400 Rooms- Katholieken onder zijn."
(Min. v Just. depot 91 nr 24 alg corresp. betr. de gv gedet in 1945-47)
Met name in het Zuiden was een tekort aan mensen. Ds. H. van Vliet uit Kerkrade
schrijft aan de Algemene Synodale Commissie dat bijvoorbeeld in het Kamp
Valkenburg wel 1000 protestantse gedetineerden zitten, maar dat er nauwelijks
sprake is van enige geestelijke verzorging voor deze groep. De protestantse
predikanten in het Zuiden zijn overbezet. Velen moeten 4 à 5 diensten per zondag
leiden. Er is nauwelijks iets geregeld voor de protestanten. (Dit in tegenstelling tot
de katholieken)
Van Vliet wordt er wanhopig van:
"Is de kerk dan helemaal blind voor deze nood en deze mogelijkheid? God heeft
levens opengeploegd, ziet men dan niet dat er nù gezaaid en natgemaakt moet
worden? Moeten wij deze mensen overlaten aan de duivel?" (brief 17-12-'46 GS)
Aan de gereformeerde kant wordt wel ingezien dat er een tekort is aan geestelijk
verzorgers. Wanneer echter op de vergadering van de gereformeerde deputaten
d.d. 21-11-'47 de vraag aan de orde komt of er ook een gereformeerde full-timer
kan worden voorgedragen voor Eigelshoven en Terwindselen, overlegt men:
"Is het wel verantwoord, bij de tegenwoordige predikantennood, dominees aan de
kerken te onttrekken? Eenstemmig menen de deputaten dit niet dan in uiterste
noodzaak te mogen doen." (DGV invr 1 notulen deptsch gv pol gev 1946-56)
Dit was uiteraard meer een pragmatische dan een principiële keuze