Voetbal trainer-coach
pagina
(laatste wijziging 9-12-2019 12:42)
|
|
|
(bron: de
Voetbaltrainer)
Gertjan Verbeek is klaar met de periodiseringsleer van
inspanningsfysioloog Raymond Verheijen. De trainer van FC Twente vindt dat de Nederlandse
voetbalclubs zijn 'doorgeslagen' in de verhouding tussen arbeid en rust.
,,Trainers die zijn visie volgen, voeren een kunstje op en kijken niet
verder.''
In de data van zijn spelers zag FC Twente-trainer Gertjan
Verbeek onlangs een opvallend verschil met de cijfers bij zijn vorige werkgever
Vfl Bochum. ,,Bij Twente legt de ploeg in een
wedstrijd ongeveer 110 kilometer af en bij Bochum is dat 120. En dan hebben we
het over de Tweede Bundesliga.''
Volgens Verbeek wordt het de hoogste tijd dat het Nederlandse voetbal afscheid
neemt van de periodiseringsleer van Raymond Verheijen. Diens trainingsschema's
(waarbij wordt uitgegaan van een goede balans tussen arbeid en rust) zijn
verweven in de opleiding van trainers bij de KNVB. ,,Verheijen is een ramp voor
het Nederlandse voetbal'', zegt Verbeek onomwonden.
“Hij
biedt trainers een pakket aan en scheert daarbij iedereen over één kam.
Trainers die zijn visie volgen, voeren een kunstje op en kijken niet verder.
Toen ik bij Feyenoord werkte, bepaalde hij als inspanningsfysioloog of de
trainers 'groot of klein' moesten trainen. Terwijl zo'n man ondersteunend moet
zijn en niet bepalend. Niemand kan van een afstandje bepalen wat er wordt
gevraagd.”
“We zijn in Nederland helemaal doorgeslagen'', vervolgt Verbeek zijn tirade.
,,Ik weet nog dat Hendrie Krüzen me vroeg of ik hem
voor de cursus wilde helpen. Ik gooide er mijn eigen visie in en Hendrie kreeg vervolgens een onvoldoende, omdat hij de
Verheijen-methode had losgelaten.''
Krüzen is nu assistent van trainer Peter Bosz bij Borussia
Dortmund. In Duitsland hebben de media vol de aanval op Verheijen geopend,
omdat de spelers van Borussia niet fit genoeg zouden
zijn. Bosz is zoals bekend een groot aanhanger van de methode-Verheijen.
Winnaars, hoe leid je
die op?
(bron: de
Voetbaltrainer)
Winnen, toeval of maakbaar? Een druk op de
knop en voilá , we trekken een blik ‘winnaars’ open.
Was
het maar zo eenvoudig. In het Nederlandse voetbal is het een veelgehoorde
klacht: de mentaliteit blijft achter, we hebben geen winnaars
meer. Maar over welke eigenschappen hebben we het dan precies? En waar
zijn die nieuwe Johan Neeskens, Jan Wouters, Edgar
Davids en Mark van Bommel? Hoe leiden we ze op?
Tjerk Bogtstra: “Het is ontzettend
belangrijk dat je in de groep een sfeer creëert, waarin ze van elkaar geen
contraproductief gedrag accepteren. In tennis train ik ook altijd met groepen,
maar ze mogen het niet goed vinden wanneer een ander zomaar een bal tweemaal
laat stuiten. Je moet elkaar beter maken. Niemand heeft er iets aan wanneer
zijn concurrent het niet goed doet. Want als de ander het goed doet, moet jij
daarin mee. In de training heb je elkaar dus ook nodig.”
Joep Staps: “Ik herken veel in het verhaal van
Tjerk, zeker kijkend naar mijn eigen loopbaan. Ik was een speler die veel met
zijn ontwikkeling bezig was en die uit zichzelf hard aan zijn POP werkte. Dat
was lang niet bij iedereen het geval. Nu ik triatleet ben, zie ik pas hoe enorm
verwend voetballers zijn. Ze hebben ontzettend veel faciliteiten. Ze beseffen vaak
niet wat ze daardoor allemaal kunnen en mogen doen. In de jeugdopleiding waar
ik werkzaam ben geweest, zag je het ook: sommige spelers worden gebracht met
een busje, pakken de schoongewassen kleding uit het kastje, ze lopen te keten
in een mooie kleedkamer, klappen een keer in hun handen en zeggen: ‘Nou
trainer, zeg het maar: wat gaan we doen vandaag?’ Een totaal verkeerde start,
natuurlijk. Daarom zijn lifestyleontwikkeling en intrinsieke motivatie zo
belangrijk. Hiervoor zijn we als opleiders in het Nederlands voetbal ook
medeverantwoordelijk, door het aanbieden van soms absurde faciliteiten.”
Trainerscongres
VVON/CBV 2015 in Zwolle
Het trainerscongres was beter dan het jaar er voor. De sessies hadden
meer inhoud, alhoewel ze het oorspronkelijke niveau van de eerste jaren niet
evenaren. De prijsuitreiking was minder bombastisch en kostte minder tijd. Het
leek dat er minder standjes waren. Dat alles kwam overigens de tijd om te
netwerken wel ten goede. Het gemis aan theoretische sessies zoals analyses,
opleidingen, verzorging en speelwijzen blijft een omissie.
PSV opende het Trainerscongres 2015 met een demonstratietraining met de PSV-jeugd over het
trainen in linies. Art Langeler, Hoofd
Jeugdopleiding van de Eindhovenaren, praatte de massaal toegestroomde
oefenmeesters op de tribune bij via een headset, terwijl maar liefst tien
trainers de training leidden. Dat zorgde voor erg veel individuele aandacht
voor elke speler, hetgeen werd geïllustreerd tijdens het grote partijspel.
Daarin werd tussen de blokjes door geen groepsbespreking gehouden, maar werden
de PSV-talenten individueel of per linie bijgepraat over de verbeterpunten,
ondersteund door een iPad.
Dilemma’s
Van spelers wordt verwacht dat ze wedstrijden winnen, terwijl intern het
opleiden van spelers voorrang heeft. Wordt dat wel eens verwarrend voor
trainers?
Art Langeler: “Vaak zijn die twee prima te
scheiden. Maar als je bijvoorbeeld een middenvelder hebt die je graag beter
wilt leren verdedigen
en zijn linkerbeen wilt laten trainen, zou je hem als linksback kunnen
opstellen. Dan is het wel zaak zoiets te communiceren naar het team, omdat zij
daar liever de vaste linksback zien spelen. Met hem hebben ze meer kans de
wedstrijd te winnen. Tegelijkertijd weten zij ook dat elke speler een
individueel ontwikkelplan heeft en dat zoiets daarbinnen kan passen. Dat mag
niets afdoen aan de intenties van de spelers om de wedstrijd te willen winnen.”
Gaat de extra aandacht voor het individu ook ten koste van de
teambeleving?
Art Langeler: “Ja, dat is een valkuil van deze
manier van opleiden. Wat we bijvoorbeeld doen, is spelers doorschuiven naar oudere
teams en het gevolg kan zijn dat zij zich niet meer echt onderdeel voelen van
een bepaald team. Wat we volgend seizoen willen gaan doen, is een aantal
spelers vanaf het begin niet vast bij een team indelen, maar ze laten spelen
waar wij vinden dat ze op dat moment aan toe zijn. Bepaalde spelers houden we
juist bewust in hun eigen leeftijdscategorie, ondanks dat ze op een hoger
niveau zouden meekunnen. Zo hebben we in de Onder 17 een centrale verdediger
van wie we willen dat hij zich bij dat team als leider gaat profileren. Zouden
we hem vervroegd doorschuiven, dan zou hij daarin minder stappen maken. Hij zal
in dat geval niet zomaar even spelers van één of twee jaar ouder op hun plek
gaan zetten.”
(Interviewer: Gyuri Vergouw
Bron foto: regiosportactueel)
Verder denken over theoretische concepten, de
weerbarstige praktijk én uw rol als verandermanager.
‘Ik denk dat
we gewoon nét niet goed genoeg zijn om wereldkampioen te worden. Kijk naar de
corners en de vrije trappen van Oranje. Die zijn dramatisch slecht. Ik begrijp
daar niets van, daar kan je gewoon op trainen. Bij Heerenveen maakten we in één
seizoen twaalf doelpunten uit een hoekschop. Daar zat geen geheim achter, er was
in wezen niets bijzonders aan. We trainden er gewoon op. Het ging steeds
precies hetzelfde maar de tegenstanders konden er geen oplossing voor bedenken.
Ik snap niet dat ze bij Oranje daar blijkbaar geen duidelijke afspraken over
maken en dat ze niet leren van hun fouten.
Hetzelfde geldt voor strafschoppen. Wij hingen bij Heerenveen
fietsbanden in het doel waar doorheen geschoten moest worden. Bij Jong Oranje
heb ik de spelers beelden laten zien van strafschoppen tijdens EK’s, WK’s en Champions
League wedstrijden. Dan zien ze hoe die Shearer van
Newcastle United een strafschop loeihard in het dak van het doel schiet.
Iedereen ziet dan toch dat dit niet zomaar kan? Dat daar een idee achter zit?
Natuurlijk moet je er op trainen!
En neem de
verlengingen. Kijk eens naar hoe Duitsers, Portugezen of Italianen aan de
aftrap van de verlenging staan. Die spelers peppen elkaar op, die gaan ervoor,
die maken elkaar gek. En de Nederlanders? Die kijken een beetje treurig uit hun
ogen omdat niet in de reguliere speeltijd is gewonnen. We willen in Nederland
ook altijd maar mooi en attractief spelen. En winnen. De vraag is of dat wel
kan. We slaan daarbij door naar de extreme plus of de min. We zijn uitermate
positief of diep bedroefd. Na een goede wedstrijd blijven we hangen in het
succesgevoel. We worden arrogant. Maar het gaat om het winnen van de volgende
wedstrijd. De spelers moeten leren focussen op wat komen gaat.
Jonge spelers kan je nog wel behoorlijk bijsturen, die kan je meer
beïnvloeden. Toen ik bondscoach was van Jong Oranje liepen de spelers in het
begin straal langs de jonge fans heen. Allemaal hadden ze walkmans of I-pods en luisterden naar muziek. Ze waren vergeten waar ze
zelf vandaan kwamen. Ik heb toen tegen ze gezegd: ‘Hoe zouden jullie het vinden
als jullie helden zo voorbijliepen’. Daarna was het geen probleem meer. Ze
hadden de boodschap goed begrepen en zélf opgelost. Vanaf dat moment zag je
niemand meer met dopjes in zijn oren het stadion inlopen.
Je kunt het
die jonge spelers natuurlijk ook niet helemaal kwalijk nemen. Ze zijn anders
opgegroeid en opgevoed dan oudere generaties. Vroeger zaten alle spelers te
kaarten. Dat zorgde voor gezelligheid, voor samenzijn. Nu doen ze dingen zelf,
gaan ze op hun kamer zitten. Maar toen Ron Vlaar een
bordspel had meegenomen en ze met vier man aan het spelen waren, kwamen de
anderen er na verloop van tijd ook bij zitten. Je mag best appelleren of een
beroep doen op die samenhang, op het feit dat ze dingen samen moeten doen. Er
moet een gemeenschappelijk iets ontstaan, een zelfde grondhouding. En ze moeten
blij zijn dat ze erbij mógen zitten. Dat heb ik de jonge spelers direct
duidelijk gemaakt toen ze binnenkwamen. Het Nederlands elftal is hún kans.
Een leider
van een team moet zelf goed zijn én zich kunnen wegcijferen. Wie de leider in
Oranje is? Van Persie in ieder geval niet. Dat is
geen leider, die heeft geen natuurlijk overwicht, is geen echte vedette. Die
moet zich helemaal richten op zijn eigen spel, zorgen dat hij zelf goed speelt.
Een leider
moet oog hebben voor anderen. Die moet zien wat er wel en niet loopt binnen het
team en daar direct invloed op uit kunnen oefenen. Sneijder heeft dat ook niet.
Van Bommel zou kunnen, die heb ik magistraal zien spelen met Bayern München
tegen Juventus. Hij stond altijd op de goede plek. Maar soms is hij niet goed
genoeg, dan gaat alles bij hem in wandelpas.
Ik verbaas me in het internationale voetbal over het gebrek aan een Plan
B, aan een alternatieve tactiek als het niet loopt. Zo ingewikkeld is dat toch
niet? Daar staan we in Nederland overigens niet alleen in. Toen Eriksson trainer was van het Engelse team leek er nooit een
alternatief voorhanden te zijn. Verbijsterend! Ik vind daarnaast dat er
duidelijke afspraken moeten zijn, bijvoorbeeld voor het geval je met een man
minder op het veld komt te staan. Wat is de tactiek als je plots met tien man
verder moet spelen? En wat is de aanpak als er bij de tegenstander een speler
uitgestuurd wordt?
Maar ja, de
Nederlandse voetbalwereld is oer-conservatief. Of je
het nu over strafschoppen hebt of over sportpsychologen, men denkt zó
ouderwets. Er wordt in Nederland bijvoorbeeld nog altijd gesproken over het
halen van de achterlijn door de buitenspelers om dan voor te zetten. Juist
niet! Bij Heerenveen leerde ik Mika Nurmela altijd een zogenaamde 45 graden bal te geven. Dat
kan al ver voor de achterlijn en is veel effectiever. Iets heel anders is
bijvoorbeeld dat ik heb bij de KNVB wel eens heb voorgesteld om Zeist hét
kenniscentrum van de voetbalwereld te laten zijn, wereldwijd. We hebben
tenslotte een geweldige naam. Dat wordt een goed plan gevonden, maar ze doen er
verder niets mee.
Als ik drie
aanbevelingen zou mogen geven aan Oranje voor het WK 2010 dan zou ik allereerst
de sportpsycholoog Rico Schuijers aanbevelen. Die
heeft tijdens de Olympische Spelen veel succes gehad met de waterpolodames en
de hockeysters. Ik zou ook zeker spelers tot achter de komma fysiek testen. Als
laatste zou ik minimaal 2 verschillende concepten of tactieken instuderen,
bijvoorbeeld 4-2-3-1 of 4-1-1-2-2. In die laatste tactiek speel je dan met twee
hangende buitenspelers.
Managementlessen
om te winnen
Kan
Oranje wereldkampioen worden of blijf het elftal ‘wereldkampioen nét niet’?
In een
volgend artikel op ManagementSite, dat vlak voor
aanvang van het WK zal verschijnen, zal ik de belangrijkste succesfactoren voor
Oranje toelichten. Nu alvast een selectie:
Natuurlijk
lees ik wel eens wat op managementgebied. Het meest heb ik echter geleerd van
de mensen met wie ik veel heb samengewerkt, zoals Riemer van der Velde.
Ondernemers of managers die veel succes hebben gehad. Daar had ik dan goede
gesprekken mee en dan gaven ze soms adviezen die ik direct kon gebruiken.
Hoe maak je
mensen groot? Door ze klein te houden of door ze de ruimte te geven? Laat
spelers zelf de interne spelregels opstellen, bijvoorbeeld door de spelersraad.
Laat daar consensus over bestaan. Ik heb ooit bij Heerenveen alle regels
afgeschaft. Het waren er veel te veel geworden. Ik kende die jongens natuurlijk
allemaal al wat langer, dat maakte het wel makkelijker, maar toch. Ik hield
maar één regel over: we moesten wel allemaal professioneel werken.
Professionals zijn. Daar werd alles aan afgemeten. Dat was afdoende.’
KNVB: Visie op het
(beter) leren voetballen
(bron: KNVB opleiding)
Over de visie van de KNVB op het leren voetballen bestaan nog vaak
misverstanden. Om aan alle onduidelijkheid een eind te maken leggen we hier
kort en bondig uit wat de visie van de KNVB is. In het kort gezegd komt het er
op neer dat de KNVB al vanaf 1985 kiest voor het credo: voetballen leer je door
te voetballen. De technische staf van de KNVB heeft met Rinus Michels en Bert
van Lingen als belangrijke initiatiefnemers een kijk op voetballen ontwikkeld,
waarbij het voetballen het uitgangspunt is.
Voetballen
Voetballen is een spel. Kenmerkend voor een spel is, dat -binnen de spelregels-
mensen keuzes kunnen maken. Er zit een bepaalde vrijheid en daarmee
creativiteit in. Voetballen is een ingewikkeld spel, vooral door het grote
aantal spelers dat in het veld staat: 11 tegen 11. Alle 22 spelers nemen
beslissingen en de speler die de bal heeft moet reageren op die beslissingen.
Daar komt bij dat in voetballen de bal vrij is, in tegenstelling tot bij
voorbeeld basketbal. Dat betekent dat ieder moment de bal afgepakt kan worden.
Daardoor levert het spel steeds wisselende situaties op, er is niet één
situatie het zelfde.
Teamfuncties en teamtaken
Wat wordt nu bedoeld met: 'het voetballen is het uitgangspunt'?. Als we kijken
naar voetballen, doen we dat altijd op dezelfde manier. Ongeacht waar wordt
gevoetbald, het niveau en of sprake is van jongens of meisjes die voetballen.
De logische structuur van het voetbalspel blijft hetzelfde. Het gaat in het
voetballen altijd om meer doelpunten maken dan de tegenpartij: winnen van de
wedstrijd.
Om dit voor elkaar te krijgen zal het team moeten aanvallen. Dit
betekent automatisch dat de tegenpartij verdedigt. En omdat balbezit
voortdurend wisselt, is er naast het aanvallen en verdedigen ook sprake van
omschakelen. Aanvallen, verdedigen en omschakelen noemen we teamfuncties.
Teamfuncties kunnen worden onderverdeeld in teamtaken (bij aanvallen zijn dat
opbouwen en scoren; bij verdedigen zijn dat storen en doelpunten voorkomen).
Een teamorganisatie en een onderlinge taakverdeling zijn
noodzakelijk om de wedstrijd te kunnen winnen. Binnen de teamorganisatie
krijgen de 11 spelers een individuele basistaak. Pas vanuit een bepaalde
teamfunctie en teamtaak krijgen de voetbalhandelingen van spelers betekenis.
Voorbeeld: aanvallen
Bijvoorbeeld: het team heeft de bal en gaat aanvallen. De speler met de bal kan
gaan dribbelen, passen, passeren, schieten enz. De spelers zonder bal zullen
vooral de keuze maken om te gaan vrijlopen. Wie wat doet - passen, passeren,
vrijlopen etc.- en op welk moment, op welke manier en in welke richting kan
alleen maar worden begrepen vanuit de wedstrijd. Alle handelingen die gedaan
worden staan in dienst van het doelpunten maken om te kunnen winnen. Wat een
speler doet wordt dan bepaald door medespelers en tegenstanders. Maar ook waar
de actie op het veld plaatsvindt, beïnvloedt de handelingen van de spelers.
Hebben we het binnen het aanvallen over het opbouwen op eigen helft of op de
helft van de tegenpartij? De (waarneembare) handelingen van de spelers krijgen
betekenis binnen de context van het voetballen. In het bovengenoemde voorbeeld
betekent dit dat een speler kiest om te gaan dribbelen of om te passen (over te
spelen) om uiteindelijk kansen te creëren en te scoren.
Oefenen in relatie tot de wedstrijd
Het (beter) leren voetballen van (jeugd)spelers gebeurt dicht bij het
voetballen zelf en sluit aan bij de drie teamfuncties in een wedstrijd:
aanvallen, verdedigen en omschakelen. Oefeningen in het passen, dribbelen,
passeren, schieten, het maken van schijnbewegingen, het uitvoeren van een
sliding, enz. moeten bij herhaling en in wisselende spelsituaties - waarin de
relatie naar de echte wedstrijd kan worden gelegd - worden uitgevoerd. De
spelers moeten maximaal in de gelegenheid worden gesteld om deze
voetbalhandelingen te oefenen zonder onnodige onderbrekingen en wachttijden.
Daarbij oefenen de spelers bij voorbeeld om op het juiste moment vrij te
lopen of een pass te geven met de goede richting en snelheid. Spelers moeten
hun handelingen weer afstemmen op andere spelers.
Leerbaarheid vergroten
Met een verwijzing naar het straatvoetbal van vroeger leer je voetballen door
te voetballen. De leerbaarheid van het spel wordt vergroot door het voetbal
voor jonge spelers te vereenvoudigen en overzichtelijker te maken: 4 tegen 4 en
7 tegen 7 in plaats van 11 tegen 11. Het gevolg is kleinere velden en doelen en
het vereenvoudigen van de regels. Hoe jonger de spelers zijn, hoe groter
uiteraard de verschillen met het voetbal voor volwassenen. Rekening houdend met
de leeftijdskenmerken van de deelnemers en hun specifieke behoefte wordt dit
uitgewerkt per leeftijdscategorie (F, E, D, enz.)
Drie fasen
Bij het leren voetballen worden grofweg drie fasen onderscheiden:
1. Mini-, F-en E-pupillen
2. D-pupillen en C-junioren
3. B- en A-junioren
1. Mini-, F- en E-pupillen
Kinderen in de leeftijd van 5 tot 10 jaar zijn naast het doelpunten maken
vooral gericht op het in het bezit houden van de bal, het pingelen, het spelen
van de bal naar een medespeler en schieten op doel. In de trainingen ligt het
accent op het leren omgaan met de bal in basisvormen, waarbij er veel met
kleine aantallen wordt geoefend (bijv. 3 tegen 1, 3 tegen 2, 1 tegen 1, 5 tegen
2 en allerlei variaties daarvan). Het partijspel dat zich het meest leent om
het voetballen te ontwikkelen is 4 tegen 4, dat als de kleinste vorm van de
echte wedstrijd kan worden gezien. In verschillende variaties van het 4 tegen 4
kunnen verschillende accenten worden gelegd, waarin de handelingen van spelers
met de bal benadrukt worden (zoals dribbelen-passeren, passen en schieten).
Samen doen
Maar uiteraard leren kinderen ook om te verdedigen, want als je de bal niet
hebt probeer je die zo snel mogelijk weer terug te krijgen. En - zeker bij E-pupillen
- leren ze dat ook steeds meer samen te doen. Ook komen voorkeuren voor
posities meer tot uiting, de één vindt het prettiger om meer verdediger te
zijn, de ander is meer een aanvallend type.
2. D-pupillen en C-junioren
Vanaf de D-pupillen wordt 11 tegen 11 gespeeld. Kinderen beheersen hun eigen
bewegingen en willen samen met hun teamgenoten wedijveren met anderen. Ze
ontwikkelen inzicht in het spel 11 tegen 11, leren omgaan met een groot
speelveld, spelregels en het spelen in een opstelling. Dit betekent voor de
training dat er meer aandacht komt voor de veldbezetting, spelen met linies en
de verschillende taken die er per linie en per positie zijn.
Accenten
Zeker bij de D-pupillen kan het voetballen nog vaak geoefend worden met kleine
aantallen, waarbij accenten kunnen worden gelegd op het aanvallen of het
verdedigen. Als de spelers ouder en vaardiger zijn, zal vaker gekozen kunnen
worden voor meer complexe vormen. Het partijspel 4 tegen 4 blijft een goed
leermiddel, maar in 7 tegen 7 of 8 tegen 8 kan meer aandacht worden besteed aan
de samenwerking tussen de linies.
3. B-en A-junioren
In de derde fase wordt toegewerkt naar het spelen van wedstrijden als doel. De
afgelopen en de eerstkomende wedstrijd worden belangrijker als uitgangspunt van
de training. Spelers moeten leren het rendement van hun taakuitvoering te
verbeteren, sneller te handelen en zich te specialiseren in de teamtaken waarin
ze het best zijn. Daar hoort ook bij het ondergeschikt maken aan het teambelang
en het leren omgaan met spanning en de druk van de wedstrijd.
Periodiseren
De trainingen zullen nog meer wedstrijdgericht zijn, waarbij het team en de
spelers individueel zich stap-voor-stap ontwikkelen in het verbeteren van het
aanvallen, verdedigen en omschakelen. Door middel van het periodiseren van de
voetbaltraining wordt enerzijds gewerkt aan het beter aanvallen, verdedigen en
omschakelen en daarnaast door het spelen van voetbalvormen aan het verbeteren
van de voetbalconditie van de spelers. Dit krijgt betekenis voor de spelers
vanuit hun teamtaak en individuele basistaak.
De individuele speler
In de visie van de KNVB op jeugdvoetbal ligt de nadruk op de inbreng van de
individuele speler binnen het spel. Elf goede voetballers kunnen ook een
winnend team vormen, waarin spelers elk hun specifieke taak vervullen, elkaars
kwaliteiten aanvullen, elkaars zwakke punten compenseren, doelgericht met
elkaar communiceren en zich gezamenlijk instellen op de kwaliteiten van de
tegenpartij. De weg er naar toe wordt voor een belangrijk deel bepaald door de
ontwikkeling die jonge spelers fasegewijs doorlopen. Jeugdvoetbal kan zodoende
niet een afspiegeling zijn van het volwassen voetbal; een volgende stap in het
leerproces wordt ingezet als de ontwikkeling van de spelers dit toelaat. Daarom
is de methodiek van de KNVB kindvriendelijk en vooral kindvolgend
te noemen.
Niveau
Een ander gevolg van het centraal stellen van de individuele (jeugd)speler is
dat ieder lid op zijn of haar niveau wedstrijden moet kunnen spelen en moet
kunnen deelnemen aan trainingen. Vandaar ook dat de KNVB het gemengd
voetbal toestaat tot en met 19 jaar en dat er in de E- en F-pupillen
jeugdcompetities worden georganiseerd en geen aparte jongens- en
meisjescompetities
Andere benaderingen
De KNVB-visie is door publicaties en de opleidingen van de KNVB breed
uitgedragen en wordt door veel clubs (op websites en in jeugdplannen) ten
minste op papier gevolgd. In het bewegingsonderwijs (de gymlessen op de
scholen) is over het algemeen sprake van overeenstemming in de opvattingen. Ook
deze specialisten pleiten er voor om het voetballen aan te leren door jeugdigen
zoveel mogelijke verschillende spelsituaties voor te schotelen die
afgestemd zijn op het niveau van de leerlingen. De volgende eisen worden gesteld
aan de voetbalvormen: ze moeten spelecht zijn (1), er moet een spelprobleem
worden opgelost (2), de deelnemers moeten de voetbalvorm als spel beleven (3).
Het aanleren van vaardigheden is in hun opvatting geen geïsoleerde
aangelegenheid, maar moet plaatsvinden in relatie tot het voetbalspel. (zie
Timmers, Meertens & Massink, Didactiek van het
bewegingsonderwijs, 2005).
Coerver
Vaak wordt de “Coerver-methode” gezien als concurrerende benadering. Bij deze
methode is het uitgangspunt dat een speler die vaardig is in het uitvoeren van
voetbalbewegingen uit bijna elke voetbalsituatie winnend te voorschijn moet
kunnen komen.
Het verschil tussen de Coerver-methode en de KNVB-visie is vooral het
verschil in vertrekpunt. De Coerver-methode start bij de balvaardigheid van de
individuele speler. De techniek die de speler ontwikkelt, moet na verloop
van tijd worden toegepast binnen spelsituaties.
Vereenvoudigen van het spel
De visie van de KNVB start met het voetballen in (vereenvoudigde) spelsituaties
(4 tegen 4, 7 tegen 7, etc.). De weerstanden die een speler tegenkomt in de
echte wedstrijd zijn ook aanwezig in de vereenvoudigde spelsituaties, maar dan
in aangepaste vorm. Bijvoorbeeld door minder (tegen)spelers en meer ruimte is
er meer tijd om een bal aan te nemen en door te passen. De tekortkomingen die
daarin zijn te zien, krijgen op de training aandacht in aanwijzingen en verdere
vereenvoudigingen van het spel. Deze zijn gericht op handelingen met bal
(techniek), maar ook handelingen zonder balcontact (dekken, vrijlopen, etc.).
De trainer geeft ook aanwijzingen die te maken hebben met spelinzicht
(waarnemen) en de onderlinge communicatie (het afstemmen van de handelingen van
de spelers op elkaar).
Techniek als middel
Zolang de technische uitvoering geen doel op zich is en de individuele
uitvoering een plaats krijgt in spelvormen hoeven verschillende opvattingen
elkaar niet te bijten. Techniek is dan een middel om uitvoering te geven aan de
teamfunctie aanvallen en de teamtaken opbouwen en scoren. De handelingen met
bal als dribbelen, passeren, passen en schieten worden dan gezien als middelen
om kansen te creëren en kansen te benutten. Als techniek echter wordt gezien
als doel in zichzelf geeft dat niet de garantie dat spelers daardoor ook beter
gaan voetballen.
Conditie
Voor conditietraining geldt een vergelijkbare redenering. De conditie verbeter
je door veel te voetballen, bijvoorbeeld als de voetbalsituatie vereist dat
spelers veel sprintjes moeten trekken om vrij te komen of vaak druk moeten
zetten om de opbouw van de tegenpartij te verstoren. Lopen zonder bal levert
waarschijnlijk geen enkele directe bijdrage aan het beter aanvallen, verdedigen
en omschakelen van een speler.
Plezier
De noodzaak om het voetballeerproces toe te snijden op de ontwikkeling van het
kind is ook te vinden in het werk van de sportpedagoog Albert Buisman en in
buitenlandse publicaties. Daarin wordt de ontwikkeling van spelers ook
gekoppeld aan het plezier beleven. Een voorwaarde voor een goede jeugdopleiding
is dat wordt ingespeeld op individuele verschillen tussen kinderen en ruimte
wordt geboden om ook zelfstandig te kunnen handelen. Daaraan voorbij gaan kan
bij veel spelers het spelplezier en de motivatie om te voetballen ernstig
ondermijnen. Het feit dat een trainer er is voor de spelers en niet andersom,
kan dan ook niet vaak genoeg worden herhaald.
Tenslotte
In het voorgaande is aangegeven waarop de visie van de KNVB gebaseerd is en wat
de consequenties zijn bij het (beter) leren voetballen van jeugdspelers.
Als (toets)vragen stelt de KNVB in de leerplannen:
1. Wordt het voetbalspel gespeeld? Kan er worden gescoord, is er sprake van
verdedigen en aanvallen,etc?
2. Wordt het spel (beter) geleerd? Zijn spelers beter geworden in
aanvallen, verdedigen en/of omschakelen?
3. Wordt er plezier beleefd aan het spel? Vinden de spelers het leuk,
zijn ze enthousiast en betrokken?
Deze vragen kunnen in veel situaties, zowel bij trainingen als bij
wedstrijden, worden gesteld. En als ze alle drie volmondig met ja kunnen worden
beantwoord, is sprake van een goede leersituatie.
Het is aan degenen die verantwoordelijk zijn voor de jeugdopleiding bij
de clubs om de visie in de praktijk te brengen. Dat zou moeten blijken uit de
mate waarin clubs in de jeugdopleiding rekening houden met de ontwikkeling van
kinderen. Wanneer deze gerichtheid ontbreekt, worden trainingen voor
jeugdvoetballers al gauw een kopie van de trainingen voor volwassenen.
Het gaat bij het leren voetballen om op een kindvriendelijke –of kindvolgende- manier spelers het spel (beter) te leren
spelen. Kinderen hebben plezier in het voetballen als hun
ontwikkelingsmogelijkheden op het juiste moment en de juiste wijze worden
aangesproken. Spelers hebben er lol in als je ze voetbaltaken geeft die ze ook
daadwerkelijk aankunnen. Want ze zijn gaan voetballen omdat ze voetballen zo
leuk vinden; dat is scoren, aanvallen, verdedigen en omschakelen. Niks meer en
…….niks minder.
(deze
site is samengesteld door Geert van Rijbroeken voor het laatst gewijzigd op 9-12-2019 12:42)