Bethelkerk-Loosduinen , 13 maart 2005 ds Rob van Essen
De woorden van Ezechiel 37 roepen het beeld op uit
De profeet ziet een dal
vol dorre doodsbeenderen. Een gedeporteerd volk, mensen ziek van heimwee. Zoals
vluchtelingen die zeven tot tien jaar moeten wachten, zonder enige zekerheid
dat hun leven weer richting zal krijgen. ‘Onze beenderen zijn verdord en onze
hoop is vervlogen’, zeggen de mensen.
Dat gold en geldt voor
ballingen, voor asielzoekers, voor de slachtoffers van de Tsunami, die hun
kinderen, hun geliefden in de vloed zagen verdwijnen. Het geldt voor mensen die
te horen hebben gekregen dat ze nog maar kort te leven
hebben en voor hun partner, hun kinderen of vrienden. Als er geen hoop meer is,
wat rest ons dan nog?
In de mythe van de doos
van Pandora, waaruit ziekten en rampspoeden de wereld in vlogen, blijkt dat
alleen de hoop in de doos is achtergebleven.
Maar hoe zul je de hoop
hervinden? Wie zal het verlangen opnieuw in je doen ontbranden, dat verstikt is
in het graf van voorbij?
Israël is nergens meer
daar in Babel, zo’n 2500 jaar geleden. Geen plaats van
aanbidding meer, harpen aan de wilgen, psalmen die je in de keel blijven
steken. Het volk is terug in een woestijn van uitzichtloosheid.
Dorst! Wie kent
de dorst niet als een sterk fysiek, allesbeheersend
verlangen!
‘Eén druppel water’, zei
mijn stervende vader.
Dankbaar likte hij even later langs zijn lippen die ik
met een wattenstaafje bevochtigd had.
Vandaag staat het zesde kruiswoord centraal: Mij dorst.
De kruiswoorden staan voor heel Jezus’ optreden.
In Johannes horen we al eerder over dorst: de Samaritaanse bij de bron. Jezus
spreekt dan over het water dat, als je er eenmaal van gedronken hebt, je dorst
voorgoed zal lessen.
In de Schrift staat het voor het verlangen naar
vervulling.
Dorsten naar God. Op oud-christelijke
mozaieken, bij doopvonten en een altaar zie je vaak herten
afgebeeld die drinken uit een beek.
Voor de evangelist Johannes is Jezus de man die de zonde
wegdraagt. Hij kent onze dorst.
U hoort het goed: voor mij is die fysieke,
allesbeheersende, gekmakende dorst, een metafoor voor onze levensdorst.
Die dorst les je niet met de hoofdprijs in de
loterij of een religieus koud buffet, voor ieder wat wils.
De profeet Jeremia (hfdst. 2) verwijt het volk op een
bepaald moment dat ze zichzelf bakken hebben gemaakt, gebroken bakken die geen water
houden. Hij beschrijft een samenleving die de ogen sluit voor het onrecht dat
kleine mensen wordt aangedaan. Als ik het maar goed heb, mijn vakantie maar
niet in gevaar komt, mijn huis maar niet in waarde daalt. Maar wie ligt er nog
wakker van de kloof tussen arm en rijk, dat er voedselbanken nodig zijn, dat we
naar twee minuten filmpjes op TV moeten kijken om de nood te leren kennen van
mensen die al jaren onder ons wonen? Veertig kinderen per jaar die door
mishandeling sterven. We schrikken pas uit onze dommel als zo’n
doodgemarteld kind in een achterbak van een auto wordt gevonden.
Dorst! Jezus is de mens die deze dorst belichaamt: Hij wil
niet anders dan dat de wil van zijn Vader gedaan wordt op aarde, dat Gods
koningschap zichtbaar wordt. Hij wil
niet dat de Naam van God gelasterd wordt doordat wij ten koste van anderen
leven, maar dat die Naam tot een lied wordt in de harten en monden van mensen.
Die dorst naar God en
zijn Rijk heeft hem aan het kruis gebracht. Is er erger dorst denkbaar dan
onbeantwoorde liefde? ‘Mij dorst’- heel zijn leven
klinkt hierin. Ons dorsten en zuchten, Hij deelt er
volkomen in.
De kerkvader Augustinus heeft
daarover geschreven:
'Ik
schreeuw het uit, zo bonst mijn hart.'
Dikwijls kan men opmerken dat vrome mensen hun verlangens uiten onder
verzuchtingen, en als men zoekt naar de reden,
dan is het tevergeefs (...) Wie kan tenslotte
de reden begrijpen dan alleen Hij, voor wiens ogen en oren het hart bonst?
(...)
'Voor U ligt al mijn verlangen.'
Het ligt niet open voor de mensen die niet tot in het hart kunnen zien, maar
'voor U ligt al mijn verlangen'. Laat uw verlangen openliggen voor Hem; en de
Vader die in het verborgene ziet zal het u vergelden.
Want uw verlangen dat is uw gebed; voordurend verlangen:voortdurend
gebed.
Zoals we gezongen hebben: Een mens te zijn op aarde in deze wereldtijd, dat
is de dood aanvaarden, de vrede en de strijd, de dagen en de nachten, de honger
en de dorst, de vragen en de angsten, de kommer en de koorts.
Mij dorst! Er komt een antwoord op die kreet. Een
eenvoudig gebaar, maar het is niet niks, de spons met
zure wijn die hem naar de mond gebracht wordt op een hysopstengel. Met de
hysop worden ook de deurposten bestreken in het Exodusverhaal, zodat de engel
van de dood voorbij gaat. Geen groter troost dan wanneer een mens in zijn
diepste nood, zijn diepste verlangen verstaan wordt. Eén druppel water! Ben je
er werkelijk voor mij?
Ja, zegt
de evangelist en grijpt de hysop uit het medicijnkastje van het Exodusverhaal:
de dood heeft niet het laatste woord.
En als hem dan te drinken gegeven is, dan kan hij
sterven.
De beker heeft Hij gedronken, Hij is ons trouw
gebleven tot het einde.
Hij kan sterven met de woorden: ‘Het is
volbracht’, omdat Hij aan God en de mensen heeft vastgehouden.
Zie op deze mens die onze dorst gedeeld heeft.
Geloven is de stem van de dorst in je leven niet
te smoren. Het is wachten, waken en bidden. Soms is het tegen de feiten in
daden van hoop blijven stellen. Niet wijken, niet vluchten, geen genoegen nemen
met minder dan waar je naar verlangt. Iemand zei: ‘'De hele
gelovige traditie is gecomponeerd in de toonaard van het verlangen. Ze geeft
geen causale verbanden, geen empirisch vastgestelde oorzaken. De gelovige
traditie roept op tot het visioen, is een en al reikhalzen naar dat vergezicht,
naar de Gezalfde, het Rijk Gods, de wederkomst, godsvrede, liefde in en boven
ons uit.' ‘Kan
God zijn gena vergeten?’ - Kunnen deze beenderen herleven? - die vraag stellen houdt de toekomst open.
Lezingen: Ezechiël 37; Romeinen
8,8-11; Johannes 19, 28-36