Motto: Het publieke laat de ruimtelijke vormen van de kring en de stroom achter zich. Als sfeer van de communicatie en de consensus, als ruimte van de dialoog en de ontmoeting, is het van de straat en het plein overgeheveld naar de ether en de netwerken. Daar vermengt het zich met het intieme. Deze vult het publieke met de cultus van het eigene en de confessie. Omgekeerd dringt het publieke door in het intieme en beheerst het ons leven. Het publieke werd altijd opgezadeld met de lading van de realiteit en de eis aan de mensen om zich te verwerkelijken door middel van openbare handelingen. De ruimte van de openbaring maakt hiermee korte metten, bevrijdt ons van de realiteit en zet de deur wijd open voor het wonder. Zij doorboort de afweer van ons aura. De transparante persoonlijkheid bezwijkt onder de druk en wordt zelf een vlakke dorpel tussen intiem en publiek. In deze dorpel, in dit vermogen tot contact heerst de 'anima' van de gelegenheid, die als een energetisch continuüm materie en mensen begeestert. Uiteindelijk wordt al het intieme omgezet in nieuwe publieke vreemdheden, die verschillen van zichzelf en zich overgeven aan wat juist en correct is op een gegeven moment. Het publieke is dan de ruimte waarin lot en mogelijkheid samenvallen.
1. Een openbaring (apokalypsis) is een vertoning. Er wordt iets geuit, of er wordt iets waarneembaar en zichtbaar. Door openbaring komt er iets aan het licht. Kenbaar en bekend wordt wat voorheen gehuld was in de duisternis van het geheim. Het behoort tot het wezen van de openbaring, dat er geen vergissing in het spel kan zijn.
2. 'En ik keerde mij om, teneinde de stem te zien, die met mij sprak. En toen ik mij omkeerde zag ik zeven gouden kandelaren, en temidden van de kandelaren iemand als eens mensen zoon, bekleed met een tot de voeten reikend gewaad, en aan de borsten omgord met een gouden gordel; en zijn hoofd en zijn haren waren wit als witte wol, als sneeuw, en zijn ogen als een vuurvlam; en zijn voeten waren gelijk koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn stem was als een geluid van vele wateren. En Hij had zeven sterren in zijn rechterhand en uit zijn mond kwam een tweesnijdend scherp zwaard; en zijn aanzien was gelijk de zon schijnt in haar kracht.'
'De openbaring van Johannes'. I:9.
3. De ruimte van de openbaring is de infra-gewone tijd-ruimte van een verschijning, die opdoemt, beklijft en weer verdwijnt. Zij is een tussenruimte, een interval in de tijd. De stem die roept en verkondigt en de verschijning die baadt in het licht bevinden zich niet in de Newtoniaanse ruimtetijd en kunnen niet gemeten worden door de euclidische meetkunde, want ze bezitten geen continuïteit. Het oppervlak van inscriptie is niet de straat of het plein, maar een temporele scheur in de kosmos - de verschijningstijd, of de oplichtingstijd-, waarvan het geluid en het licht zelf de dragers zijn. De openbaring relativeert de geslotenheid en de uniciteit van de ware wereld, want zij stelt present wat hier en nu geen plaats heeft. Haar verschijning wijst op een wereld die zich onttrekt aan ons gezichtsveld: gene zijde, of de parallelle wereld. Haar wonder is dat van de trans-apparentie in een temporele interval.
4. De openbaring is actueel, waar en werkelijk.
Ze is actueel, omdat ze aanwezig is in haar eigen tijd, maar ook omdat zij een werkzaamheid, een actualitas, is.
Ze is waar, omdat ze evident is, maar ze is niet reëel, omdat ze het mogelijke niet omvat. Haar waarheid is dus geplaatst tegenover de mogelijkheid.
Ze is werkelijk, omdat ze op een evidente wijze wordt aangetroffen. Maar zelfs als de openbaring voorgesteld zou zijn zou ze werkelijkheid bezitten voorzover ze zich onderscheidt van het mogelijke en het schijnbare, omdat ze inwerkt op ons ik en soms werkt ze veel heftiger dan de personen en de dingen die we waarachtig aantreffen.
In haar inactualiteit bestaat de openbaring in de herinnering. (Maar de wereld van de media kent geen herinnering). Alleen daar kan zij voortduren. Dit heeft als consequentie, dat de continuteit van de openbaring zich voordoet in de psychologische tijd.
5. De 'ruimte van de openbaring' wordt gevormd door poëtische objecten. De openbaring is verwant aan de taal, die het vermogen bezit om voorstellingen op te roepen. Analoog daaraan kunnen we stellen, dat de poëtische objecten opdoemen op het ogenblik dat een drager hun verschijnen mogelijk maakt. Deze drager kan een woord zijn, een benoeming, maar ook een lichteffect. Verdwijnt de drager, dan verdwijnt het object.
Het is daarentegen niet correct te veronderstellen, dat dit een nevenschikking van tijd en ruimte rechtvaardigt, bijvoorbeeld dat de orde van de openbaring zou bestaan uit gedachte en uitgestrektheid, waarvan de consequentie zou zijn, dat het poëtische object een locatie zou kennen in een veld, waar we het ook terug zouden kunnen vinden. De temporele orde van de verschijningen kent geen ruimte, die voortduurt in de tijd. Als we dus een serie van openbaringen waarnemen, bijv. een dikke rookwolk, daarna een brandend land en vervolgens een halfgedoofde sigaret, dan hebben deze zaken geen samenhang buiten de gedachtenassociatie die hen in verbinding brengt. Causaliteit is een verbeeldingseffect. De ruimte van de openbaring wordt bijeen gehouden binnen een mundus imaginalis.
6. Fantasmatische verketeningen van poëtische objecten, die dus eerder een wereld in de herinnering brengen dan weergeven, maken een wetenschap van niet bestaande objecten mogelijk. De doelstelling van een dergelijke wetenschap is niet zozeer de geloofwaardigheid, maar de aangenaamheid van de voorstelling en de sensationaliteit van haar 'architectonische' constructies. In de constructie van de temporele orden van poëtische objecten kan niet de waarheid, of de waarschijnlijkheid gezocht worden, maar wel het wonderbaarlijke en de onthutsing die uitgespeeld worden tegen de realiteit.
7. De openbaring derealiseert de wereld, omdat ze binnen het domein van de 'betrouwbare schijn' de realiteit relativeert. Ook de realiteit is een tijdsfenomeen en wordt normaliter toegeschreven aan alles, wat kan ontstaan, of ontstaan is, ontstaat en vergaat. Realiteitszin is een transcendent bewustzijn omtrent het verloop van de dingen, dat andere bewustzijnsinhouden 'overschrijdt' en terugdringt. De realiteitszin wordt gesticht door de ervaring, de beleving, het ondergaan en het verdragen van wat ons overkomt, maar vooral door wat wij verwachten en voorvoelen, waar wij voor klaarstaan en waar we ons op voorbereiden. Het bewustzijn van de reële mogelijkheid getuigt van een getroffen zijn van tevoren door iets wat komen gaat en dat de handelingsvrijheid zou kunnen beperken. Daarom produceert de voorstelling van de realiteit grosso modo effecten van dociliteit, wat opgeheven wordt door het derealisatieëffect van de openbaring.
8. Met de gederealiseerde wereld van de openbaringen correspondeert een subjectieve en psychologische filosofie van de tijd. De tijd is alleen maar werkelijk in het ogenblik. De tegenwoordige tijd is onbepaald, de toekomende tijd heeft alleen maar bestaansrecht als tegenwoordige verwachting en het verleden is slechts een tegenwoordige herinnering.
De tijdruimte van de openbaring heeft daarom als consequentie de radicale actualiteit van de wereld, die de actualiteit is van de apocalyps.
9. De geometrie van de Hemel wordt bepaald door de verticaliteit. Niet veraf of dichtbij, maar hoog en laag. Waar hoog en laag samenvallen, waar ze één en dezelfde wereld vormen, daar is het Paradijs.
De 'hemel op aarde' richten de verliefden voor zich in. Bedoeld wordt in dit geval de zevende hemel. Dansers willen hun partners 'de hemel in' dansen. Hemels zijn die situaties van het dagelijks leven, waarin men zich 'paradijselijk' goed voelt.
Sinds mensenheugenis bestaat het streven de hemel op aarde te construeren.
10. Buiten de Hemel zijn er geen lichamen, maar ook geen plaatsen, geen leegte en geen tijd. In zijn boek 'Over de Hemel' stelt Aristoteles, dat de hemel niet ontstaat en ook niet kan vergaan. Hij kent geen begin en geen einde. De hemel is dan een mathematische structuur, die de totaliteit van alle lichamen en alle fysisische werkelijkheid omvat. Hij bezit drie kenmerken, die alle passen binnen deze optie. In eerste instantie is de 'hemel' alle werkelijkheid, die op de horizon ligt. Dit is de banale en alledaagse opvatting van de hemel. Ten tweede is de hemel het lichaam dat zich vanuit de horizon van de waarneembare wereld uitstrekt in de verte. In die zin bevinden de zon, de maan en de sterren zich in de hemel. In de derde en de breedste betekenis is de hemel de Totaliteit, of het Universum, zoals hij moet worden verondersteld om de werkelijkheid te kunnen verklaren: deze hemel kan alleen worden berekend en geometrisch worden geconstrueerd.
11. Het Christendom ziet de Hemel als deel van een bipolaire en gesloten wereld. Het ontkent de oneindige sfeer. De verticale waarheid van de wereld berust op een getotaliseerde tegenstelling tussen Hemel en aarde. Het Paradijs, dat vanaf de zondeval verboden terrein is, bevindt zich op de grens, d.w.z. op de horizon van de wereld. Beneden is de 'aardse' aarde, onherbergzaam en woest. Daartussenin bevindt zich een abstracte ruimte, waarvan geen enkel landschap de neutraliteit beter uit kan drukken als de woestijn. Het is de ruimte van de buitensluiting als zodanig, metafoor van de tussenruimte die het 'hoge' van de Hemel scheidt van het 'lage' van de aarde.
12. In de westerse cultuur gaat het om de overbrugging van de tussenruimte. Het wezen dat daartoe van oudsher het privilege bezit is de engel. De engel is echter niet alleen een medium dat de tussenruimte doorkruist, maar ook een representatie van de Hemel. Via zijn gestalte kunnen we daarover iets over te weten komen. Het verlangen naar de Hemel heeft voeding gegeven aan het millennia durende project van de transcendentale brug, dat hedentendage dankzij de technische vooruitgang en de versnelling in zijn eindstadium lijkt te komen.
13. De belangrijkste bouwstenen van de transcendentale brug zijn de vleugel van de engel en de wolken.
De vleugel wordt voorgesteld als polychroom, omdat hij daardoor lijkt op de veelkleurigheid van de regenboog. De regenboog is de zichtbare brug tussen Hemel en aarde. Vandaaruit zijn ook alle andere boogvormen bouwelementen van de transcendentale brug. Wanneer de bogen aaneensluiten tot koepels en gewelven, vormen ze een evidente architectuur van de Hemel.
De wolken behoren tot het materiaal van de transcendentale brug, omdat de doorbrekende zon hen polychromie schenkt en omdat hun gestalte polymorf is. Zij zijn ideaal bouwmateriaal, omdat hun permanent veranderende vormen een beweging suggereren van hier naar daar, van de aarde naar de Hemel. De wolken maken een vloeiende en beweeglijke overgang van de ene toestand naar de andere.
14. De transcendentale brug veroorzaakt een verandering van wie haar betreedt. Wie met zijn hoofd in de wolken loopt, is aangeraakt door het hemelse. De brug bewerkt een transformatie van het wezen, die overgaat van dichtheid en zwaarte in dunte en lichtheid. De uiterste fase van dit proces is de transfiguratie, dat wil zeggen de overgang tot lichtwezen.
Als de Hemel en de aarde de extremen vertegenwoordigen van een bipolaire tegenstelling binnen de wereld, dan is de tussenruimte een neutrale zone. Dit neutrum, waarin hemel en aarde elkaar ontmoeten, wordt voorgesteld als een lichtend vlak. Noch hemel, noch aarde, is het lichtende fond de visuele uitdrukking van een 'ruimte van licht', die geen plaats biedt aan de substantie van de zichtbare figuren die zich daarin aftekenen. Het licht staat voor de onbepaalde ruimte van de transfiguratie, die een wezen met ruimtelijke uitgestrektheid omvormt tot de beweeglijkheid van de verschijning.
Net zo kan de tele-reiziger de tele-brug van de elektronische communicatie niet betreden met behoud van de substantie van zijn lichaam. Hij neemt een tussenvorm aan, de simulatieve beweeglijkheid van een schijnlichaam. Dit is de consequentie van de eigenschappen van het technologische en secundaire licht waarin hij/zij zich begeeft.
Net zo met de ufo's, waarvan niet de verschijning, maar wel steeds de materialiteit en hun waarachtigheid in de ruimte aanleiding geeft tot discussie.
15. Wij kunnen de 'ruimte van het licht' niet lichamelijk betreden. Daardoor kan het nooit openbare ruimte worden. Zie de ervaring van Thomas van Aquino. Wie streeft naar het hele, dat tevens het heilige is, moet de tijd van de materie, het komen en gaan van de dingen, overwinnen teneinde te schouwen in het buitentijdelijke. Buitentijdelijk is de engel omdat hij bevrijd is van de metamorfoses waaraan iedere materiële gestalte is onderworpen, hij is een zuiver geestelijk wezen. Thomas van Aquino heeft deze 'waarheid van de engelen' aan het licht gebracht door middel van een drastische methode: zelf engel worden. Bij zijn heiligverklaring werd vastgesteld, dat hij bij leven in grote mate op de engel was gaan lijken. In hem waren facetten van de hemelse zaligheid gerealiseerd op aarde; in hem was de hemel neergedaald. Hij was een man van gene zijde, die vertoefde in parallelle werelden. Vincentius Contenson (+1674) noemde Thomas een doctor Angelicus, 'niet alleen vanwege zijn scherpe, in de diepte van de waarheid doordringende intellect, maar ook omdat hij geestelijk in de hemel was en met de engelen verkeerde, terwijl zijn lichaam op aarde verwijlde'.
16. Omdat de engel immaterieel is kan hij door muren en deuren stappen, maar zijn werkelijkheid is de invloed, die hij uitoefent. Er zijn voor hem geen obstakels, hij leeft in een transparante wereld. Hoewel hij puur geestelijk is en in die zin onwerkelijk, bemerken wij zijn aanwezigheid door zijn handelingsvermogen. De engel is werkelijk inzoverre hij werkt, zijn bestaanswijze is de invloed die hij uitoefent, zoals we kunnen zien aan de engelen in 'Der Himmel über Berlin'.
17. De gebouwde Hemel kent drie structurele kenmerken.
De eerste is die van de omgekeerde aarde. Waar op aarde gebrek is, daar is in de hemel overvloed. Het geluk van de hemel is de ogenblikkelijke vervulling van de wensen, de representatie op aarde daarvan is het feest. Uit het verloop van het feest,- dronkenschap, oververzadiging, vermoeidheid, onvermogen verder te gaan, walging-, kunnen we afleiden waarom men niet, of moeizaam bereid is definitief in de hemel te verkeren.
Het tweede structuurkenmerk, dat de hemel acceptabel moet maken, is daarom die van het geluk zonder verlangen. De weg daarheen wordt beschreden door middel van de ascese, wat het makkelijkst is voor hen, die al beschikken over alles wat er te wensen is.
Het derde structuurkenmerk van de hemel is de gerealiseerde utopie. De utopie vertegenwoordigt een toestand, waarin men niet beweert, maar zegt. Het onderscheid tussen spreken en denken, beschouwen en begrijpen, feit en fictie is opgeheven.
18. De gerealiseerde utopie, -niet de utopie van het plan!-, heeft veel weg van het paradijs, dat het concept is van de tuin. De tuin is nostalgisch, omdat hij een 'nog steeds' belichaamt. Hij is een nog steeds bewaard plekje, waaruit het paradijs niet is verdwenen. De tuin is vervat in de poëtica van het 'nog'. In hem verwijlen mythische herinneringen uit een onheuglijk bestaan. Tuinen zijn de kunstmatige paradijzen uit een vorig leven, het ontwaken uit de roes ervan is tragisch.
'In het paradijs zijn' is gewaarworden, dat al het andere parade is. Parade in de twee betekenissen van het woord: men maakt parade, het toont zich, het speelt zich af in de wereld van de manifestatie, en aan de andere kant: een slag pareren. Dat wil zeggen: wat zich toont is ook een vorm van verzet. De parade zelf is een manier om zich te verdedigen. In de parade verdedigen wij ons onbewust tegen de dingen die ons in beslag nemen. In het paradijs ziet de geest wat voor onzin dit is en bevrijdt zich ervan. Zo beschouwd wordt de presentie van het paradijs het onderwerp van de literaire kritiek.
19. Het betreden van de gebouwde hemel dwingt een verandering af, die uiteindelijk terugvoert naar het uitgangspunt. De gebouwde Hemel bestaat uit hetzelfde materiaal als de transcendentale brug. Samengevat: omgekeerde wereld, oord van het geluk zonder verlangen, gerealiseerde utopie. Zowel de hemel, als de brug zijn echter vervat in een cirkelbeweging, omdat we het daar niet uit kunnen houden.
De Hemel als omgekeerde wereld en als coïncidentie van plek en (literaire) mythe is gerealiseerd in Eurodisney. Walt Disney wenste dat zijn paradijzen 'de hedendaagse smarten en de dood...de werkelijke wereld laten vergeten'.
Het zijn plaatsen waar men tijdelijk de wereld verlaat.
20. Binnen onze cultuur wordt het horizontale overeindgezet. Het horizontale bestaat uit het beschouwen van ontwikkelingsprocessen aan de hand van kronieken van gebeurtenissen. Cruciaal is de vraag of de ontwikkeling gewaardeerd moet worden als een voor-, of een achteruitgang. Aan deze processualiteit van de geschiedenis ontlenen de openbare ruimte en het publiek domein hun betekenis. Binnen de horizontale zienswijze worden de effecten van de ontwikkeling altijd geprojecteerd in de toekomst.
Wanneer wij het hoofd echter draaien in de verticale richting en de polariteit heden/toekomst, vandaag/morgen, feit/fictie vervangen door de polariteit: deze zijde/gene zijde, aards/hemels, onder/boven, dan drukt zich daarin uit, dat wij geen geschiedenis meer hebben, of anders gezegd: we leven niet meer in een geschiedenis die opgevat wordt als de realiteit van het bestaan. De verticalisering is de logische reactie op de voortgaande realisatie van de ruimte van de openbaring, die ons omgeeft met myriaden van irreële tijdsintervallen en irreële gebeurtenissen die synchroon op ons inwerken. Wij leven, dankzij de media, dankzij de film, dankzij de proliferatie van de tijdzones in de simultane presentie van alle historische tijden. Aan het eind van de historische ontwikkeling ligt de toekomst, aan het eind van de synchrone verticaliteit van het ogenblik ligt de Hemel. Het zijn de structuur van de hemel en de beperking van de wereld tot een bipolaire tegenstelling, die de verticale oriëntatie noodzakelijkerwijs veroordelen tot de obsessie voor het licht.
21. De Hemel heeft gaten. Als we de overstap maken van het primaire licht van de openbaringsmythe en de innerlijke stem van de authenticiteit naar het stemmenuniversum van de media en het secundaire technologische licht van de film, de televisie en de video, dan blijkt er van een gesloten wereld en een verticale as geen sprake te zijn. Weliswaar is door de universele beschikbaarheid de Hemel op aarde gedaald, maar in zijn gesloten koepel zijn gaten geslagen, waarin een oneindige combinatoriek van de verschijningen zichtbaar wordt. Net zo vertoont de gesloten koepel van ons bewustzijn lekkages, wat ernstige twijfels doet rijzen omtrent de authenticiteit van de innerlijke stem.
Deze wereld van het secundaire licht en de plotselinge connecties doet meer denken aan het verhaal van Borges, 'The Garden with the Forking Paths', waarin de hoofdpersoon om zich heen de schimmen ontwaart van zichzelf. Zij verkeren in parallelle werelden, en maken allen aanspraak op de authenticiteit van zijn ik en zijn wereld.
22. De gesloten verticaliteit van Hemel en aarde is een onhoudbare beperking, binnen de geperforeerde wereldhemel met zijn eindeloze verdubbelingen. Is er een kritiek van de Hemel en het Paradijs mogelijk? Kan de verticale orintatie van het heil en de heilsgeschiedenis worden afgeschreven?
Het Paradijs komt na de Val. De val van Lucifer moet de mensen zo getroffen hebben in een verticaliteit die zij net met moeite hadden verworven, dat zij sindsdien de openbaring van de engel ervaren met schrik. Men herinnert zich dan, iets van buitengewone betekenis uit het geheugen te hebben gebannen.
De Val is te groot voor een adequate verwerking. Hij wordt verdrongen en op zijn plaats ontstaat een dwangmatige fantasie. Op de achtergrond blijft de oorspronkelijke verdringing van het onverdraaglijke echter werken. Velen zien in het project van de Verlichting de wraak van Lucifer op de Schepping. Vele technologische projecten zouden daarom niet toevallig apocalyptische trekken gekregen hebben. Zij kondigen de terugkeer van het Kwaad aan. De mensheid zou uiteindelijk, via een noodlottige wende, dat willen, wat ze in het begin verdrongen heeft.
23. Het Kwaad huist in de bereidheid tot het offer. Duivels is het idee, dat de aarde geen thuis meer kan zijn en dat het erop aan komt naar het licht terug te keren.
De veronderstelling dat het hele patroon van stijgen en vallen verbonden is met dat van schuld en boete en dat de vrijheid altijd de losmaking van de materie impliceert; de veronderstelling dat dit schema teruggaat op de diepere laag van een onbewust zelfbedrog, dat resulteert in het accepteren van een vernederend betekenissysteem, is een gedachte, die een afschrijving van het heil en het licht mogelijk maakt.
Daartoe moet men de partij van Lucifer kiezen. Men moet aan de kant van Lucifer gaan staan, om het voor en het na van de heilsgeschiedenis te kunnen denken. Inzet is de ontgrenzing van de door de hemel afgesloten wereld. De partij van Lucifer kiezen wil zeggen een omkeringsbeweging voltrekken. Dan wordt de aarde het waarachtige thuis van de mensen, het lichaam een hogere realiteit dan de geest en de materie het heilige pur sang. Ook mag men aannemen dat het woord vlees wordt, omdat het geen begrip kan worden. Ons bestaan is alles. Deze zijde wordt geradicaliseerd in de adoratie van de vergankelijke schoonheid van de dingen, de liefde voor de tijd, de overgave aan het ogenblik en de bevestiging van de verschijningen daarvan.
24. Het is de wraak van Lucifer, dat al het streven van de mensen ontaardt in de pervertering daarvan. Maar in de mythe van de Heilige Graal, de stralende steen die de verzamelplaats is van het overbodige verlangen, wordt aangekondigd, dat na de redding van de stof de rehabilitering van Lucifer zal volgen.
Heden ten dage stevenen wij met de versnelling, met de communicaties met de lichtsnelheid, met de transapparente openbaringen van de real-time televisie, de telefoon, de radio en wat dies meer zij af op een definitieve verlichting van de geest. De ruimte van de openbaring zal ons definitief doorstralen en definitief transcenderen. De keerzijde daarvan is de verzwaring en de vertraging van de lichamen, die de oneindige inertie van de openbare ruimte zal bewerkstelligen.
Hier geeft mogelijkerwijs alleen een breuk met het patroon van heilsgeschiedenissen en vooruitgangsmythen enig soelaas. Zeker is, dat hun overeenstemming gelegen is in de openbaring, in de apocalyps: de parousie, de neerdaling van de hemel op aarde, die door de technische middelen gerealiseerd wordt, ontgrenst alle beperkingen van de gewoonlijke topografie van de eindige wereld. En daarbinnen is voor de val van de engel, de zondeval, de hemelvaart en de terugkeer geen plaats meer.
25. Het concept van de oneindige ruimte ziet de waarneembare wereld als een begrensd geheel van het universum. 'De oneindige ruimte bevat oneindige kwaliteit', schrijft Giordano Bruno aan het eind van de Renaissance, 'en in de oneindige kwaliteit wordt de oneindige daad van het bestaan geprezen.' De ontgrenzing pareert de eindeloze litanie van de tegenstelling tussen goed en kwaad en de poging om het paradijs op aarde uit te spelen. De oneindige ruimte kent geen apocalyps, geen parousie, geen verlossing, geen hoop en geen lichtfetisjisme.
Met behulp van arithmetische begrippen uit de meetkunde wordt Aristoteles gecorrigeerd. De Hemel en het Goddelijke zijn immanent aan een universum, dat oneindig is en waarbinnen talloze zonnen met hun planeten hun baan volgen. Dit oneindige universum is het enige wat er is en is het enige dat leeft. Het wordt door inwendige krachten bewogen en is, voor wat zijn substantie betreft eeuwig en onveranderlijk. De enkelvoudige dingen hebben in meerdere mate deel aan de eeuwige Geest en het leven naarmate hun organisatie hoger is, maar zijn desondanks onderworpen aan een permanente metamorfose. De elementaire deeltjes van al het bestaande, die op zich niet ontstaan en vergaan kunnen, maar zich veelvoudig verbinden en ontbinden, zijn de minima, die psychisch en materieel tegelijk zijn.
De regel voor het geluk is nu hun wetmatigheid te kennen en het leven daarop af te stemmen.
26. In het oneindige universum fuseren werkelijkheid en realiteit door een verabsolutering van de mogelijkheid. Eén is de absolute mogelijkheid, één de werkelijkheid, één de vorm, of de ziel, één de materie of de lichamen, één het object, één het wezen, één het grootste en het beste, dat niet begrepen mag kunnen worden en daarom onbegrensbaar en onbeperkbaar, dus onbeweeglijk is. Omdat het universum alles omvat, en geen verandering met zich of in zich ervaart, is het noodzakelijkerwijs alles wat het kán zijn en verschilt de werkelijkheid niet van de mogelijkheid en het vermogen.
27. In het oneindige Universum is alles centrum en periferie. Als de werkelijkheid niet verschilt van de mogelijkheid, dan volgt daaruit noodzakelijkerwijs, dat in hem punt, lijn, vlak en lichaam samenvallen. Iedere lijn is ook een vlak, omdat de lijn, wanneer ze beweegt, een vlak wordt. Wanneer het vlak beweegt, dan wordt het een lichaam. Uiteindelijk kan men in het universum een punt niet onderscheiden van een lichaam.
Daaruit volgt, dat het ondeelbare niet verschilt van het deelbare, het enkelvoudige niet van het oneindige en het centrum niet van de periferie. Wanneer het centrum niet van de periferie verschilt dan kunnen wij met zekerheid zeggen, dat het universum in zijn geheel centrum, en dat het centrum overal is; dat de periferie, inzoverre ze van het centrum verschilt, niet in een of ander deel, maar overal is. Dit is de reden, waarom het niet onmogelijk, ja zelfs noodzakelijk is, dat het beste, het grootste, het onbegrijpelijke, alles, overal, in alles is, omdat het als enkelvoudigheid en ondeelbaarheid alles, overal en in alles kan zijn.
28. De transcendentale brug verandert het wezen. In het Universum leidt de verandering tot een metamorfose, d.w.z. een andere bestaanswijze. De veelheid en het getal, die de dingen en de wezens individualiseren, bewerken niet, dat het zijnde meer wordt dan één, maar wel, dat het vele soorten voortbrengt en vele gestalten en vormen aanneemt. Alles wat we onderscheiden naar maat, vorm en getal is een zuiver accident van de materie.
Zoals de werkelijkheid een is en één zijn bewerkt, mag men niet geloven, dat er in de wereld meerdere substanties zijn. Ieder van de talloze werelden, die wij in het universum waarnemen en ervaren, is daarin niet op de wijze van een hen omsluitende ruimte, op een bepaalde plaats en met een bepaalde richting, maar veeleer in een hen omvattend, behoudend, bewegend, bewerkend 'iets', dat door ieder van deze werelden net zo omvat wordt als de hele ziel en door ieder deel van dit iets.
29. Wij worden gestuurd door het lot van de materie. Dit lot moet vermoed, gevoeld en gevreesd, maar mag niet geweten worden.
Door de beeldenvloed, door de simultaniteit van de tijden, kunnen de gebeurtenissen niet meer ondergebracht worden in de reële tijd van de geschiedenis. Het gedrag van de mensen laat zich daardoor niet meer richten en verklaren. Wij staan in het middernacht van de geschiedenis. De klok slaat twaalf en we blikken vooruit in het donker, waar toekomstige dingen zich aftekenen. We zijn vervuld van afschuw en zware vermoedens. Wat we zien, of menen te zien is nog naamloos. Ieder begrip loopt het risico geperverteerd te worden. Onder onze handen en voor onze ogen veranderen de dingen als water. Beklemmend zijn de wanden waarbinnen onze woorden nog overtuigend klinken.
Dit raadsel, deze pervertering van de transparantie en het geluk wordt ons opgelegd door de laatste openbaring. Met name door de elektriciteit en de stralingstechniek, die ons de orde van de technologische openbaringen hebben gebracht, is een nieuwe verhouding tot de materie ontstaan. De fysica is opgestegen naar de regionen van het magnetisme, de optica en de akoestiek. De materie wordt nu niet alleen meer bewogen in massa's, zoals bij de mechanische machines, maar wordt ook binnen de massa's bewogen. Diep dringt de geest door in de kamers van de materie en haar reservoirs, waar de stof als een danser zijn kleed aflegt en overgaat tot de zuivere beweging. Hier voltrekt zich een daad van zelfkennis en zelfbevrijding, echter niet alleen van de mensen, maar ook van de materie.
30. Wij worden aangesproken door de wereldtaal van de materie. Het kleed van de aarde wordt opgeladen door de elektronica. Deze bezit echter ook eigenschappen, die niet overzien worden. In iedere uitzending, in iedere transmissie van boodschappen, in ieder computerprogramma is de boodschap omgeven met onontcijferbare hiëroglyfen. Onze mediale openbaringen zijn vervat in een ruis, in een ontoegankelijke uitspraak, die de omgeving vormt van het herkenbare. Werd de christelijke openbaring gedragen door het licht, de technologische openbaringen worden gedragen door de fluisterende en de murmelende substantie van de technische overdracht. Daar is de materie zelf gaan praten, de stem heeft een bestaan gekregen onafhankelijk van de menselijke bron.
31. Wij leven in de laatste openbaring. Zouden wij, naast de ogen voor het licht, ook ogen hebben voor de elektrische stromen en velden, dan zou de laatste openbaring direct zichtbaar zijn. Het aura van de aarde is gaan stralen. Onder dit aura zouden we een gloeiend net zien met overal roterende en wevende bewegingen. Het schijnen zou onderbroken worden door de uitbarstingen van een onnoemelijk aantal vulkanen, die een verblindende krachtvloed uitzenden.
‘Het Publieke, de ruimte van de openbaring’, Forum 38/3 (Amsterdam februari 1996) pp. 1 t/m 34
‘The Public Sphere, the space of revelation’, Forum 38/3 (Amsterdam februari 1996) pp. 35 t/m 9