trap
Zitdwang

De gecontroleerde omgeving

Controle betekent zowel toezicht uitoefenen op een plek (met inbegrip van de zaken en de personen die zich daar bevinden), alswel over deze zaken de beschikking hebben. Wanneer wij toezicht houden op een terrein of een plek en onszelf daarbij buiten de scène bevinden, zijn we toeschouwer. De vastheid en de betrouwbaarheid van de zichtorde waarbinnen dit toezicht wordt uitgeoefend en de juistheid van de waargenomen voorstelling worden gegarandeerd door de wetten van het perspectief. Wat de toeschouwer ziet is in overeenstemming met de werkelijkheid - en geen droom of hallucinatie - omdat het terrein waarop hij toeziet zich laat begrijpen vanuit een bundel van zichtlijnen die ongehinderd getrokken kunnen worden tussen de al dan niet direct waarneembare positie van de horizon, de plaats van het waarnemende oog en de plaats van het geobserveerde gebied ten opzichte van deze twee. Erwin Panofsky heeft in zijn studies van de Renaissance[i] aangetoond dat de uitvinding van het perspectief een diepgaande verandering betekende binnen de westerse cultuur. Een discontinue en sensuele ruimte werd toen afgelost door een continue en van de voorstelling werd geëist dat ze voortaan juist moest zijn in mathematische/geometrische zin. In zijn fascinerende eerste hoofdstuk van De Woorden en de Dingen[ii] heeft Foucault beschreven hoe dankzij het perspectief vervolgens het waarnemende subject in het centrum van de wereld werd geplaatst.

Wanneer het toezicht plaatsvindt in een continue ruimte die wordt gedeeld door het waargenomen object en het waarnemende subject en als deze situatie onderworpen is aan de wetten van het perspectief, wil dat nog niet zeggen dat de toeschouwer/toezichthouder dan vrijelijk en onmiddellijk over allerlei plekken in die ruimte kan beschikken. Om ‘plekken’ te kunnen zien in de continue ruimte moet men er naar toe, of men moet de ‘plek’ naar zich toe halen door gebruik maken van een schilderij, een foto, of een filmopname. Pas toen de delayed time van deze media werd opgeheven door de videotechniek, de bewakingscamera’s, de televisie en het internet werd een nieuwe vorm van controle over de omgeving mogelijk die zich nu afspeelt in real time. Eerst in de parkeergarage, later in de controleposten van het leger en de bewakingsdiensten en ten slotte op onze schermen in de huiskamers kunnen we tegenwoordig naar believen plekken en bijbehorende omgevingen tevoorschijn toveren en vervolgens weer inwisselen voor andere.

            Het thema van de controle is uitvoerig aan de orde gesteld door Michel Foucault (1926-1984) in Discipline, Toezicht en Straf (1989)[iii]. Analoog aan het door hem besproken model van het panopticon, de centraal bewaakte gevangenis zoals die uitgevonden was door Jeremy Bentham (1748-1832), heeft de architectuurtheorie de stedelijke openbare ruimte vanaf de negentiende eeuw beschouwd als een ruimte die bewaakt wordt en onder toezicht staat.[iv] Na de experimenten van Prins Maurits met het toezicht en de controle in het legerkamp en de toepassing van toezicht en controle in het daarop toegesneden Rasphuis (1596) in Amsterdam[v] werden in de achttiende eeuw de schaal en de intensiteit van het toezicht opgeschroefd in de marinearsenalen van Europa die expliciet werden ingericht om het uitoefenen van toezicht op de arbeid van grote groepen mensen te faciliteren. In de arsenalen werd systematisch kennis verworven over de relatie tussen de optimale architectonische ordeningen en de optimale organisatie van de arbeid met inbegrip van het verkeer op de werkvloer en de successievelijke arbeidshandelingen. Hierdoor ontwikkelden ze zich tot modellen voor het opvoeren van de productiviteit, waarbij de discipline die het gevolg is van permanent toezicht en belangrijke rol speelde. In de loop van de negentiende eeuw werd deze kennis toegepast en verder ontwikkeld bij de aanleg van fabrieken, ziekenhuizen, scholen, kazernes en talloze andere inrichtingen waaronder ook de straten en de huizen van de steden. Vooral de grote Boulevards die onder Baron Haussmann in Parijs werden aangelegd in het midden van de negentiende eeuw en die op grote schaal werden nagevolgd in bijna alle grotere Europese steden, functioneerden als paradigma voor de stedenbouwkundige inrichting van een gecontroleerde omgeving. Hun ontwerpers waren de polytechniciens, die geschoold waren in de traditie van de arsenalenbouw.

Sinds die tijd bestaat er een krachtige stroming in de stedenbouw, die de straat heeft willen inrichten als een architectonische schikking ten behoeve van de controle. Er werd ruim baan gemaakt voor de instralingkracht van een al dan niet werkelijk aanwezige blik, meestal de blik van een autoriteit die door de passanten moest worden verinnerlijkt. In die zin was de straat in de stad een ruimte, die aansloot op de controlemechanismen van de bovengenoemde inrichtingen. In al deze ruimten werkt de techniek van de controle onder de condities van de transpa­rantie. De architectuur speelt een cruciale rol bij dergelijke arrangementen, omdat zij bij uitstek in staat is om transparantie te realiseren. Ik roep nog even in herinnering dat het hier gaat om de voorwaarden voor het directe toezicht, d.w.z. het vormgeven van een zichtorde, waarbij de geziene en de ziener dezelfde ruimte delen. Abstract geredeneerd bevindt het oog dat toeziet /bewaakt zich in een toren, of kamer in het midden van een kring, of in een open ruimte op de kop van een zichtas en treft zijn blik de lichamen die zich ophouden in een perspectivische diepte. Opmerkelijk is hier dat ook de bewaakte lichamen zelf deel uitmaken van de gecontroleerde omgeving. Het aangrijpingspunt, of product van deze machinerie van het toezicht, van dit overal in de stad en de maatschappij aanwezige mechanisme van het panopticon, is uiteindelijk het geweten. Onder de blik van de toezichthoudende autoriteit, een autoriteit die zou kunnen straffen, vormt zich in de persoon op wie het toezicht wordt uitgeoefend, of in de persoon die denkt dat hij/zij wordt gadegeslagen, via de weg van de verinnerlijking het eigen Über-Ich. In de zichtorde van het panopticon staat het geweten centraal en is het lichaam perifeer. Haar werking is de disciplinering en haar opbrengst de geregelde bewegingen van het lichaam al dan niet in verbinding met de productiviteit ervan.

Moderne ontwikkelingen in de techniek, zoals de uitvinding van de video(bewaking)camera, van virtual reality, televisie en internet zullen de structuur van de persoon zoals die ontstaat door het  bovenstaande mechanisme van de controle, omkeren en compliceren. De ontwikkelingen waarop ik hierna zal ingaan, zullen de discipline en de constitutie van het geweten (of het Über-Ich) uithollen ten gunste van een centraliteit van het zelf. Deze omkering zal zich afspelen binnen een gecontroleerde omgeving die niet reëel is, maar virtueel en vooral ook dynamisch. Kort gezegd: door de concrete handelingenruimte op te geven zal de daarmee verbonden productiviteit van onze lichamen verkommeren in een postmoderne bewegingsarmoede en het toezien voor het scherm op de toestand van de wereld zal ons uiteindelijk bevrijden van het geweten. Het centrum van de controle op de omgeving zal ingenomen worden door een toeschouwer van de wereld, die net als de vrijzwevende astronauten in de ruimte, in de gevoelsmatige opwellingen en de materiele proporties van zijn eigen lichaam het enige en laatste referentiepunt zal zien.

Stad en verkeer

Wie wil nog ontkennen dat er een invloedrijke relatie bestaat tussen de toestand van onze woongebieden en de stand van de voertuigtechniek. We kennen allemaal de worsteling van de ruimtelijke ordening met de auto in de directe woonomgeving. Maar het zou niet juist zijn om de relatie tussen wonen en verkeer tot de auto te beperken. Ook de invloed van de trein, het vliegtuig en de immateriële communicatiemiddelen zoals de (mobiele) telefoon, internet, de radio en de televisie mag niet worden onderschat.

Voertuigtechniek en mechanische snelheid zijn producten van de industrie. Ze zijn voortgebracht tijdens de industriële fase van een stedelijke cultuur, die haar wortels heeft in het antieke Griekenland. In het spoor van de Griekse polis representeert de stad een cultuur die gevestigd is op de drie aspecten van het territorium, de plek en de ruimte. In deze cultuur van de stad kwam in de loop van de moderne tijd het idee op dat met behulp van communicatie en snelheid waarden als veiligheid, zekerheid en comfort gerealiseerd en gegarandeerd zouden kunnen worden. Denk aan de opheffing van de tollen en de aanleg van wegen in de Franse Tijd, denk aan de droom van wereldomspannende spoorlijnen van de Saint Simonisten.

Vanaf de twintigste eeuw lopen de effecten van de technologische ontwikkeling niet meer in de pas met de oorspronkelijke doelstelling die hen legitimeerde. De voertuigtechniek, zowel in militaire, als in burgerlijke zin, is zich tegen de veiligheid van het territorium gaan keren; een absolute bescherming van de stad tegen een militaire of terroristische aanval en tegen het overwicht van het (auto)verkeer is niet meer mogelijk. Bovendien is het nog eens zo dat de poging om met snelle reismiddelen en het gebruik van audiovisuele media een goed geïnfor­meerde blik op de wereld te verkrijgen, zich keert tegen het wereldbeeld dat wij geërfd hebben van de Renaissance en dat wij begrijpen met behulp van de meetkunde. Ook de monumentale ruimtekunsten die stammen uit de stedenbouw van de Renaissance betalen dagelijks hun tol aan het gemechaniseerde verkeer en de moderne communicatiemiddelen. In onze tijd wordt de moderne informatietechniek gevoegd bij de voertuigtechniek en beiden verstoren op hun eigen manier de eeuwenoude wetten van de architectonische representatie en de ruimtelijke orde van de stad, door op het niveau van de perceptie het besef van materia­liteit, vastheid, duur, afstand en maat te vervormen.

 

Het inertiepunt

In de moderne natuurkunde en de verwante technowetenschappen wordt een centrale positie ingenomen door de prin­cipes van de relativi­teit van de beweging, zoals die voor het eerst geformuleerd zijn door Galileo Gali­leï (1564-1642). Na een ontwikkeling van enkele eeuwen steve­nen de techni­sche weten­schap­pen nu af op de veral­ge­menisering van deze principes door het menselijke lichaam in hun functioneringswijzen (in hun technosfeer zou Deleuze zeggen) te betrekken. Terwijl aan de ene kant met de audiovisuele communicatiemiddelen de lichtsnelheid wordt bereikt, zal aan de andere kant de mense­lijke activiteit veroordeeld worden tot inertie. Het niet kunnen bewegen en het niet kunnen handelen, toestanden die we tot nu toe hebben beschouwd als tekenen van invalidi­teit, zullen in de naaste toe­komst de paradoxale en zorgwekkende symbolen worden van de vooruitgang. De afstandsbediening en niet te vergeten de stoel, zijn hard op weg de attribu­ten te worden van een com­fort, dat even absoluut als twijfelachtig is. Deze ‘ontwikkeling’ is op een originele en indringende manier geregistreerd en geanalyseerd door de Franse techniekfilosoof Paul Virilio. Hij is de enige die er naar mijn mening in geslaagd is om met pakkende beelden de impact van techologische innovaties op onze stedelijke cultuur te beschrijven en daarbij zo ver uiteen liggende vakgebieden als sociologie, psychologie, politieke geschiedenis en kunstgeschiedenis, en niet te vergeten architectuur en stedenbouw met elkaar in verband te brengen.

In zijn briljante studie over de polaire inertie[vi], beschrijft hij dat we steeds meer de vrije, d.w.z. restrictieloze beschikking zullen krijgen over een omgeving, die dan ook nog eens interactief geworden zal zijn. Hij kwalificeert dit proces als de ‘bevrijding van de huiselijke stoel in de sfeer van de techniek’. Het zitten in de huiselijke sfeer van de woonkamer, of de slaapkamer, daarbij inbegrepen het zitten in de auto die door menig denker over de techniek getypeerd is als een uitbreiding van de huiselijke sfeer, staat het kennismaken met allerlei plekken van de wereld niet meer in de weg. Om andere plaatsen te zien dan de eigen woonkamer hoeven we niet meer op te staan, hoeven we de huiselijke sfeer niet meer te verlaten.

Deze tot nu toe onwaarschijnlijke combinatie van het fysiek inerte zitten (of liggen) in het domein van het huiselijke en de simultane vrije beschikking over de plekken van de wereld wordt mogelijk gemaakt door combinaties van videotechniek, internet, televisie en infogra­fie. De videobewakingscamera, de video-opname en de webcam bestrijken een terrein van de elektronica, waar licht en lichtsnel­heid met elkaar in verband worden gebracht. Omdat de elektronen dezelfde snelheid hebben als het licht werkt de apparatuur die het lichtende beeld genereert op het beeld­scherm, met de snelheid van het licht. Ook bij de computer wordt, wat wij op het scherm zien, geproduceerd door de snelheid van een rekenproces dat de lichtsnelheid benadert. De wetten van de natuurkunde schrijven nu voor, dat daartegenover een absoluut inertiepunt staat, dat volgens Virilio belichaamd wordt door de zittende vleesmassa van de toeschouwende mens.

            De snelheid heeft niet alleen haar uitdrukking gekregen in de aanleg van spoorwegen, wegen en vliegvelden, en in een door velen ervaren gevoel van haast en tijdsdruk, maar verandert ook onze verhouding tot de zichtbare werkelijkheid. Voorbereid door de fotogra­fie en de film komt er dankzij de video, het internet en uiteindelijk het infogra­fische computer­beeld (dat zulke wonderbaarlijke films als Jurassic Park [1993] en Avatar [2009] mogelijk heeft gemaakt) gestaag zoiets als een openbaar beeld tot stand, dat zich con­curre­rend verhoudt tot de openbare ruimte van de stad. Belangrijker dan het feit dat er dankzij de video nieuwe kunstvormen zijn ontstaan zoals de videoclip, of de installaties van Bill Viola, is in dit geval dat de videotechniek, de televisie en internet plekken kunnen presenteren in real-time: plekken, die zich op een willekeurige afstand van het beeldscherm en de waarnemer/toeschouwer bevinden.

Deze ontwikkeling, die voorspeld is door Virilio in zijn gelauwerde architectuurtheoretische studie uit 1984[vii] houdt in, dat er door de onmiddellijke pre­sentatie van plekken op willekeurige afstanden een nieuw soort ruimte tot stand komt. Virilio ontwikkelt hier het concept van de kritieke ruimte, een ruimtesoort die zich onderscheidt van onze werkelijke ruimte, d.w.z. de mathematische en continue ruimte van de Renaissance die ook de voorwaarde is voor de perspectivische zichtorde van het panopticon. In de kritieke ruimte heeft de eenheid van plaats, de plaats die gedeeld wordt door de waarnemer en de waargenomen omgeving, zijn centrale positie verloren ten gunste van een nieuwe en unieke eenheid van tijd: de real-time. Voor het be­wustzijn van de waarne­mer stellen de real-time pre­senta­ties die hij waarneemt op de schermen voor hem een tele-realiteit vóór hemzelf en een tele-presentie ván hemzelf in. Het voorvoegsel tele geeft hier uitdrukking aan het verval van de eenheid van plaats en het openscheuren van de continuïteit van de klassieke ruimte. Uitein­de­lijk zullen die tele-realiteit en tele-presen­tie, gecom­pleteerd met waar­ne­mings- en over­drachts­technieken die gebruik maken van bewegende camera's, satel­lie­ten en andere transportmiddelen een glo­bale, virtuele en dynamische omgeving vormen, waar­bij steeds de real-time het essentiële eenheidstichtende principe is.

Tot de belangrijkste gevolgen van deze technische verworvenheid behoort de aflossing van het direc­te toezicht of uitzicht op de omgeving, zoals wij dat kennen van het kijken vanaf een toren, uit een raam, of door de vooruit van de auto, door een indirect toezicht dat afhankelijk is geworden van de elektronische apparaten en de netwerken die hen verbinden. 

Onder invloed van het indirecte toezicht krijgt de controle op de omgeving een nieuwe vorm, waarbij vorm enerzijds wordt opgevat als kenmerken van de plaats van waarneming en anderzijds als verhouding tussen plaats van waarneming en het waargenomen fenomeen. Tendentieel wordt de plaats van de controle geconcen­treerd in een kleine ruimte, in een met monitoren uitge­ruste cock­pit, zoals we die in de jaren ’80 en ‘90 van de twintigste eeuw hebben leren kennen in de parkeergarages, de warenhuizen en de banken. In het hart van deze tendens tot con­centratie die overal haar sporen nalaat in de postindustriële archi­tectuur en stedenbouw, kunnen we steeds duidelijker het ontstaan waar­nemen van de traagheidspool, die het noodzakelijke complement is van de overdrachtssnelheid van de audiovisuele communicatiemiddelen. Behalve plaats van overzicht, wordt deze traagheids­pool ook een punt van referentie voor de traditionele toezichthouder/toeschouwer die zich intussen zal hebben ontwikkeld tot een combinatie van controleur, bewoner, en bezoeker ineen. Met zijn afstandsbediening kan hij/zij schakelen tussen de verschillende camera’s van de parkeergarage of het grote kantoorgebouw, of, als kijker thuis tussen de verschillende zenders, of als computergebruiker tussen de verschillende websites en webcams. Door deze beschikbaarheid van de plek verandert met het wereldbeeld, ook de structuur en de constitutie van onze eigen persoon. Ondanks de macht over het beeld van de wereld en de macht om naar believen uitzicht en toezicht te regelen wordt onze persoonlijkheid geen sterkere eenheid, maar juist fragieler. De betrouwbaarheid van de perspectivische zichtorde wordt verstoord en onze identiteit wordt elastisch omdat de identificatie met de woonplek, of de eigen stad onzeker wordt door het willekeurige aanbod van de plekken waartoe we ons kunnen verhouden. Fragiele persoonlijkheid en onzekerheid over de identiteit leiden ertoe dat de referentie tot het zelf, dat overblijft als het laatste vaste punt, absoluut wordt. De psychologische consequen­tie daarvan is het overal om ons heen zichtbaar opkomende egocentrisme.

 

Trans-apparentie

De moderne beweging in de architectuur heeft in de twintigste eeuw ruimteconcepten ontwikkeld, waarbij de termen transparan­tie en reis centraal stonden. Door middel van glasarchi­tectuur (Mies v.d. Rohe [1886-1969]) en door gebruik te maken van voertuigmetaforen (Le Corbusier [1887-1965]) hebben de architecten getracht dit concept uit te druk­ken. Met de glo­bale virtuele omgeving van de vi­deo, de televisie en het internet maken we kennis met een nieuw fenomeen. Niet de transparantie, niet de door­zichtigheid van lucht, glas of water is karakteristiek voor deze ruimte, maar de trans-apparentie. Met dit begrip, dat eveneens uit de koker van Virilio komt, worden lichtgevende verschij­ningen aangeduid -apparenties-, die plekken op af­stand voor­stellen. Omdat het verschijnen van deze plek door geen enkel fysiek obstakel, ook niet door de afstand zelf, kan worden tegengehouden, voegt Virilio het voorvoegsel ‘trans’ toe. In tegen­stel­ling tot de transpa­ran­tie die altijd afhankelijk blijft van het doorzicht en daarmee van een architec­tonische organisatie van het blikveld waarbij de horizon, het grondvlak, de afstand en het obstakel een belangrijke rol spelen, is de trans-ap­pa­ren­tie onafhankelijk daarvan. Hierdoor bezit zij de mogelijkheid voorstel­lingen over elkaar heen en na elkaar te presenteren onafhankelijk van een maat­gevende achter-, of on­der­grond. Met deze eigenschappen brengt zij in de waarneming een elastici­teit aan, die wij ook kennen van herinneringsbeelden. De trans-apparen­ties zullen daarvan dan dikwijls ook niet meer onderscheiden kunnen worden. Ondersteund door de verbe­tering van de beeld­kwali­teit dankzij de high-definitiontechniek zullen video, televisie en internet de optisch-electroni­sche, (of visueel-electronische) trans-ap­parentie be­werk­stel­ligen van een globale omgeving, waarin wij ons ternauwernood nog zul­len kunnen oriënteren, vooral als we ons voorstellen dat de beelden schaal één op één op de wanden van onze huiska­mers geprojec­teerd worden. De film Total Recall (Paul Verhoeven, 1990) heeft ons al in een vroeg stadium van de ontwikkeling een indruk gegeven, hoe dat zou kunnen zijn.

            Het wordt zorgwekkend wanneer we beseffen, wat deze uitvindingen gaan betekenen voor de openbare ruimte in haar verhouding tot de rechtspraak. Op 30 augustus 2000 verklaarde een rechter in Rotterdam, dat bewijsmateriaal, verkregen door cameratoezicht in een woonwijk, toelaatbaar is in rechtszaken. In juni van dat jaar werd een drugsdealer aangehouden in het Rotterdamse Saftlevenkwartier op grond van camerabeelden. Deze Rotterdamse buurt, die al langer werd geplaagd door dealers en gewelddadigheden, werd in de zomer van dat jaar 24 uur per etmaal geobserveerd door middel van camera’s. Het was van belang voor de uitspraak van de rechter, dat de camerabeelden live, d.w.z. in real time waren bekeken. De verdediging zette in op de vraag, of dit cameratoezicht beschouwd kon worden als ‘stelselmatige observatie van een persoon’. In dat geval zou het bewijsmateriaal namelijk illegaal verkregen zijn. De rechtbank was evenwel van oordeel, dat het cameratoezicht niet was bedoeld voor specifieke personen, maar voor de ‘observatie van een gebied’. Zij beschouwde de camera’s, als een ‘noodzakelijke aanvulling’ op de surveillance door de politie.[viii]

Het statische mobiel

Volgens Virilio[ix] kan de trans-apparentie in de architectuur niet meer worden uitgedrukt met de metafoor van het glas en kan de reis in een virtuele omgeving in real time niet meer uitgedrukt worden met de metafoor van het voertuig. Hij stelt voor het glas en het voertuig te vervangen door een metafoor die recht doet aan de fusie van deze twee en aan de verwarring van het interieur en het exterieur die als bijkomstige verschijnselen de trans-apparentie van de omgeving begeleiden. De kenmerken van deze nieuwe verblijfplaats laten zich onderzoeken aan de hand van een model: de met beeldschermen uit­geruste ge­blin­deerde cock­pit van de vlucht­simulator. Hier zien we dat de toeschouwer niet mentaal aanwezig is bij de plekken zelf, maar bij tele-presenties in real-time van allerlei nabije en verre plekken. Tegelijkertijd wordt hij als het ware in mentaal opzicht naar deze plekken uitgezonden. Uit deze dubbele beweging kunnen we volgens Virilio afleiden, dat uiteindelijk de plaats waar de beschouwer mentaal aanwezig is, opgevat moet worden als een abstracte en elektronisch gevormde brug, een tele-brug.

            Virilio formuleert deze hypothese met een knipoog naar de existentialistische architectuurtheorie van Christiaan Norberg-Schulz[x] en Martin Heidegger[xi], die de brug beschouwen als con­stituerend voor het humanistische en antropologische begrip van de plek. Om je te bewegen over de hypermoderne tele-brug is een materiële verplaatsing echter niet meer noodzakelijk. We hoeven er niet meer voor uit de stoel te komen. In tegenstelling tot de opvatting over het wonen en het reizen van de architecten van de Moderne Beweging, die uitgebreid de fysieke verplaatsingen in de woning, van de woning naar buiten en vervolgens in de stad hebben gecalculeerd, zal het nieuwe verblijf onderdak moeten bieden aan een onbeweeglijk lichaam. Het wonen zal zich kunnen voltrekken in een ruimte met minieme afmetingen, in een nieuw type minimum-woning. Het interieur zal daarbij steeds belangrijker worden en dreigt absolute trekken te krijgen, omdat voor het menselijk lichaam het exterieur als een te betreden fysieke ruimte relatief betekenis­loos zal worden. Het architectonische detail dat de tol zal betalen voor de bewegingsloze interiorisering van het lichaam en de bijbehorende abstrahering van de verplaatsing en de ontmoeting in cyberspace, wordt de dorpel, zo geliefd bij de architecten van Team Ten, zoals Aldo van Eyck (1918-1999) en Herman Herzberger (1932). In de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw hadden zij de intermenselijke ontmoeting in de deuropening van de woning uitgeroepen tot de pièce de résistance van hun architectuurtheorie.

            Op een paradoxale manier realiseert de komende toestand van de lege stad waarin de onbeweeglijke lichamen opgesloten zullen zijn in hun woningen en de ether gevuld zal zijn met hypermobiele geesten, op een geperverteerde wijze toch nog het ideaal dat schuil ging in de arrangementen van het panopticon. Het betekent namelijk de voltooiing van de controle op de omgeving voor wat betreft de vrije beweging van de menselijke lichamen.

 

Voor bovengenoemde gecompliceerde verhouding tussen een fysiek verblijf in een min of meer gesloten interieur en tegelijkertijd de mentale oriëntatie op een onbegrensde buitenwereld, introduceert Virilio de begrippen statisch-mobiel en habitakel. Zij vormen de metaforen voor een verblijfplaats die tegelijkertijd zowel een voertuig is langs de plekken van de wereld, als een woning waarin we in de huiselijke sfeer kunnen genieten van de spektakels die zich afspelen op onze planeet. Uiteindelijk worden deze paradoxale verblijfsplaatsen mogelijk gemaakt door het uitzicht/ toezicht op een omgeving die trans-apparent geworden is.[xii]

Het openbare beeld

In het licht van bovengenoemde ontwikkeling kunnen we nu ver­schil­lende typen ste­den onderscheiden. De eerste was de thea­terstad die gefor­meerd werd rond de Agora of het Forum. Actoren en toeschouwers waren inwis­selbaar, de steden kenden een eenheid van tijd en ruim­te. Dit was bijvoorbeeld de situatie in het antieke Athene. Later kregen we de middel­eeuwse stad met het kerkplein, waar de acto­ren en de toe­schou­wers welis­waar blijvend van elkaar geschei­den waren, maar waar interactie tussen hen niet was uitgesloten. Daarna, en dat is onze moderne stadsvorm, kregen we de filmstad of de informa­tie­stad, waar­in er geen sprake meer is van een met de openbaarheid ver­bonden eenheid van tijd en waarin de plaats in de politieke en de sociale beteke­nis van het woord wordt opgeheven. De donkere zalen van het theater en de bioscoop hebben nog wel iets van de Agora en er is ongetwijfeld ook een vorm van samenzijn aan de orde, maar vooral in de bioscoop is de directe interactie met de actoren op het scherm definitief uitgesloten. De uitvinding van de bioscoop in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw markeert het begin van de breuk tussen de openbare ruimte en het open­bare beeld. Er is niet veel fantasie voor nodig om in te zien, dat we met de telestad, de stad van de televisie en de telecommunicatie, in een nog veel ab­stractere we­reld terechtkomen, waar­in zelfs het samenzijn immaterieel zal worden. Op een para­doxale wijze zijn nu niet het plein en de zaal de plaatsen van de openbaarheid en de openbare meningsvorming, maar worden deze functies overgenomen door een woning die getransformeerd is tot habitakel. De openbaarheid ondergaat daarbij een ingrijpende metamorfose.

            Vanaf de negentiende eeuw streefde de stedenbouw naar een zekere controle van de ruimte en het sociale verkeer. Er was een onuitgesproken bondge­nootschap tussen de vormge­ving van de woonomgeving en de leerstellingen van de politieke econo­mie. De archi­tectuur en de politiek in de breedste zin van het woord, waren namelijk allebei geworteld in de ruim­te. In hun denken en doen nam de ruimte de belangrijkste plaats in. De theorie van de habitat, die binnen de ruimtelijke orde­ning, de pla­nologie en de stedenbouw vanaf de negentiende eeuw een dominante rol heeft gespeeld, streefde behalve naar controle van de omgeving ook naar de beheersing van de tijd door middel van de ruim­te, omdat ze de ruimte zo wilde inrichten dat ze dienstbaar was aan de levenskracht van de natiestaat.[xiii]

            Volgens Virilio zijn de crisis van de poli­tiek en de crisis van de poli­tieke hande­ling in de open­bare ruimte (zoals de demonstratie), die rond de millenniumwisseling steeds openlijker aan het daglicht zijn getreden, niets anders dan de crisis van de politiek van de polis en de daarmee samenhangende ruimten, zoals pleinen, straten en andere oorden van de ontmoeting en niet te vergeten van de politieke gebeurtenis, die de Moder­ne Bewe­ging in de architectuur na de Tweede Wereldoorlog heeft gepropageerd. We kunnen hier denken aan het CIAM congres te Hoddesdon in 1951 over de betekenis van het stadshart voor het sociale en politieke leven[xiv], maar ook aan het ruimtelijke beleid, dat vanaf de jaren zeventig in Nederland gevoerd is met betrekking tot de kwaliteit van de openbare ruimte, de vormgeving van woonerven, de inspraak en de stadsvernieuwing die een heropleving van de politieke betrokkenheid tot doel hadden en waarvan het embleem de demonstratie, of de anderszins met mensen gevulde openbare ruimte was.[xv] De poli­tiek van de po­lis is van oudsher gebaseerd op de geopolitiek, dat wil zeggen op een politiek van het territorium en op een poli­tiek van de grond, waarbij stedenbouw, opbouw van de natie, opvoeding tot politiek burger en bevordering van de identificatie met de eigen stad, hand in hand gingen. De politiek van de polis had daarbij als voornaamste assumptie dat de burgers hun huizen moesten verlaten om te kunnen participeren in de openbaarheid.

In de nabije toekomst zal de poli­tieke openbaarheid zich echter steeds meer gaan betrekken op diegenen die thuis blijven. Als gevolg daarvan zal een politiek van de tijd het primaat gaan krijgen over een politiek van de ruimte, zoals dat aan het eind van de twintigste eeuw al het geval was in de sociale stuur­kunde van het bedrijfsmanagement, de technieken van de reclame en de daarmee verbonden economie van de aandacht. In al deze gevallen ging en gaat het steeds minder om het koppel van plaats en handeling en ook niet meer om de plaats ván de handeling. Zo is het bedrijfsmanagement in het geval van de flexwerkers en de tele-, of thuiswerkers erop gericht de centrale positie van de plaats (het kantoor, de kantine, de werkvloer) te vervangen door een gecontro­leerd netwerk van informatie en sociale relaties, waarbij het op de goede baan blijven van de medewerkers de conse­quentie wordt van een identificatie met en betrokkenheid op een sociale organisatie die verschijnt als een intern gedifferen­tieerde gemeenschap in beweging. De reclametechnieken en de daarmee verbonden economie van de aandacht verschuiven van plaats naar tijd, omdat ze de accumulatie van de aandacht zoeken die zij opvatten als een schaars economisch goed. De economie van de aandacht bevordert het denken in termen van de prominente persoonlijkheid, of de prominentie van een thema, en vraagt zich af hoe dit te realiseren is ten overstaan van een publiek dat steeds verstrooider wordt. Prominentie wil dan zeggen, dat de aandacht gedurende langere tijd kan worden vastgehouden door middel van een flow van frequent wisselende en concurrerende aandachttrekkers.[xvi] 

            Virilio legt in zijn werk de nadruk op de nieuwe vormen van politiek tijdmanagement waarbij regeringen grijpen naar een censuur die zich toespitst op de real-time uitzending van politieke en militaire gebeur­tenissen. Het uitzenden in replay en het weglaten van ongewenste opnamen waren de middelen waarmee de Chinese overheid de studentenopstand op het Plein van de Hemelse Vrede in 1989 heeft bezworen en waarvan wij daarna, in een weliswaar gewijzigde vorm weer getuige mochten zijn in de berichtgeving over de eerste Golfoorlog in 1991 en de oorlog in Irak in 2003. Voor de theorie van de stad en de stedenbouw als discipline van het ingrijpen in de stad zou dit gegeven een hint kunnen zijn om hun fixatie op de politiek en het ideaal van de polis, kortom hun topologica, aan te vullen met een chro­nologica.

Het fragment en de passie voor het hiaat

De statische openbare ruimte zal vervangen worden door het bewegende open­bare beeld. Deze overgang zal een gevoelige aanslag betekenen op de status van de tra­ditionele, monumentale omge­vingen in de stad. Zij ontleenden hun kracht aan de duur­zaam­heid van de ma­teri­alen. Het be­wegende openbare beeld echter zal de kenmerken hebben van het voorbijtrek­ken van de beelden in een georganiseerde stroom, het zal lijken op een defilé. Dit bewegende openbare beeld heeft de neiging om de voorstellingstijd, of de verschijningsduur van het afzonderlijke beeld te verkorten, een proces dat alleen nog begrensd zal worden door de beperkte vermogens van de menselijke waarne­ming. In l'Esthétique de la Disparition (1980)[xvii] heeft Virilio de kwaliteit van het openbare beeld uitvoerig geanalyseerd. Om kort te zijn: het zal een intensivering van de mentale passies veroorzaken. De werkzame factor van het openbare beeld is namelijk een beeldenvloed die door ons als toeschouwers verwerkt wordt als een mengeling van het geziene en van niet waargenomen toevoe­gingen die komen uit onze herinnering en onze fantasie. Juist dankzij de ultrakorte verschijning van de afzonderlijke beelden, hun (soms buitensporige) herhaling, en de tijdruimtelijke fragmentatie van gehelen die we in de renaissancecultuur nog konden zien dankzij de perspectivische waarneming, oefent dit defilé van beelden een invloed uit op onze geestelijke en emotionele toestand die we kunnen omschrijven als een opwinding zonder ontladingsmogelijkheden en als een versnelling van het denken, zonder dat er nog sprake is van een vertragingseffect van een begeleidende handeling. Het psychisch-emotionele effect van het openba­re beeld is daarom ongeveer hetzelfde als wat velen van ons hebben gevoeld na een oorvijg van onze vader. Dit emotionele effect zouden we de passie van het hiaat kunnen noemen. Het opgewonden gevoel komt namelijk voort uit de shockwerking van het niet geziene, dat de minimale tentoonstellingstijd van het fragment omgeeft. Virilio brengt de werking van het openbare beeld op begrip als een esthetiek van de verdwij­ning. De term esthetiek is dan niet afgeleid van de laatklassieke en moderne schoonheidsleer, maar van het Griekse woord aisthesis, dat zoveel betekent als waarneming met de zintuigen. Deze esthetiek zal als het ware onze elektronische biotoop worden, onze artifici­ële en technologische habitat, die net als de biologi­sch-sociale habitat van de Tuinstadbeweging uit de negentiende eeuw en de CIAM  (Congres International de L’Architecture Moderne) uit de twintigste eeuw, via de stedenbouw zijn invloed uit zal oefenen op ons zijn. Waar de politieken van de habi­tat echter streefden naar stabiliteit, discipline, gere­geld verkeer, socia­le gemeenschap en binding aan een plek, daar besmet de hyperabstractie van het openbare beeld met zijn esthetiek van de verdwijning dit systeem met een destabilisering van de sociale, seksuele en economische verhoudingen, die dag na dag onvaster en onzekerder worden.

Van gezeten burger naar zittend lichaam

Het openbare beeld beïnvloedt de betrekking tot de werkelijkheid op meer dan één manier. Omdat voor de politiek niet diegenen tellen, die de openbare ruimten be­volken en daar de een of andere (politieke) gebeurtenis veroorza­ken, maar diege­nen die thuis blijven en niet van hun plaats komen, zal in dat opzicht de lege stad ont­staan. Wie voorheen een gezeten burger was, zal voortaan een zittend lichaam zijn. De ingezetenen zullen transmuteren in de eeuwig zittenden en zij zullen niet thuis, of in een auto of een vlieg­tuig zitten, maar in een combinatie van beiden. Zij zullen zitten in een nieuw hybride product van het transportwezen en de bouwindustrie, namelijk het stati­sche mobiel, of het habitakel. Deze audiovisuele voertuigen zullen de fy­sieke verplaatsing tot een minimum terugbrengen. Ze zullen de traag­heid van de hui­selijkheid verlengen en zullen leiden tot de triomf van het zitten, dat daarna defini­tief en dwangmatig zal zijn. In dit paradoxale 'voertuig', zal een alomtegenwoordig gewor­den waarneming gekoppeld zijn aan een absoluut geworden comfort, waarbij de traagheid van het eeuwige zitten het logische complement is van de snelheid van de even eeuwi­ge aankomst van de beel­den en de gegevens bij het zittende lichaam. Hoewel het absolute com­fort van het zitten gepaard gaat met de realisa­tie van het in de moderne cultuur gewortelde ideaal van de beschikbare wereld, betreft het hier volgens Virilio geen onverdeelde evolutie meer. Vroeger had het kennisnemen van de wereld altijd nog fysieke ver­plaatsingen nodig. We moesten ervoor opstaan en weggaan. Nu beleeft deze orde haar ondergang, niet vanwege de overgang naar een nieuwe motoriek, maar vanwege een involutie van het ge­drag die voor de menselijke soort zal leiden tot een patholo­gische fixatie: “In opkomst is de zittende mens, of ... de lig­gende mens”. Dit laatste voertuig zal bemand, be­woond(?) worden door een fragiele persoonlijkheid, door een egocentrisch schijnwezen, dat zich analoog aan het registrerende autisme van Rainman, onthecht zal hebben van de concrete objecten van de ervaring. Slachtoffer van het statische mobiel zijn alle vormen van inspanning daarbij inbegrepen de arbeid en het creatieve scheppen.  

Huis van de Toekomst

Als we doorredeneren op wat we in het voorgaande uit het betoog van Virilio hebben kunnen afleiden, mogen we verwachten dat de controle over de omgeving en de ‘reis’ door virtue­le ruimten in real-time in de naaste toekomst zijn architectonische optimum zal vinden in het 'huis van de toekomst'. Op dit moment kennen we al weer enkele decennia de ontwikkeling van de elektronisch dooraderde leefruimte, die zich op het geringste commando aan al onze wensen aan zal passen. Deze interactieve woonma­chine, waarvan de naam domotiek uitdrukking geeft aan het verlangen haar te scharen in de reeks van automatiek en boetiek, impliceert paradoxaal genoeg zowel een voor-, als een achteruitgang naar een quasi embryonale toestand van het bestaan. Zij zal ons opnieuw herinneren aan het feit, dat verlangen naar zekerheid en comfort zijn oorsprong heeft in het verlangen naar de eerste geborgenheid: die van het moeder­li­chaam. Het Nederlandse prototype van de domotiek -'smart-dwel­ling' voor de Angelsaksisch georiënteerden- , dat Cees Dam en Chriet Titulaer in Rosma­len hebben gereali­seerd in 1989 draait ons met zijn trans­parante glasgevels en de ori­ëntatie op het landschap dus een rad voor ogen. Met de ultieme con­centratie van en de con­trole over de omgeving zal in de smart-dwelling de noodzaak van ramen en deuren immers komen te vervallen. Dit zal de finale af­schaf­fing van het exterieur in materiële zin betekenen. Met de bio-adapter van Walter Pichler[xviii] in het achterhoofd, waarop doorgefantaseerd lijkt te zijn in de cultfilm The Matrix (Gebr. Wachowski, 1999), denk ik achteraf dan ook, dat eerder de eivorm de adequate uitdrukking zal zijn van de woning van de toe­komst, maar een op de grond gelegde motorkap die weggerukt is van de overbodig geworden auto voldoet ook. Het cap­sule hotel Koto­buki in Osaka of het Cocoon hotel bij Roissy-Parijs zouden model kun­nen staan voor de behuizing van een mens, die zo in­ert is, dat hij niet meer van zijn bagage onderscheiden kan wor­den.

Noten

[i]   Panofsky, E., Die Perspektive als Symbolische Form (1924-25, gepubliceerd in 1927) bij het Warburg Institut te Hamburg. (Perspective as Symbolic Form[1927])

     Panofsky ontwikkelde een ´archeologie´ van de representatie in de westerse cultuur, die de scoop van de  kunstgeschiedenis ver te buiten ging.  Hij ziet het perspectief als de      centrale component van de westerse wil tot vorm. Het perspectief is de uitdrukking van een abstract schema dat de sociale, cognitieve, psychologische en vooral ook technische praktijken van een gegeven cultuur met elkaar verknoopt tot harmonieuze en geïntegreerde gehelen. Hij demonstreert hoe dit schema van de waarneming voor iedere historische cultuur of epoche een uniek gegeven is en hoe ze allemaal zorgdragen voor een weliswaar verschillende, maar toch volledige voorstelling van de wereld. Virilio gebruikt de schema´s van Panofsky als uitgangspunt  voor zijn essayistische oefeningen die tot doel hebben te beschrijven hoe ons moderne wereldbeeld, de kijk op de wereld sinds de Renaissance, de overstap maakt naar een nieuw schema dat op essentiële punten afwijkt van het perspectief.  

[ii]  Foucault, M., De Woorden en de Dingen, Bilthoven 1973 pp. 25-38               

[iii]  Foucault, M., Discipline, Toezicht en Straf, de geboorte van de gevangenis, Groningen 1989

     Oorspronkelijke titel: Surveiller et Punir, Naissance de la prison, Parijs 1975

[iv]  Démangeon, A. / Fortier, B., Les vaisseaux et les villes, Luik 1978

     Aillaume, J.M. e.a., Les Politiques de l'Habitat (1800-1850), Parijs 1977

  Deze thematiek is ook uitgebreid aan de orde gesteld op de XVIIe Triënnale te Milaan in 1986. Zie: Teyssot, G., Il Progetto Domestico, La casa del'uomo, archetipi e prototipi,Milaan 1986

[v]  Sellin, Th. , Pioneering in Penology: the Amsterdam houses of correction in the 16th and 17th centuries, Philadelphia 1944

[vi]   Virilio, P., l'Inertie Polaire, Parijs 1990

[vii]  Virilio, P., L’Espace Critique, Parijs 1984

[viii]  ‘Bewijs via camera’s is rechtmatig’, NRC Handelsblad,  30 augustus 2000

[ix]   Virilio, P., l'Inertie Polaire, Parijs 1990

[x]   Norberg-Schulz, Chr.,Existence, Space and Architecture, Londen, 1971 en Genius Loci, Towards a Phenomenology of   Architecture, New York 1980

[xi]   Heidegger, M., Over denken, bouwen, wonen (1951) Nijmegen 1991

[xii]   In 2009 heeft de uitvinding van de mobiele telefoon en de mogelijkheid om met een laptop te werken op straat, in de bus, of in de trein schijnbaar weer opnieuw een bewegingsvrijheid ingesteld. Toch moet opgemerkt worden dat deze nieuwe bewegingsvrijheid van begin af aan is aangevuld met nieuwe technieken van de traceerbaarheid: de traceerbaarheid van de mobiele telefoon, van de aangesloten wireless laptop, de vrachtwagen in het buitenland, of de gevangene met huisarrest en zijn elektronische enkelbandje.

         Tevens kunnen we ons afvragen in welke mate de gebruiker van een mobiele telefoon, en/of een wireless laptop aanwezig is in zijn/haar omgeving. Doet zich hier geen mengvorm voor, in die zin dat de huiselijkheid die als een abstracte sfeer hangt rond het lichaam dat elektronisch communiceert, nu dankzij de nieuwe beweeglijkheid overal geweven wordt door de openbare ruimte heen. Het gaat dan overigens wel om een huiselijkheid die zelf al decennia lang lekgeschoten is door de communicatiemedia.

         De nieuwe beweeglijkheid is traceerbaar, omdat ze nog steeds een relatieve stilstand is. Een rijdende vrachtwagen die diep in Rusland in real time getraceerd wordt door zijn eigenaar, staat stil in verhouding tot de lichtsnelheid, waarmee ze wordt getraceerd. In dat opzicht blijft het complementaire inertiepunt dus onaangetast.

[xiii]   Zie noot iv

[xiv]  CIAM.8.The Core of the City, Hoddesdon 1951 Zie: Sert, J. L., 'CIAM 8 The Core of the City' in:

       Transformation,1951  pp. 115-116

[xv]    Graaf, J. de en W. Nijenhuis, Meten en Regelen aan de Stad, Nijmegen 1980

[xvi]   Rötzer, F. e.a., Resource Aufmerksamkeit, Kunstforum International 148, december 1999/januari 2000

[xvii]  Virilio, P., Ästhetik des Verschwindens,Berlijn 1986

       Oorspronkelijke titel: l'Esthétique de la Disparition,Parijs 1980      

[xviii] Wiener, O., 'Der Bio-Adapter (für Walter Pichler)', in:Die Verbesserung von Mittel-Europa

       Hamburg 1969  pp. CLXXV-CLXXXIII

 

Deze tekst is een bewerking van Boek III, hoofdstuk 2 uit mijn proefschrift:

‘Zitdwang’, in: Een wolk van duister weten; Geschriften over StedenbouwGeschiedenis, Eindhoven; University of Technology 2003 (A CLOUD OF DARK KNOWLEDGE, Writings about (the History of) Urbanism), Eindhoven; University of Technology 2003) pp. 285-295

 

Deze bewerkte tekst is gepubliceerd als:

‘Zitdwang’, in: Pieters, W., e.a. (ed.), INZICHT EN TOEZICHT, Jaarboek Kennissamenleving 6-2010, Amsterdam; Uitgeverij Aksant oct. 2010/ (INSIGHT AND SURVEILLANCE, Yearbook Knowledge Society 6-2010, Amsterdam)

© 2014/04/18