De Socrates van Kopenhagen

1. MENS VAN TEGENSTELLINGEN

Kierkegaard
Image: Wikipedia.nl.

Reeds eerder, bij Hobbes en Kant, zagen we dat de mens vol zit met tegenstellingen (natuur-cultuur; sociaal en asociaal; neigingen-rede; eindigheid-oneindigheid). Ook bij de Deense filosoof Kierkegaard (1813 - 1855), de Socrates van Kopenhagen, zit de mens niet eenduidig in elkaar. Tegenover de pathos (de energie) staat de ethos (bezonnen houding), die elkaar bestrijden maar niet zonder elkaar kunnen bestaan.

"... want het is onmogelijk al existerend over de existentie na te denken zonder in hartstocht te geraken, want existeren is een enorme tegenspraak."
KIERKEGAARD, S., Denken en zijn, Boom Meppel, 1982, blz. 23 .

Oorzaak van de tegenspraak is de vertwijfeling, die niet begrepen of beheerst kan worden. De mens moet leren ermee om te gaan; de vertwijfeling is net als God absurd; ze zijn onkenbaar. Aanvaard je het onkenbare dan vindt een paradoxale ommekeer plaats:

"Deze aanvaarding van het onbekende eist dat het verstand, dat zich immers met het bekende bezighoudt, kan worden uitgeschakeld, zodat de mens zich aan het absurde, de paradox, kan overgeven, hartstochtelijk kan zijn."
KIERKEGAARD, S., Denken en zijn, Boom Meppel, 1982, blz. 24 .

Niettemin is het een gewaagde onderneming, waar veel mensen niet aan toe willen geven. Liever houden ze zich aan onpersoonlijke, maatschappelijke normen dan het onkenbare, het onbekende op te zoeken. Liever is de mens een beetje schizoide (een beetje persoonlijkheid, een beetje onpersoonlijkheid), dan dat hij het onbekende aanvaardt, wat zelfaanvaarding betekent. Integriteit staat tegenover zonde. Zonde is immers voor Kierkegaard het opgeven van de persoonlijke hartstocht voor de zekerheid van een rol in het maatschappelijk verkeer.

2. VERTWIJFELING

Accepteert de mens echter het onbekende, dan is zijn lot niet veel beter: hij wordt depressief:

"Wanneer hij het onbekende in zichzelf (dat hij niet kan uitschakelen) inkapselt, dan raakt hij in een toestand van zwaarmoedigheid; hij wordt op onverklaarbare wijze en zonder het te willen depressief."
KIERKEGAARD, S., Denken en zijn, Boom Meppel, 1982, blz. 24 .

Uit deze depressie komen, kan alleen door de weg te nemen naar het accepteren van het onbekende: een soort genadig erkennen dat je niet alles kunt weten over de wereld, de ander en over jezelf. Het aanvaarden van vertwijfeling, dus. Vertwijfeling is niet hetzelfde als twijfel. Twijfel hoort bij het verstand, is objectief, en kan opgelost worden door bijvoorbeeld het woordenboek of de encyclopedie. Vertwijfeling is subjectief, persoonsgebonden, en in tegenstelling tot de twijfel geen intellectuele kwestie maar een ethische.

Vertwijfeling is volgens Kierkegaard inherent aan het leven van de mens, daar de mens op de aarde geworpen is met een geest, die het oneindige, het ideale kan bedenken, in een realiteit, die eindig is (lichaam, zintuiglijke wereld). De mens is geest, dat wil zeggen heeft een (verhouding tot zich-)zelf. Daarmee plaatst de mens zich tussen het dier en God als hoogste Geest. De natuurlijke mens zit nog het dichtst bij het dier, terwijl de gelovige, de ware christen, volgens Kierkegaard het dichtst bij God staat. Het zelf is een vat vol tegenstellingen, tussen eindigheid en oneindigheid, tussen noodzakelijkheid (feitelijkheid) en idealiteit (mogelijkheid). Beperkt door het lichamelijke en het aardse kan de menselijke geest raken aan het ideale, aan het volmaakte. Vertwijfeling heet bij Kierkegaard de "ziekte tot de dood". Als je integer, volgens je eigen waarden en normen, een daad hebt gesteld (concreet existeerde) en die blijkt een dramatische wending gehad te hebben, dan rest er de schaamte en in het uiterste, het verlangen om dood te zijn. Je wilt niet meer, omdat je met je beste vermogen het onheil niet hebt kunnen bezweren. Je hebt je geliefde niet kunnen redden, je hebt op het slagveld niks kunnen doen voor je stervende maten. In de vertwijfeling als menselijke last zijn drie houdingen mogelijk:

  1. zich niet bewust zijn vertwijfeld te zijn
  2. vertwijfeld niet zichzelf (maar een ander) willen zijn
  3. vertwijfeld zichzelf zijn
De eerste positie komt zeer vaak voor, zeker bij de natuurlijke en genotsvolle mens.

3. EXISTENTIE

De mens bewijst zich in zijn existentie. Als geest geworpen op de aarde moet hij geborgenheid scheppen in zijn concrete leven. Mijn concreet bestaan vereist 'Mein Zuthat' (mijn daad van zelfvoltrekking). Die daad van zelfvoltrekking bestaat erin het onbekende te accepteren in het ogenblik, in het concrete hier en nu. Niet in een maatschappelijke rol, maar als subject zoek je naar het hoogst bereikbare, de waarheid, wat voor Kierkegaard de passie van de oneindigheid is. Want in het ogenblik zelf ontmoet het zijn in de tijd (de kennis van het ik) het worden (het onbekende). Deze vereniging betekent oneindigheid. Dit te bereiken vraagt de eigen inzet en inzicht van het subject. Als subject ben je ernstig in vertwijfeling. Het menselijk leven is ereen van tegenstellingen of tenminste van paradoxen, zoals tussen eindigheid en oneindigheid, realiteit en idealiteit, noodzakelijkheid en mogelijkheid. De mens is op zichzelf in zijn angst en hoop.

4. ZIJN EN DENKEN

De overgang van zwaarmoedigheid naar volledige concrete existentie vraagt om persoonlijke pathos, een sprong, waarbij je het objectieve denken opzij zet. Het is een (allerindividuele) keuze, de vrijheid om het onbekende, om Het Onbekende, om God, te erkennen. De keuze vindt plaats door een mengeling van fantasie en ernst, daar objectief denken geen oplossing was.

Het is echter een zware weg voor de individuele mens om de vertwijfeling te aanvaarden en vervolgens te kiezen voor de vrijheid van ernstige fantasie (met de ironie als voertuig), met als hoogste uiting, de keuze voor God. Zo'n lot is de levensweg van de religieuze mens. Het vraagt van de mens steeds opnieuw herhaling van de concrete vervolmaking van zijn keuze.

Je kunt ook kiezen voor de terugkeer naar een minder bedreigende levenshouding, de esthetische of de ethische. De esthetische mens is de mens van pure passie; er is geen bemiddeling tussen lichaam en ziel. De geest is leeg:
"... het individu verandert zich in het uitwendige, zelf blijft het echter innerlijk onveranderd."
KIERKEGAARD, Het een of het ander, deel 2, blz. 121.

Bij de ethische mens speelt de herinnering een belangrijke rol, en doet denken aan Plato's voorstelling van de grot. Alle kennis van goed en kwaad zit in jezelf, en door de juiste techniek (de 'vroedvrouwentechniek') kun je dat net als Socrates naar boven halen.
De laagste levensweg is de esthetische. Hier is het leven een avontuur vol met genietingen, zonder bindingen en verantwoording. Men geniet van moment tot moment. Tot de vertwijfeling toeslaat ... Dan blijkt dit leven ijdel. Men kan dan de sprong maken naar een innerlijke keuze om verantwoordelijk te zijn in het mensworden. De ethische weg die men kan kiezen, houdt het zelf echter in zichzelf besloten. Het is een vorm van zelfbevestiging. De ethische levensweg kan nooit de perfecte idealiteit bieden, waardoor men zich bewust wordt van de menselijke kleinheid t.o.v. (de Eeuwige) God. Dan is de weg vrij voor het religieuze stadium.
Belangrijke aanleidingen tot de sprong naar een andere levenswijze zijn de confrontaties met de grenzen van het bestaan, zoals toeval, schuld, liefde, dood. In deze situaties kan de mens zich niet onttrekken in een rol als objectief toeschouwer.

Ook in het denken zijn verschillende posities mogelijk. Je kunt objectief als een toeschouwer de omgeving en jezelf analyseren en beoordelen. Je kunt ook jezelf in het denken op het spel zetten: subjectief denken.
"De eerste weg is die van de objectieve denker die zich als zodanig intellectueel aan de waarheid vergaapt dat hij vergeet te leven. De tweede weg is die van de geengageerde, existerende denker, die de waarheid met heel zijn persoon absorbeert en zich juist daardoor bewust wordt van de eigen beperktheid en onwetendheid."
en:
"Om het verschil van de weg van de objectieve en de weg van de subjectieve reflectie duidelijk te maken zal ik nu het zoeken van de subjectieve reflectie laten zien, die terug wil keren naar tot de innerlijkheid. In een existerend subject is het hoogste van de innerlijkheid hartstocht, aan de hartstocht beantwoordt de waarheid als paradox, en dat de waarheid een paradox wordt, vindt zijn grondslag in haar verhouding tot een existerend subject."
STUDIUM GENERALE, Waarheid in veelvoud. Over stijlen van filosoferen, KUB, Tilburg, 1988, blz. 76.

"Zonder risico geen geloof. Geloof is juist de tegenspraak tussen de oneindige hartstocht van de innerlijkheid en de objectieve onzekerheid. Kan ik objectief God grijpen, dan geloof ik niet, maar juist omdat ik dat niet kan, moet ik geloven; en wil ik in mijn geloof blijven, dan moet ik er steeds op letten dat ik de objectieve onzekerheid vasthoud, ..."
Afsluitend wetenschappelijk naschrift, 1846; uit: Denken en zijn, Boom Meppel, 1982, blzz. 50 - 56.
Peter Eekhof, uit inleidende cursus Sociale Filosofie, Eindhoven, najaar 1996.