Voetbal trainer-coach pagina

(laatste wijziging 9-12-2019 12:42)


 

 

 

 

de  Voetbaltrainer.nl

KNVB.nl

VVON

Geert van Rijbroek, Lelystad

Voetbal foto´s

 

'Verheijen is ramp voor Nederlandse voetbal'

(bron: de Voetbaltrainer)

Gertjan Verbeek is klaar met de periodiseringsleer van inspanningsfysioloog Raymond Verheijen. De trainer van FC Twente vindt dat de Nederlandse voetbalclubs zijn 'doorgeslagen' in de verhouding tussen arbeid en rust. ,,Trainers die zijn visie volgen, voeren een kunstje op en kijken niet verder.''

Verbeek greep dat verschil zaterdag na de slijtageslag tegen Ajax aan om nog eens te pleiten voor meer intensiteit en inhoud in het Nederlandse voetbal. ,,PSV heeft betere spelers en een betere ploeg dan Wolfsburg. Tegen PSV konden wij er soms heel aardig onderuit voetballen, maar drie dagen later werden we door Wolfsburg op elke plek van het veld 90 minuten lang opgejaagd. We konden de bal nog niet drie keer naar dezelfde kleur spelen.''
Volgens Verbeek wordt het de hoogste tijd dat het Nederlandse voetbal afscheid neemt van de periodiseringsleer van Raymond Verheijen. Diens trainingsschema's (waarbij wordt uitgegaan van een goede balans tussen arbeid en rust) zijn verweven in de opleiding van trainers bij de KNVB. ,,Verheijen is een ramp voor het Nederlandse voetbal'', zegt Verbeek onomwonden.

“Hij biedt trainers een pakket aan en scheert daarbij iedereen over één kam. Trainers die zijn visie volgen, voeren een kunstje op en kijken niet verder. Toen ik bij Feyenoord werkte, bepaalde hij als inspanningsfysioloog of de trainers 'groot of klein' moesten trainen. Terwijl zo'n man ondersteunend moet zijn en niet bepalend. Niemand kan van een afstandje bepalen wat er wordt gevraagd.”
“We zijn in Nederland helemaal doorgeslagen'', vervolgt Verbeek zijn tirade. ,,Ik weet nog dat Hendrie Krüzen me vroeg of ik hem voor de cursus wilde helpen. Ik gooide er mijn eigen visie in en Hendrie kreeg vervolgens een onvoldoende, omdat hij de Verheijen-methode had losgelaten.''

Krüzen is nu assistent van trainer Peter Bosz bij Borussia Dortmund. In Duitsland hebben de media vol de aanval op Verheijen geopend, omdat de spelers van Borussia niet fit genoeg zouden zijn. Bosz is zoals bekend een groot aanhanger van de methode-Verheijen.

Winnaars, hoe leid je die op?  

(bron: de Voetbaltrainer)

 

Winnen, toeval of maakbaar? Een druk op de knop en voilá , we trekken een blik ‘winnaars’ open. Was het maar zo eenvoudig. In het Nederlandse voetbal is het een veelgehoorde klacht: de mentaliteit blijft achter, we hebben geen winnaars meer. Maar over welke eigenschappen hebben we het dan precies? En waar zijn die nieuwe Johan Neeskens, Jan Wouters, Edgar Davids en Mark van Bommel? Hoe leiden we ze op?

Tjerk Bogtstra: “Het is ontzettend belangrijk dat je in de groep een sfeer creëert, waarin ze van elkaar geen contraproductief gedrag accepteren. In tennis train ik ook altijd met groepen, maar ze mogen het niet goed vinden wanneer een ander zomaar een bal tweemaal laat stuiten. Je moet elkaar beter maken. Niemand heeft er iets aan wanneer zijn concurrent het niet goed doet. Want als de ander het goed doet, moet jij daarin mee. In de training heb je elkaar dus ook nodig.”
Joep Staps: “Ik herken veel in het verhaal van Tjerk, zeker kijkend naar mijn eigen loopbaan. Ik was een speler die veel met zijn ontwikkeling bezig was en die uit zichzelf hard aan zijn POP werkte. Dat was lang niet bij iedereen het geval. Nu ik triatleet ben, zie ik pas hoe enorm verwend voetballers zijn. Ze hebben ontzettend veel faciliteiten. Ze beseffen vaak niet wat ze daardoor allemaal kunnen en mogen doen. In de jeugdopleiding waar ik werkzaam ben geweest, zag je het ook: sommige spelers worden gebracht met een busje, pakken de schoongewassen kleding uit het kastje, ze lopen te keten in een mooie kleedkamer, klappen een keer in hun handen en zeggen: ‘Nou trainer, zeg het maar: wat gaan we doen vandaag?’ Een totaal verkeerde start, natuurlijk. Daarom zijn lifestyleontwikkeling en intrinsieke motivatie zo belangrijk. Hiervoor zijn we als opleiders in het Nederlands voetbal ook medeverantwoordelijk, door het aanbieden van soms absurde faciliteiten.”

 

Trainerscongres VVON/CBV 2015 in Zwolle

 

Het trainerscongres was beter dan het jaar er voor. De sessies hadden meer inhoud, alhoewel ze het oorspronkelijke niveau van de eerste jaren niet evenaren. De prijsuitreiking was minder bombastisch en kostte minder tijd. Het leek dat er minder standjes waren. Dat alles kwam overigens de tijd om te netwerken wel ten goede. Het gemis aan theoretische sessies zoals analyses, opleidingen, verzorging en speelwijzen blijft een omissie.

PSV opende het Trainerscongres 2015 met een demonstratietraining met de PSV-jeugd over het trainen in linies. Art Langeler, Hoofd Jeugdopleiding van de Eindhovenaren, praatte de massaal toegestroomde oefenmeesters op de tribune bij via een headset, terwijl maar liefst tien trainers de training leidden. Dat zorgde voor erg veel individuele aandacht voor elke speler, hetgeen werd geïllustreerd tijdens het grote partijspel. Daarin werd tussen de blokjes door geen groepsbespreking gehouden, maar werden de PSV-talenten individueel of per linie bijgepraat over de verbeterpunten, ondersteund door een iPad.

Dilemma’s
Van spelers wordt verwacht dat ze wedstrijden winnen, terwijl intern het opleiden van spelers voorrang heeft. Wordt dat wel eens verwarrend voor trainers?
Art Langeler: “Vaak zijn die twee prima te scheiden. Maar als je bijvoorbeeld een middenvelder hebt die je graag beter wilt leren verdedigen
en zijn linkerbeen wilt laten trainen, zou je hem als linksback kunnen opstellen. Dan is het wel zaak zoiets te communiceren naar het team, omdat zij daar liever de vaste linksback zien spelen. Met hem hebben ze meer kans de wedstrijd te winnen. Tegelijkertijd weten zij ook dat elke speler een individueel ontwikkelplan heeft en dat zoiets daarbinnen kan passen. Dat mag niets afdoen aan de intenties van de spelers om de wedstrijd te willen winnen.”

Gaat de extra aandacht voor het individu ook ten koste van de teambeleving?
Art Langeler: “Ja, dat is een valkuil van deze manier van opleiden. Wat we bijvoorbeeld doen, is spelers doorschuiven naar oudere teams en het gevolg kan zijn dat zij zich niet meer echt onderdeel voelen van een bepaald team. Wat we volgend seizoen willen gaan doen, is een aantal spelers vanaf het begin niet vast bij een team indelen, maar ze laten spelen waar wij vinden dat ze op dat moment aan toe zijn. Bepaalde spelers houden we juist bewust in hun eigen leeftijdscategorie, ondanks dat ze op een hoger niveau zouden meekunnen. Zo hebben we in de Onder 17 een centrale verdediger van wie we willen dat hij zich bij dat team als leider gaat profileren. Zouden we hem vervroegd doorschuiven, dan zou hij daarin minder stappen maken. Hij zal in dat geval niet zomaar even spelers van één of twee jaar ouder op hun plek gaan zetten.”

‘Het Nederlandse voetbal is oerconservatief’

(Interviewer:  Gyuri Vergouw Bron foto: regiosportactueel)

 

Interview met oud-bondscoach Foppe de Haan over Oranje en het WK 2010


KNVB: Visie op het (beter) leren voetballen

(bron: KNVB opleiding)

 

Over de visie van de KNVB op het leren voetballen bestaan nog vaak misverstanden. Om aan alle onduidelijkheid een eind te maken leggen we hier kort en bondig uit wat de visie van de KNVB is. In het kort gezegd komt het er op neer dat de KNVB al vanaf 1985 kiest voor het credo: voetballen leer je door te voetballen. De technische staf van de KNVB heeft met Rinus Michels en Bert van Lingen als belangrijke initiatiefnemers een kijk op voetballen ontwikkeld, waarbij het voetballen het uitgangspunt is.

 

Voetballen
Voetballen is een spel. Kenmerkend voor een spel is, dat -binnen de spelregels- mensen keuzes kunnen maken. Er zit een bepaalde vrijheid en daarmee creativiteit in. Voetballen is een ingewikkeld spel, vooral door het grote aantal spelers dat in het veld staat: 11 tegen 11. Alle 22 spelers nemen beslissingen en de speler die de bal heeft moet reageren op die beslissingen. Daar komt bij dat in voetballen de bal vrij is, in tegenstelling tot bij voorbeeld basketbal. Dat betekent dat ieder moment de bal afgepakt kan worden. Daardoor levert het spel steeds wisselende situaties op, er is niet één situatie het zelfde.

 

Teamfuncties en teamtaken
Wat wordt nu bedoeld met: 'het voetballen is het uitgangspunt'?. Als we kijken naar voetballen, doen we dat altijd op dezelfde manier. Ongeacht waar wordt gevoetbald, het niveau en of sprake is van jongens of meisjes die voetballen. De logische structuur van het voetbalspel blijft hetzelfde. Het gaat in het voetballen altijd om meer doelpunten maken dan de tegenpartij: winnen van de wedstrijd.

Om dit voor elkaar te krijgen zal het team moeten aanvallen. Dit betekent automatisch dat de tegenpartij verdedigt. En omdat balbezit voortdurend wisselt, is er naast het aanvallen en verdedigen ook sprake van omschakelen. Aanvallen, verdedigen en omschakelen noemen we teamfuncties. Teamfuncties kunnen worden onderverdeeld in teamtaken (bij aanvallen zijn dat opbouwen en scoren; bij verdedigen zijn dat storen en doelpunten voorkomen).

Een teamorganisatie en een onderlinge taakverdeling  zijn noodzakelijk om de wedstrijd te kunnen winnen. Binnen de teamorganisatie krijgen de 11 spelers een individuele basistaak. Pas vanuit een bepaalde teamfunctie en teamtaak krijgen de voetbalhandelingen van spelers betekenis.

Voorbeeld: aanvallen
Bijvoorbeeld: het team heeft de bal en gaat aanvallen. De speler met de bal kan gaan dribbelen, passen, passeren, schieten enz. De spelers zonder bal zullen vooral de keuze maken om te gaan vrijlopen. Wie wat doet - passen, passeren, vrijlopen etc.- en op welk moment, op welke manier en in welke richting kan alleen maar worden begrepen vanuit de wedstrijd. Alle handelingen die gedaan worden staan in dienst van het doelpunten maken om te kunnen winnen. Wat een speler doet wordt dan bepaald door medespelers en tegenstanders. Maar ook waar de actie op het veld plaatsvindt, beïnvloedt de handelingen van de spelers.
Hebben we het binnen het aanvallen over het opbouwen op eigen helft of op de helft van de tegenpartij? De (waarneembare) handelingen van de spelers krijgen betekenis binnen de context van het voetballen. In het bovengenoemde voorbeeld betekent dit dat een speler kiest om te gaan dribbelen of om te passen (over te spelen) om uiteindelijk kansen te creëren en te scoren.

Oefenen in relatie tot de wedstrijd
Het (beter) leren voetballen van (jeugd)spelers gebeurt dicht bij het voetballen zelf en sluit aan bij de drie teamfuncties in een wedstrijd: aanvallen, verdedigen en omschakelen. Oefeningen in het passen, dribbelen, passeren, schieten, het maken van schijnbewegingen, het uitvoeren van een sliding, enz. moeten bij herhaling en in wisselende spelsituaties - waarin de relatie naar de echte wedstrijd kan worden gelegd - worden uitgevoerd. De spelers moeten maximaal in de gelegenheid worden gesteld om deze voetbalhandelingen te oefenen zonder onnodige onderbrekingen en wachttijden.

Daarbij oefenen de spelers bij voorbeeld om op het juiste moment vrij te lopen of een pass te geven met de goede richting en snelheid. Spelers moeten hun handelingen weer afstemmen op andere spelers.

Leerbaarheid vergroten
Met een verwijzing naar het straatvoetbal van vroeger leer je voetballen door te voetballen. De leerbaarheid van het spel wordt vergroot door het voetbal voor jonge spelers te vereenvoudigen en overzichtelijker te maken: 4 tegen 4 en 7 tegen 7 in plaats van 11 tegen 11. Het gevolg is kleinere velden en doelen en het vereenvoudigen van de regels. Hoe jonger de spelers zijn, hoe groter uiteraard de verschillen met het voetbal voor volwassenen. Rekening houdend met de leeftijdskenmerken van de deelnemers en hun specifieke behoefte wordt dit uitgewerkt per leeftijdscategorie (F, E, D, enz.)

 

Drie fasen
Bij het leren voetballen worden grofweg drie fasen onderscheiden:
1. Mini-, F-en E-pupillen
2. D-pupillen en C-junioren
3. B- en A-junioren

 

1. Mini-, F- en E-pupillen
Kinderen in de leeftijd van 5 tot 10 jaar zijn naast het doelpunten maken vooral gericht op het in het bezit houden van de bal, het pingelen, het spelen van de bal naar een medespeler en schieten op doel. In de trainingen ligt het accent op het leren omgaan met de bal in basisvormen, waarbij er veel met kleine aantallen wordt geoefend (bijv. 3 tegen 1, 3 tegen 2, 1 tegen 1, 5 tegen 2 en allerlei variaties daarvan). Het partijspel dat zich het meest leent om het voetballen te ontwikkelen is 4 tegen 4, dat als de kleinste vorm van de echte wedstrijd kan worden gezien. In verschillende variaties van het 4 tegen 4 kunnen verschillende accenten worden gelegd, waarin de handelingen van spelers met de bal benadrukt worden (zoals dribbelen-passeren, passen en schieten).

Samen doen
Maar uiteraard leren kinderen ook om te verdedigen, want als je de bal niet hebt probeer je die zo snel mogelijk weer terug te krijgen. En - zeker bij E-pupillen - leren ze dat ook steeds meer samen te doen. Ook komen voorkeuren voor posities meer tot uiting, de één vindt het prettiger om meer verdediger te zijn, de ander is meer een aanvallend type.

 

2. D-pupillen en C-junioren
Vanaf de D-pupillen wordt 11 tegen 11 gespeeld. Kinderen beheersen hun eigen bewegingen en willen samen met hun teamgenoten wedijveren met anderen. Ze ontwikkelen inzicht in het spel 11 tegen 11, leren omgaan met een groot speelveld, spelregels en het spelen in een opstelling. Dit betekent voor de training dat er meer aandacht komt voor de veldbezetting, spelen met linies en de verschillende taken die er per linie en per positie zijn.

Accenten
Zeker bij de D-pupillen kan het voetballen nog vaak geoefend worden met kleine aantallen, waarbij accenten kunnen worden gelegd op het aanvallen of het verdedigen. Als de spelers ouder en vaardiger zijn, zal vaker gekozen kunnen worden voor meer complexe vormen. Het partijspel 4 tegen 4 blijft een goed leermiddel, maar in 7 tegen 7 of 8 tegen 8 kan meer aandacht worden besteed aan de samenwerking tussen de linies.

 

3. B-en A-junioren
In de derde fase wordt toegewerkt naar het spelen van wedstrijden als doel. De afgelopen en de eerstkomende wedstrijd worden belangrijker als uitgangspunt van de training. Spelers moeten leren het rendement van hun taakuitvoering te verbeteren, sneller te handelen en zich te specialiseren in de teamtaken waarin ze het best zijn. Daar hoort ook bij het ondergeschikt maken aan het teambelang en het leren omgaan met spanning en de druk van de wedstrijd.

Periodiseren
De trainingen zullen nog meer wedstrijdgericht zijn, waarbij het team en de spelers individueel zich stap-voor-stap ontwikkelen in het verbeteren van het aanvallen, verdedigen en omschakelen. Door middel van het periodiseren van de voetbaltraining wordt enerzijds gewerkt aan het beter aanvallen, verdedigen en omschakelen en daarnaast door het spelen van voetbalvormen aan het verbeteren van de voetbalconditie van de spelers. Dit krijgt betekenis voor de spelers vanuit hun teamtaak en individuele basistaak.

De individuele speler
In de visie van de KNVB op jeugdvoetbal ligt de nadruk op de inbreng van de individuele speler binnen het spel. Elf goede voetballers kunnen ook een winnend team vormen, waarin spelers elk hun specifieke taak vervullen, elkaars kwaliteiten aanvullen, elkaars zwakke punten compenseren, doelgericht met elkaar communiceren en zich gezamenlijk instellen op de kwaliteiten van de tegenpartij. De weg er naar toe wordt voor een belangrijk deel bepaald door de ontwikkeling die jonge spelers fasegewijs doorlopen. Jeugdvoetbal kan zodoende niet een afspiegeling zijn van het volwassen voetbal; een volgende stap in het leerproces wordt ingezet als de ontwikkeling van de spelers dit toelaat. Daarom is de methodiek van de KNVB kindvriendelijk en vooral kindvolgend te noemen.

Niveau
Een ander gevolg van het centraal stellen van de individuele (jeugd)speler is dat ieder lid op zijn of haar niveau wedstrijden moet kunnen spelen en moet kunnen deelnemen aan trainingen. Vandaar ook dat de KNVB het gemengd voetbal  toestaat tot en met 19 jaar en dat er in de E- en F-pupillen jeugdcompetities worden georganiseerd en geen aparte jongens- en meisjescompetities 
 
Andere benaderingen
De KNVB-visie is door publicaties en de opleidingen van de KNVB breed uitgedragen en wordt door veel clubs (op websites en in jeugdplannen) ten minste op papier gevolgd. In het bewegingsonderwijs  (de gymlessen op de scholen) is over het algemeen sprake van overeenstemming in de opvattingen. Ook deze specialisten pleiten er voor om het voetballen aan te leren door jeugdigen zoveel mogelijke  verschillende spelsituaties voor te schotelen die afgestemd zijn op het niveau van de leerlingen. De volgende eisen worden gesteld aan de voetbalvormen: ze moeten spelecht zijn (1), er moet een spelprobleem worden opgelost (2), de deelnemers moeten de voetbalvorm als spel beleven (3). Het aanleren van vaardigheden is in hun opvatting geen geïsoleerde aangelegenheid, maar moet plaatsvinden in relatie tot het voetbalspel. (zie Timmers, Meertens & Massink, Didactiek van het bewegingsonderwijs, 2005).

 

Coerver
Vaak wordt de “Coerver-methode” gezien als concurrerende benadering. Bij deze methode is het uitgangspunt dat een speler die vaardig is in het uitvoeren van voetbalbewegingen uit bijna elke voetbalsituatie winnend te voorschijn moet kunnen komen.

Het verschil tussen de Coerver-methode en de KNVB-visie is vooral het verschil in vertrekpunt. De Coerver-methode start bij de balvaardigheid van de individuele speler.  De techniek die de speler ontwikkelt, moet na verloop van tijd worden toegepast binnen spelsituaties.

 

Vereenvoudigen van het spel
De visie van de KNVB start met het voetballen in (vereenvoudigde) spelsituaties (4 tegen 4, 7 tegen 7, etc.). De weerstanden die een speler tegenkomt in de echte wedstrijd zijn ook aanwezig in de vereenvoudigde spelsituaties, maar dan in aangepaste vorm. Bijvoorbeeld door minder (tegen)spelers en meer ruimte is er meer tijd om een bal aan te nemen en door te passen. De tekortkomingen die daarin zijn te zien, krijgen op de training aandacht in aanwijzingen en verdere vereenvoudigingen van het spel. Deze zijn gericht op handelingen met bal (techniek), maar ook handelingen zonder balcontact (dekken, vrijlopen, etc.). De trainer geeft ook aanwijzingen die te maken hebben met spelinzicht (waarnemen) en de onderlinge communicatie (het afstemmen van de handelingen van de spelers op elkaar). 

 

Techniek als middel
Zolang de technische uitvoering geen doel op zich is en de individuele uitvoering een plaats krijgt in spelvormen hoeven verschillende opvattingen elkaar niet te bijten. Techniek is dan een middel om uitvoering te geven aan de teamfunctie aanvallen en de teamtaken opbouwen en scoren. De handelingen met bal als dribbelen, passeren, passen en schieten worden dan gezien als middelen om kansen te creëren en kansen te benutten. Als techniek echter wordt gezien als doel in zichzelf geeft dat niet de garantie dat spelers daardoor ook beter gaan voetballen.

 

Conditie
Voor conditietraining geldt een vergelijkbare redenering. De conditie verbeter je door veel te voetballen, bijvoorbeeld als de voetbalsituatie vereist dat spelers veel sprintjes moeten trekken om vrij te komen of vaak druk moeten zetten om de opbouw van de tegenpartij te verstoren. Lopen zonder bal levert waarschijnlijk geen enkele directe bijdrage aan het beter aanvallen, verdedigen en omschakelen van een speler.

 

Plezier
De noodzaak om het voetballeerproces toe te snijden op de ontwikkeling van het kind is ook te vinden in het werk van de sportpedagoog Albert Buisman en in buitenlandse publicaties. Daarin wordt de ontwikkeling van spelers ook gekoppeld aan het plezier beleven. Een voorwaarde voor een goede jeugdopleiding is dat wordt ingespeeld op individuele verschillen tussen kinderen en ruimte wordt geboden om ook zelfstandig te kunnen handelen. Daaraan voorbij gaan kan bij veel spelers het spelplezier en de motivatie om te voetballen ernstig ondermijnen. Het feit dat een trainer er is voor de spelers en niet andersom, kan dan ook niet vaak genoeg worden herhaald.

 

Tenslotte
In het voorgaande is aangegeven waarop de visie van de KNVB gebaseerd is en wat de consequenties zijn bij het (beter) leren voetballen van jeugdspelers.

Als (toets)vragen stelt de KNVB in de leerplannen:
1. Wordt het voetbalspel gespeeld? Kan er worden gescoord, is er sprake van verdedigen en aanvallen,etc?

2. Wordt het spel (beter) geleerd? Zijn spelers beter geworden in aanvallen, verdedigen en/of omschakelen?

3. Wordt er plezier beleefd aan het spel? Vinden de spelers het leuk, zijn ze enthousiast en betrokken?

Deze vragen kunnen in veel situaties, zowel bij trainingen als bij wedstrijden, worden gesteld. En als ze alle drie volmondig met ja kunnen worden beantwoord, is sprake van een goede leersituatie.

Het is aan degenen die verantwoordelijk zijn voor de jeugdopleiding bij de clubs om de visie in de praktijk te brengen. Dat zou moeten blijken uit de mate waarin clubs in de jeugdopleiding rekening houden met de ontwikkeling van kinderen. Wanneer deze gerichtheid ontbreekt, worden trainingen voor jeugdvoetballers al gauw een kopie van de trainingen voor volwassenen.

Het gaat bij het leren voetballen om op een kindvriendelijke –of kindvolgende- manier spelers het spel (beter) te leren spelen. Kinderen hebben plezier in het voetballen als hun ontwikkelingsmogelijkheden op het juiste moment en de juiste wijze worden aangesproken. Spelers hebben er lol in als je ze voetbaltaken geeft die ze ook daadwerkelijk aankunnen. Want ze zijn gaan voetballen omdat ze voetballen zo leuk vinden; dat is scoren, aanvallen, verdedigen en omschakelen. Niks meer en …….niks minder.


(deze site is samengesteld door Geert van Rijbroeken voor het laatst gewijzigd op 9-12-2019 12:42)