Bethelkapel, Den Haag - 6 maart 2004 ds
Rob van Essen
Ook ik heb ooit ‘Golgotha gedaan’, om met de dichter
Gerrit Achterberg te spreken. Legde tijdens een reis door Israël mijn hand op de
koude rots, maar kwam niet dichterbij het gebeuren waarover wij vanmorgen
lazen. Nu we in deze veertigdagentijd de kruiswoorden aan de orde zijn, bestaat
het gevaar dat we eerder verder van Jezus’ lijden af geraken dan dichterbij
komen. Het eigenlijke, het laatste valt namelijk niet in woorden uit te
drukken. Hier schiet de dogmatiek te kort (waar ik niet zonder zou willen!),
maar ook bijvoorbeeld het beroep op de emoties. Allerlei liederen en koralen -
O hoofd vol bloed en wonden - , doen een beroep op ons gevoel, ons medelijden.
Vergelijk Matteüs’ sobere getuigenis eens met ‘The
Passion of the Christ’, waarin het lijden van Jezus zo vet en barok mogelijk
wordt neergezet om de toeschouwer emotioneel murw te krijgen.
Maar (vroom) gevoel, diepe ontzetting of zelfs de
afwezigheid daarvan is geen barometer van ons geloof. Zónder gevoelens is geloof niet, maar
die zijn soms nogal verwarrend: twijfel, weerstand, tegenzin, extase. Je zit er
niet op te wachten, maar het overkomt je.
Vanmorgen heb ik ervoor gekozen
Matteüs gebruikt in zijn beschrijving van Jezus’ lijden
woorden en beelden uit deze psalm. Je moet deze psalm in de oren hebben om Matteüs
te verstaan.
Het kruiswoord is letterlijk de aanhef van deze psalm.
Het is dus een gebed, een ‘lied’ uit de diepte. Wij weten wel hoezeer psalmen
en liederen mensen een leven lang kunnen vergezellen, tot op hun sterfbed. Je
hoeft bij een zieke maar de eerste woorden van zo’n
psalm te noemen, of de ogen gaan glanzen. ‘Ik hef mijn ogen op naar de
bergen...’- las ik onlangs bij een stervende. Het bleek de trouwpsalm te zijn,
die het echtpaar een leven lang vergezeld had.
Jezus
aan het kruis is voor Matteüs een bijna
onbenaderbaar geheimenis. Daarom vertelt hij over de duisternis over heel de
aarde vanaf het zesde tot het negende uur. In de moord op deze mens rukt de
chaosmacht op, wordt de schepping als het ware ongedaan gemaakt. ‘Duisternis
lag op de vloed’! Het is ten diepste een eindtijdelijk beeld, dat we ook bij de
profeten vinden, waar gesproken wordt over de zon die verduisterd zal worden,
duisternis midden op de dag. In
Het is in die duisternis dat Jezus ‘met luide (grote)
stem’ riep: Eli, Eli, lama
sabachthani..
Onder uitleggers is er verschil van mening over de vraag
hoe je deze schreeuw moet verstaan. Er is wel gezegd dat Jezus met een
wanhoopskreet stierf. De kerkelijke
theologie zou er later een vrome draai aan gegeven hebben. Ik denk dat Matteüs met dit
psalmcitaat, naast de aanvechting, ook
het vertrouwen wil laten meeklinken dat in
Het noemen van de naam van de profeet Elia brengt het
verhaal van 1 koningen 18 in gedachten, waar de
Baälpriesters tegenover de profeet staan op de karmel. Heel de dag roepen ze
met veel kabaal de naam van hun god aan, maar er wordt geen ‘stem’ gehoord!
Spottend zeggen de omstanders: Hij roept Elia aan.
Hier klinkt in de duisternis en het kabaal van lastertaal
en spot, een stem en die blijft niet zonder verhoring. Terstond
loopt een omstander toe en geeft hem wijnazijn. Tegenover de spotters staat
hier bij Matteüs de naamloze omstander die Jezus’ dorst lest. De spotters zeggen: Laten we zien
of Elia komt. Ze zien niet de daad van compassie van die ene die te hulp snelt.
Aan het slot van Matteüs’ beschrijving van Jezus’
sterven, vertelt hij dat Jezus met een grote stem roept, waarop Hij de geest
gaf.
De stem die hier klinkt is geen stem van boven, zoals elders bij Matteüs. De hemel zwijgt.
Of moet je zeggen:
In deze stem van beneden, in het roepen van Jezus blijkt God meer nabij dan ooit. Hij is onder
ons in de onschuldig lijdende rechtvaardige. En hij blijkt aanwezig in de daad van
die anonieme man, die niet meespot maar compassie toont.
Zoon Gods blijkt Jezus, omdat Hij met de woorden van de
psalm stem geeft aan al wat lijdt en stemloos zucht in deze wereld.
In
zijn boek Over troosten en verdriet schrijft dr. Wim ter Horst:
'Samen
zingen is het meest hartverwarmende en het meest hartverscheurende spel dat
mogelijk is. Door samen te zingen over lief en leed, vreugde en verdriet,
geborgenheid en verlatenheid, uitzicht en wanhoop, kán men het leedgevecht
voeren op het niveau waar het hoort. Alleen het hymnische is wijd genoeg om
troostzoeker en troostbieder en de hele werkelijkheid te omvatten. Er zijn
miljoen mensen die na de basisschool nooit meer zingen. Alleen al daarom zou je
iedereen moeten aanraden naar de kerk te gaan, of terug te gaan.'
Ja, in zijn sterven ‘gaf Hij de geest’. Het
woordgebruik van de evangelist luistert hier nauw. Waar bij Lucas kruis, Pasen
en Pinksteren chronologisch uiteen vallen, is voor Matteüs het kruis het
brandpunt van Gods handelen.
De duisternis wordt doorbroken door de grote stem, de geest wordt
gegeven en de doden staan op! Dit alles doet denken aan Ezechiël 37, waar
de geest over de doodsbeenderen waait en leven schenkt. Hier op Golgotha
schenkt God de wereld een nieuw begin. De gave van de Geest is teken van het
nieuwe verbond, waarin Israël en de volken (gescheurde voorhangsel!) zijn
opgenomen. Dit wordt bij Matteüs duidelijk in de belijdenis van de centurio en
zijn mannen. Om met Henri Nouwen te spreken: Jezus is de ‘gewonde genezer’. Als
de wereld wordt omgekeerd, licht tot duister wordt, dan zingt, roept Hij Gods
lichtende Naam terug over ons bestaan, over deze wereld.
Ik
lees daarom op deze zondag Laetare het prachtige lied van Antoine Oomen ter
afsluiting:
De
steppe zal bloeien.
De
steppe zal lachen en juichen.
De
rotsen die staan
vanaf de dagen der schepping,
staan vol water, maar dicht,
de rotsen gaan open.
Het
water zal stromen,
het water zal tintelen,
stralen,
dorstigen komen en drinken,
de steppe zal drinken.
De
steppe zal bloeien.
De
steppe zal lachen en juichen.
De
ballingen keren.
Zij
keren met blinkende schoven.
Die
gingen in rouw
tot aan de einden der aarde,
een voor een, en voorgoed,
die keren in stoeten.
Als
beken vol water,
als beken vol toesnellend
water,
schietend omlaag van de
bergen,
als lachen en juichen.
Die
zaaiden in tranen,
die keren met lachen en
juichen.
De
dode zal leven.
De
dode zal horen: Nu leven.
Ten
einde gegaan
en onder stenen bedolven:
dode, dode, sta op,
het licht van de morgen.
Een
hand zal ons wenken,
een stem zal ons roepen:
Ik
open hemel en aarde en afgrond
en wij zullen opstaan en
lachen
en
juichen en leven.
Lezingen: