Terug naar homepage
naar preek 20 maart 2005

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bethelkerk-Loosduinen , 13 maart 2005                                                              ds Rob van Essen

 

 

De woorden van Ezechiel 37 roepen het beeld op uit psalm 43: ’Waarom ga ik gebukt van smart, gekleed in somber zwart?’ Maar ook psalm 42: zoals een hert naar waterbeken smacht, zo smacht mijn wezen naar God!

De profeet ziet een dal vol dorre doodsbeenderen. Een gedeporteerd volk, mensen ziek van heimwee. Zoals vluchtelingen die zeven tot tien jaar moeten wachten, zonder enige zekerheid dat hun leven weer richting zal krijgen. ‘Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vervlogen’, zeggen de mensen.

 

Dat gold en geldt voor ballingen, voor asielzoekers, voor de slachtoffers van de Tsunami, die hun kinderen, hun geliefden in de vloed zagen verdwijnen. Het geldt voor mensen die te horen hebben gekregen dat ze nog maar kort te leven hebben en voor hun partner, hun kinderen of vrienden. Als er geen hoop meer is, wat rest ons dan nog?

In de mythe van de doos van Pandora, waaruit ziekten en rampspoeden de wereld in vlogen, blijkt dat alleen de hoop in de doos is achtergebleven.

Maar hoe zul je de hoop hervinden? Wie zal het verlangen opnieuw in je doen ontbranden, dat verstikt is in het graf van voorbij?

 

Israël is nergens meer daar in Babel, zo’n 2500 jaar geleden. Geen plaats van aanbidding meer, harpen aan de wilgen, psalmen die je in de keel blijven steken. Het volk is terug in een woestijn van uitzichtloosheid.

Dorst! Wie kent de dorst niet als een sterk fysiek, allesbeheersend verlangen!

‘Eén druppel water’, zei mijn stervende vader.

Dankbaar likte hij even later langs zijn lippen die ik met een wattenstaafje bevochtigd had.

 

Vandaag staat het zesde kruiswoord centraal: Mij dorst.

De kruiswoorden staan voor heel Jezus’ optreden.

In Johannes horen we al eerder over dorst: de Samaritaanse bij de bron. Jezus spreekt dan over het water dat, als je er eenmaal van gedronken hebt, je dorst voorgoed zal lessen.

In de Schrift staat het voor het verlangen naar vervulling.

Dorsten naar God. Op oud-christelijke mozaieken, bij doopvonten en een altaar zie je vaak herten afgebeeld die drinken uit een beek. Psalm 42.  ‘Mijn ziel dorst naar de levende God’.

Voor de evangelist Johannes is Jezus de man die de zonde wegdraagt. Hij kent onze dorst.

U hoort het goed: voor mij is die fysieke, allesbeheersende, gekmakende dorst, een metafoor voor onze levensdorst.

Die dorst  les je niet met de hoofdprijs in de loterij of een religieus koud buffet, voor ieder wat wils.

De profeet Jeremia (hfdst. 2) verwijt het volk op een bepaald moment dat ze zichzelf bakken hebben gemaakt, gebroken bakken die  geen water houden. Hij beschrijft een samenleving die de ogen sluit voor het onrecht dat kleine mensen wordt aangedaan. Als ik het maar goed heb, mijn vakantie maar niet in gevaar komt, mijn huis maar niet in waarde daalt. Maar wie ligt er nog wakker van de kloof tussen arm en rijk, dat er voedselbanken nodig zijn, dat we naar twee minuten filmpjes op TV moeten kijken om de nood te leren kennen van mensen die al jaren onder ons wonen? Veertig kinderen per jaar die door mishandeling sterven. We schrikken pas uit onze dommel als zo’n doodgemarteld kind in een achterbak van een auto wordt gevonden.

Dorst!  Jezus is de mens die deze dorst belichaamt: Hij wil niet anders dan dat de wil van zijn Vader gedaan wordt op aarde, dat Gods koningschap zichtbaar wordt.  Hij wil niet dat de Naam van God gelasterd wordt doordat wij ten koste van anderen leven, maar dat die Naam tot een lied wordt in de harten en monden van mensen.

Die dorst naar God en zijn Rijk heeft hem aan het kruis gebracht. Is er erger dorst denkbaar dan onbeantwoorde liefde? ‘Mij dorst’- heel zijn leven klinkt hierin. Ons dorsten en zuchten, Hij deelt er volkomen in. 

De kerkvader Augustinus heeft daarover geschreven:

 

'Ik schreeuw het uit, zo bonst mijn hart.'
Dikwijls kan men opmerken dat vrome mensen hun verlangens uiten onder verzuchtingen, en als men zoekt naar de reden,
dan
is het tevergeefs (...) Wie kan tenslotte de reden begrijpen dan alleen Hij, voor wiens ogen en oren het hart bonst? (...)
'Voor U ligt al mijn verlangen.'
Het ligt niet open voor de mensen die niet tot in het hart kunnen zien, maar 'voor U ligt al mijn verlangen'. Laat uw verlangen openliggen voor Hem; en de Vader die in het verborgene ziet zal het u vergelden.
Want uw verlangen dat is uw gebed; voordurend verlangen:voortdurend gebed.

 

Zoals we gezongen hebben: Een mens te zijn op aarde in deze wereldtijd, dat is de dood aanvaarden, de vrede en de strijd, de dagen en de nachten, de honger en de dorst, de vragen en de angsten, de kommer en de koorts.

Mij dorst! Er komt een antwoord op die kreet. Een eenvoudig gebaar, maar het is niet niks, de spons met zure wijn die hem naar de mond gebracht wordt op een hysopstengel. Met de hysop worden ook de deurposten bestreken in het Exodusverhaal, zodat de engel van de dood voorbij gaat. Geen groter troost dan wanneer een mens in zijn diepste nood, zijn diepste verlangen verstaan wordt. Eén druppel water! Ben je er werkelijk voor mij?

Ja, zegt de evangelist en grijpt de hysop uit het medicijnkastje van het Exodusverhaal: de dood heeft niet het laatste woord.

En als hem dan te drinken gegeven is, dan kan hij sterven.

De beker heeft Hij gedronken, Hij is ons trouw gebleven tot het einde.

Hij kan sterven met de woorden: ‘Het is volbracht’, omdat Hij aan God en de mensen heeft vastgehouden.

 

Zie op deze mens die onze dorst gedeeld heeft.

Geloven is de stem van de dorst in je leven niet te smoren. Het is wachten, waken en bidden. Soms is het tegen de feiten in daden van hoop blijven stellen. Niet wijken, niet vluchten, geen genoegen nemen met minder dan waar je naar verlangt. Iemand zei: ‘'De hele gelovige traditie is gecomponeerd in de toonaard van het verlangen. Ze geeft geen causale verbanden, geen empirisch vastgestelde oorzaken. De gelovige traditie roept op tot het visioen, is een en al reikhalzen naar dat vergezicht, naar de Gezalfde, het Rijk Gods, de wederkomst, godsvrede, liefde in en boven ons uit.'  ‘Kan God zijn gena vergeten?’ - Kunnen deze beenderen herleven? - die vraag stellen houdt de toekomst open. 

 

Lezingen: Ezechiël 37; Romeinen 8,8-11; Johannes 19, 28-36