Genealogie
Hoeksche Waard
|
In gesprek met Kees-Jan Slijkerman
| Bibliografie Kees-Jan Slijkerman
| Genealogie Hoeksche Waard
|
| home
|
e-mail |
In gesprek met Kees-Jan Slijkerman
Zijn werkwijze bij onderzoek naar en publicatie over families in De
Hoeksche Waard en op het eiland IJsselmonde.
Op mijn zeventiende, in 1969, zette ik de eerste voorzichtige schreden op het
genealogische pad. Uiteraard begon het onderzoek in de naaste familiekring. In
het ouderlijke huis speurde ik naar allerlei papieren en foto’s - mijn moeder
had jaren daarvoor een doos vol met oude foto’s van de vuilnis gered die haar
broer had willen weggooien - en ijverig noteerde ik wie de afgebeelde personen
waren en hoe de familiebanden in elkaar staken.
Kees-Jan Slijkerman
Een gelukkige omstandigheid daarbij was dat mijn ouders goed op de hoogte
waren van familierelaties en vele geportretteerden konden plaatsen. Van
vaderskant heb ik nog een overgrootmoeder van jaargang 1875 gekend en haar
dochter en mijn grootmoeder uit 1894 kon mij rond 1969 nog veel over de familie
meedelen. Zij kende anekdotes over voorouders en verwanten die in het begin van
negentiende eeuw waren geboren. Ik trof in de familiekring van mijn moederskant
ook nog een in 1903 geboren kleindochter van één mijner betovergrootmoeders uit
1813 aan, een excentrieke kunstschilderdochter die nog in haar geboortehuis
woonde. Haar vader, een broer van één mijner overgrootvaders, had enkele mooie
familieportretten vervaardigd. Zij overstelpte mij met verhalen, familiepapieren
en oude foto’s.
Op een gegeven moment moest ik zelf de archieven in om verder te komen. Rond
1970 waren de archieven veelal nog kleinschalig opgezet. Zo herinner ik mij dat
ik in het toenmalige Rijksarchief te Haarlem gezellig in een vensterbanknis
tussen de archiefstukken zat die je zelf uit de kasten mocht pakken en weer
terug zetten en er eventueel nog een fotokopie van kon maken ook. Een situatie
die thans ondenkbaar is!
Op het Centraal Bureau voor Genealogie, nog gevestigd aan de Haagse Nassaulaan,
kon men zelf in de verzameling boeken neuzen en werd je hoffelijk geholpen door
een echte freule voor wie geen moeite teveel was.
In het genealogische wereldje van rond 1970 liepen nog kopstukken rond die het
genealogisch onderzoek pal na de Tweede Wereldoorlog op poten hadden gezet en
ook een paar figuren die in de oorlogsjaren de zijde van de bezetter hadden
gekozen, waarover besmuikt werd gefluisterd.
Er waren ook vorsers met klinkende namen die verbaasd en licht geïrriteerd in de
archieven de toevloed van bezoekers van allerlei pluimage in ogenschouw namen.
Zo schudde een zekere jonkheer eens misprijzend zijn hoofd onder de woorden:
‘kijk toch eens, al die kleine mannetjes die op zoek zijn naar hun
voorgeslacht!’ Toen bekroop mij al de gedachte dat elke familie, uit welke
maatschappelijke groep dan ook, het recht had om uitgezocht en op schrift
gesteld te worden. Trouwens was mij toen inmiddels ook wel duidelijk geworden
dat maatschappelijk aanzien in de genealogie ook maar betrekkelijk is.
Geslachten met in onze tijd klinkende namen behoorden bijvoorbeeld drie eeuwen
her tot de zeer eenvoudige bevolking, terwijl een arbeidersfamilie in onze tijd
voortgekomen kan zijn uit een geslacht dat in de late Middeleeuwen behoorde tot
de stand der welgeborenen en rond 1500 nog intens vermaagschapt was met adel en
patriciaat! Men moet maar eens een willekeurige ver uitgewerkte kwartierstaat
ter hand nemen en men ziet vroeg of laat ‘voorname’ kwartieren tevoorschijn
komen.
Menig hedendaags Nederlander heeft aantoonbaar de meeste middeleeuwse adellijke
geslachten in de kwartieren met onvermijdelijk hier en daar uitlopers naar
Europese vorstenfamilies. Dit alles al dan niet via bastaardij.
Omstreeks 1970 waren er voor hobbyisten eigenlijk geen cursussen waar men zich
het oud-schrift eigen kon maken en de enige manier was om zichzelf gedurende de
onderzoekingen in deze kunst te bekwamen. Via enige bestaande handleidingen voor
genealogisch onderzoek geraakte ik langzamerhand steeds meer thuis in dat
wereldje.
Al gauw kwam ik er achter dat ik vooral vele voorouders op de eilanden
IJsselmonde en De Hoeksche Waard bleek te hebben.
Spoedig was ik op zaterdagmiddagen een geregelde bezoeker van de knusse
schoolzolder in Hillegersberg, alwaar de bibliotheek van de (Zuid)Hollandse
Vereniging voor Genealogie toen was gevestigd. Rond een grote tafel gezeten
kwamen daar enthousiaste vorsers tezamen om onderzoek te verrichten, gegevens
uit te wisselen en natuurlijk oeverloos te discussiëren. Elk keer nam ik daar
een stapel boeken, tijdschriften en bronbewerkingen mee om thuis door te nemen.
Zodoende kon ik mijn genealogische kennis vergroten en aanschouwen hoe andere
vorsers hun materiaal tot een publicatie verwerkten, want al gauw ontwikkelde
zich bij mij het verlangen om ook te gaan publiceren. Ik vergaarde maar
materiaal dat belandde in dossiers en dat vond ik jammer. Vooral ook omdat
anderen vaak aan zelfde projecten bleken te werken.
Ook bezocht ik frequent het Streekmuseum te Heinenoord, waar toen nog in het
zomerhuisje van de hofstede Oost-Leeuwenstein wat ladekasten waren geplaatst met
daarin de eerste bescheiden oogst van fiches. Op een zekere zaterdagmiddag zat
ik daar met een stuk of tien medevorsers aan de tafel en onder het genoegen van
koffie met koek gaven wij elkaar onze kwartierstaat ter inzage en bleken
natuurlijk allemaal aan elkaar verwant te zijn!
In 1972 stuurde ik schoorvoetend en wat onzeker een artikeltje in voor Gens
Nostra en na wat redactionele tips werd dat nog in hetzelfde jaar gepubliceerd.
Die eerste jaren werkte ik voornamelijk aan de eigen kwartierstaat, waarbij ik
ook wel zijdelingse gegevens noteerde, maar tot een opzet van min of meer
complete genealogieën kwam het nog niet.
Mijn kwartierstaat bleek zowat heel Nederland te beslaan met tal van uitlopers
naar België, Frankrijk en Duitsland.
Op een gegeven moment constateerde ik dat het vergaren van oudere kwartieren
moeizamer werd en dat, om toch verder te kunnen komen, het onderzoek meer in de
breedte opgezet diende te worden, d.w.z. niet alleen onderzoek naar de directe
voorouders, maar ook naar de gezinnen waaruit zij waren voortgekomen en alles
wat daarmee samen kon hangen.
Halverwege de jaren zeventig begon ik met het vergaren van de nog schaarse
bronbewerkingen van het eiland IJsselmonde. Steeds meer was ik mij gaan
concentreren op onderzoek naar de talloze families van dat eiland die in mijn
kwartierstaat opdoemden. Een aantal jaren later liet ik van dat eiland de eerste
bronnen op microfilm zetten en mettertijd heb ik een heel schaduw-streekarchief
eiland IJsselmonde van de bronnen uit de periode van vóór omstreeks 1700
opgebouwd.
Omdat tussen de bevolkingen van IJsselmonde en De Hoeksche Waard vele
familieconnecties bestonden, heb ik van laatstgenoemd eiland eveneens alle
mogelijke bronnen op microfilm laten zetten. Deze beslissing zou mij later goed
van pas komen!
Als Rotterdammer zat ik dicht bij de ‘bronnen’, maar toen ik het in 1992 in mijn
hoofd kreeg om naar het Zeeuwse platteland te verhuizen, raakte ik grotendeels
verstoken van de nabijheid van al die heerlijke archiefstukken, maar kon ik wel
terugvallen op mijn kilometers microfilm, stapels fotokopieën en inmiddels vrij
omvangrijke bibliotheek. Een aantal bronnen had ik inmiddels voor eigen gebruik
met ingangen toegankelijk waren gemaakt, wat het onderzoek aanzienlijk
vergemakkelijkte.
Hoewel ik als kind al mateloos in geschiedenis geïnteresseerd was, koos ik
beroepsmatig een geheel andere richting. Ik werd verpleegkundige en
specialiseerde mij als neonatologisch-verpleegkundige. Op een gegeven moment had
ik een drukke baan als subhoofd in een ziekenhuis, waarnaast de
genealogiebeoefening er schromelijk bij in schoot. In 1981 hakte ik de knoop
door: ik ging als parttime-verpleegkundige werken en daarnaast werd ik
beroepsgenealoog. Daarmee brak een grandioze tijd aan, want nu kon ik mij in
volle overgave op de genealogie storten. Al gauw kreeg ik interessante
opdrachten en natuurlijk werd het onderzoek naar de eigen voorouders en hun
familie met verve voortgezet. Dit alles heeft tot op heden geresulteerd in enige
tientallen monografieën en bronuitgaven en een paar honderd artikelen in
tijdschriften als Gens Nostra, Mensen van Vroeger, De Nederlandsche Leeuw, Ons
Genealogisch Erfgoed, Ons Voorgeslacht en Westfriese families.
Thans is het zo dat ik vooral in de herfst en winter voornamelijk onderzoek
verricht in mijn thuisarchief en als het voorjaar zich aandient diverse
archieven ga bezoeken voor aanvullend onderzoek. Met genoegen maak ik ook deel
uit van een netwerk van enthousiaste en welwillende medevorsers die elkaar
materiaal toespelen. Voor wat betreft opzoekingen in de fiches van het
Streekmuseum te Heinenoord kan ik altijd rekenen op de welwillendheid van Piet
Molema en zijn vrouw Willeke Molema-Smitshoek uit Zoetermeer.
Onder dat netwerk zijn personen die zich in een speciale plaats of streek hebben
gespecialiseerd waarover zij onontbeerlijke kennis hebben opgebouwd; niet alleen
van de beschikbare archivalia maar ook over de families die daar inheems waren.
Het is van onschatbare waarde dat vorsers met gulle hand onderling gegevens
uitwisselen, maar als daar in een publicatie gebruik van gemaakt gaat worden
dient men uiteraard wel duidelijk de verstrekker daarvan te vermelden!
Voor een onderzoek naar een familie op IJsselmonde of in De Hoeksche Waard in de
periode van vóór omstreeks 1700 heb ik een soort vaste werkwijze ontwikkeld. Ik
ga eerst in de Repertoria van Van Beresteyn na of er iets over de betreffende
familie is gepubliceerd. Als het een familie uit De Hoeksche Waard betreft
raadpleeg ik de collectie handschriftgenealogieën van het Streekmuseum te
Heinenoord of er iets van mijn gading bij zit. Mocht dat het geval zijn, dan
controleer ik die opzet aan de hand van de originele bronnen.
Ik plaats ook nog wel een eens vraag in genealogische bladen, want mogelijk is
er al iemand met de betreffende familie bezig. Men kan nuttige kontakten leggen
en eventueel gezamenlijk het project voortzetten.
Al of niet gewapend met een al bestaande publicatie of opzet in
handschriftgenealogie ga ik in de originele bronnen aan de slag.
Komt een familie uit een bepaald dorp dan werk ik de bewaard gebleven doop-,
trouw- en begraafboeken en de oud-rechterlijke-, notariële- en
weeskamerarchivalia van die plaats door. Terwijl ik zo mogelijk ook plaatselijk
nog bij kerk of gemeente berustend archiefmateriaal tracht te raadplegen. Ook
eventuele polder- en heerlijkheidarchieven kunnen waardevolle informatie
verschaffen.
Vervolgens richt ik mij ook op omliggende plaatsen, alwaar men bijvoorbeeld
landbezit kan hebben gehad of anderszins akten kan hebben laten passeren.
Inwoners van een bepaald dorp of polder maakten vaak gebruik van de diensten van
een min of meer in de nabijheid residerende notaris. Behalve deze
dorpsnotarissen waren er in omliggende grote steden tal van notarissen werkzaam
die in hun kantoor of in een herberg in hun stad bezocht werden door ingelanden
van IJsselmonde en De Hoeksche Waard. Anderzijds zaten sommige van deze
notarissen op een bepaalde dag in een dorpsherberg ergens op deze eilanden om
akten op te maken, terwijl zij in noodgevallen hun kantoor in de stad verlieten
om een tocht per schuit en paard en wagen te ondernemen om aan een ziekbed in
allerijl een laatste wilsbeschikking op te maken.
Inwoners van De Hoeksche Waard maakten buiten hun eiland nogal eens gebruik van
de diensten van een notaris te Dordrecht, terwijl ook inwoners van de
Zwijndrechtse Waard en Ridderkerk op deze stad georiënteerd waren.
Ingelanden van het land van Overmaas, dus het westelijke gedeelte van het eiland
IJsselmonde, met ook inwoners van Charlois, IJsselmonde en Barendrecht,
passeerden vaak akten voor notarissen uit Rotterdam en Schiedam. De moeite waard
dus om hun protocollen in het onderzoek te betrekken. Verrassende vondsten zijn
dan ook legio!
Daarnaast kunnen tal van andere bronnen gegevens bevatten over de voornoemde
eilandbewoners. Ik noem bijvoorbeeld de leenkamers (in bewerkte vorm
gepubliceerd in Ons Voorgeslacht), classicale acta (notulen van de
synodevergaderingen der classis Dordrecht en Rotterdam) bewerkt en gepubliceerd
door het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, rechtzaken voor het Hof van
Holland, De Grote Raad te Mechelen en voor de Hoge Vierschaar van Zuid-Holland.
Ook een aanrader is het Familiearchief (De Merode) van de prins De Ligne dat -
helaas nog niet met ingangen toegankelijk - ondergebracht is in het Rijksarchief
te Brussel dat o.a. rentmeesters- en polderrekeningen betreft van de ambachten
Oost- en West-IJsselmonde en Ridderkerk. Voor raadpleging van deze stukken is
wel schriftelijke toestemming van de prins vereist.
Na al deze bronnen doorgenomen te hebben - niet zelden pagina voor pagina, want
lang niet altijd zijn er al goede ingangen beschikbaar - doemt er een beeld op
van de oudere generaties van een bepaalde familie en na in de literatuur nog wat
slotonderzoek gedaan te hebben betreffende de aangetrouwden, ga ik het artikel
of boek schrijven.
Soms gaan er stemmen op dat mijn publicaties wel wat erg uitgebreid zijn en dat
ik van alles en nog wat vermeld, maar ik ben van mening dat al dit materiaal
vroeg of laat van pas zal komen. Niet alleen in genealogisch opzicht maar ook
voor diverse aanverwante onderzoeksgebieden.
Ik zou een ieder op het hart willen drukken: leg het resultaat van al die noeste
arbeid toch vast! Desnoods alleen in een handschrift dat bij het Centraal Bureau
voor Genealogie ter inzage ligt, maar het liefst natuurlijk in een (familie)boek
of tijdschrift en niet alleen op het vluchtige medium internet.
Als men naar beste eer en geweten met een zekere kennis van zaken een genealogie
of kwartierstaat heeft opgesteld (altijd met bronnenopgave!), moet men dit in de
openbaarheid durven brengen. Eventueel na eerst aan meer geroutineerde
genealogen inzage van het manuscript te hebben gegeven. Er bestaat altijd de
mogelijkheid van ingeslopen fouten en verkeerd getrokken conclusies, maar vroeg
of laat komen deze wel aan het licht en als de tijd daarvoor is, zal dit in de
literatuur gecorrigeerd worden. Niemand die iets op schrift stelt is onfeilbaar,
maar als iedereen de onderzoeksresultaten maar in portefeuille laat liggen zal
de kennis over het voorgeslacht zich veel minder snel ontwikkelen.
Voor mij persoonlijk is het een prettig idee dat al het vergaarde materiaal in
publicaties is vastgelegd en dat dit in de komende eeuwen over heel de wereld
geraadpleegd zal blijven worden. Vroeg of laat zullen bepaalde publicaties
gedateerd zijn en te herzien dienen worden. Misschien zullen na ons komende
generaties van vorsers over sommige publicaties meewarend hun hoofd schudden:
wat zat die Slijkerman toch op een geheel verkeerd spoor, hoe anders stak de
zaak werkelijk in elkaar en wat kostte het in zijn tijd nog een moeite om
materiaal te vergaren! Aan de andere kant zullen zij moeten beamen dat met die
eerste poging om iets over de betreffende familie op schrift te stellen wel de
basis is gelegd voor de huidige stand van hun onderzoek!
Ik ga dus maar onverstoorbaar door met die spannende, creatieve, verrassende
bezigheid die men genealogie noemt en hopelijk zijn mij nog vele jaren hiervoor
gegeven, want mijn genealogische verlanglijstje is nog lang niet afgewerkt!
Kees Jan Slijkerman
Emanuelpolder 1
4414 RV Waarde
Versie: oktober 2009.
Copyright ©: 2009-2010 Piet en Willeke Molema-Smitshoek (Zoetermeer)
Laatste aanpassing: maandag 27 september 2010.
home
|
e-mail
| Genealogie Hoeksche Waard |
|
|