Bethel, Loosduinen 6 februari 2004 ds Rob van Essen
tekst: ‘Gij zijt het zout der aarde’. Matth. 6:13
Vorige week hoorden we hoe Jezus hen die Hem gevolgd zijn zalig spreekt. Veel mensen zoeken het geluk achter de horizon, maar het ligt dichterbij dan we beseffen. In allerlei sprookjes vinden we het thema van mensen die, na geweldige omzwervingen, bemerken dat ze het geluk vinden op de plaats die ze verlaten hadden. Geluk is in de Schrift niet het winnen van de hoofdprijs in de loterij, maar het komt tot ons in de ogen en de stem van mensen die in ons geloven.
‘Op de berg’ spreekt Jezus Zijn volgelingen zalig: de plek waar Mozes God ontmoette en de plaats waar de maaltijd aangericht zal worden voor alle volken.
Het is ook ‘op de berg’ dat Mozes het ‘gehele land’ (Deut. 34) mag zien en waar God zijn belofte herhaalt. In Matth. 17 verschijnen Mozes en Elia op de berg aan enkele discipelen. Zij belichamen de trouw van God en glanzen in opstandingslicht.
De berg is niet de plek waar we boven onszelf uit stijgen in religieuze of ethische ernst, maar de plaats waar we Gods toekomst mogen proeven. Wijlen ds J.J. Buskes wees er eens op dat de ‘tien woorden’die God op de Sinaï aan Mozes geeft, niet in de eerste plaats gelezen moeten worden in de gebiedende wijs, maar als belofte: ‘Je zult..’en ‘Je zult niet....’!
Hier, op de berg, spreekt Jezus allen zalig die hulp zoeken (arm zijn) bij God.
Want dat is de spits van het verkondiging in heel de Thora en de Profeten, dat God recht doet aan de armen. ‘Op U verlaat zich de zwakke, voor de wees zijt Gij een helper’ (Psalm 10:14).
God is de ‘Vader der wezen’ (Ps. 68:5). Als wij God ‘Vader’ noemen, betekent dat dus ook dat we daarmee erkennen in een bijzondere relatie geplaatst zijn ten opzichte van hen over wie Hij zich ontfermt.
Evenals vorige week staan we op de berg en we worden uitgenodigd, via Jezus’ogen, even naar onszelf kijken. Het valt mij in de kerk op hoe vaak mensen klein over zichzelf denken, hoe veel schuldgevoel mensen meetorsen. Als kleine, bevende mensen staan we onder de berg en ‘boven’ is de strenge God, bij wie we eeuwig in het krijt staan. Wat er in de ‘Bergrede’ gezegd wordt, brengt dan ook bij velen geen bevrijding, maar benauwenis. En in de kerkgeschiedenis zijn er uitleggingen geweest die zeiden dat deze woorden alleen bedoeld waren voor bijzondere mensen, voor kloosterlingen, die het volmaakte nastreven. Een gewoon mens hoeft er niet aan te beginnen!
Maar het zijn gewone mannen en vrouwen die Jezus gevolgd zijn, de berg op. Dat ze er zitten, komt omdat ze geen weerstand konden bieden aan de woorden van de rabbi uit Nazareth. Zoals Hij hen aankijkt, de woorden die Hij spreekt... Hij ziet iets in hen! Zijn woorden roepen het visioen van de profeten op, van een Rijk waarin het licht opgaat over alle mensen.
‘Te feliciteren zijn jullie, die je toevlucht bij God neemt’, zegt Hij. ‘Te feliciteren die treuren of hongeren naar recht’. ‘Te feliciteren de vredestichters’. ‘Je omgeving verklaart je voor gek, voor naïef en wereldvreemd, maar ik geloof in jullie!’
Dat is nog nooit tegen ze gezegd. Deze Jezus wil mensen niet klein maken of hen van hun onmacht overtuigen, zoals dat zo vaak in naam van God gebeurt.
Dat God in mensen gelooft, is dat niet de wereld op z’n kop? Moeten wij niet in God geloven? Nee, hier op de berg moet niets! Op de berg is de plek waar God Zijn geheimen met zijn beminden deelt. God waagt het in deze wereld met verliezers. De grootste onder hen was Jezus, die aan een kruis eindigde. En dat geeft de apostel Paulus bijvoorbeeld de dwaze moed om zwak, bang en onzeker naar Corinthe te gaan. God zoekt geen religieuze virtuozen, maar mensen die durven te verliezen, durven los te laten.
We moeten ophouden met ons acceptabel te maken voor God, als zou Hij pas van ons houden als we acceptabel zijn voor onszelf. De Vader”, zo noemt Jezus Zijn God. ‘Vaderschap’ is een beeld, uiteraard, dat wat mij betreft ook door ‘Moeder’ vervangen mag worden. Jezus wil ons met dat beeld geen autoritaire, straffende God voorhouden, maar ons juist verkondigen dat deze God begaan is met het kleine, het zwakke. ‘Hij is de Vader der wezen’, zegt de psalmist! God buigt zich in Christus naar ons toe en zegt: Jullie zijn prachtige mensen!
Ja werkelijk. Jullie zijn het zout der aarde!
Hoort u dat? Hij zegt niet: probeer het zout der aarde te zijn.
Hij zegt: Jullie zijn het licht der wereld!
Opnieuw.. Hij zegt niet: probeer het licht der wereld te zijn.
Het is genoeg je door God gelukkig te laten spreken, je door Hem aan je bestemming te laten herinneren. ‘We worden kinderen Gods genoemd en we zijn het ook’, roept Johannes in één van zijn brieven uit. ‘Gij zijt Mijn getuigen’, hoorden we in Jesaja 43. Teruggekeerd uit de ballingschap, berooid en alles moet nog opgebouwd worden. Maar temidden van de volkeren mogen ze getuigen van de God die hen een nieuw begin schonk.
Let ook even op tot wie Jezus zich richt: tot de discipelen en over hun hoofden heen tegen de schare. Zwakke, hulpbehoevende mensen weten ze zich, die hun toevlucht gezocht hebben bij God.
‘Zout’ zijn en ‘licht’ zijn is geen individuele aangelegenheid. In de Thora en de Profeten wordt Israël een ‘licht voor de volken’ genoemd. Door samen te luisteren, je zwakheid met elkaar te durven delen, samen de tegenstand onder ogen te durven zien, word je sterk! Samen horen, samen geloven, samen bidden - zo alleen zijn we zout en licht.
Jezus plaatst zo ook, in de lijn van de profeten, vraagtekens bij onze ‘dienst aan God’. Op de drempel van de veertigdagentijd, herinnert Jesaja 58 er ons aan dat het niet om religieuze ‘plichten’ gaat. Ondanks alle plichtsgetrouw vasten kan God ver weg blijven, zo staat er in Jesaja 58. Maar ons licht zal doorbreken als we ons brood delen, de dakloze in huis nemen, de naakten kleden. Kortom: wanneer we met-de-daad erkennen hoe afhankelijk we van de liefde zijn! Als we een boodschap aan elkaar hebben, omdat we samen-tot-getuigen-geroepen zijn.
Zout en licht - het zijn beelden die bij elkaar horen. In de tempel werd zout aan de olie van de lamp toegevoegd om deze helderder te doen schijnen. Het gaat in de Bergrede om de eredienst van het dagelijks leven. Zout kennen we in Nederland vooral als een bederfwerend middel en dan is het prominent aanwezig (zoute haring). Maar het boeiende van zout is dat het meestal onopgemerkt aanwezig is. We merken het pas op als het ontbreekt! In Job lezen we: ‘Laat zich een flauwe spijze eten zonder zout, of is er smaak aan eiwit’? Zout zijn jullie, zegt Jezus tegen ons. (Kostbaar in zijn ogen!) Zoals jullie door Mijn woorden mogen worden die je bent, zo zijn jullie in de wereld aanwezig om die kwaliteit van leven en mens-zijn op te roepen die mijn Vader bedoeld heeft. Door zout en licht te zijn roepen we niet onze eigen kwaliteit van de daken, maar geven het leven kwaliteit. ‘Goede werken’ doen betekent dan ook niet dat we onszelf voorbij lopen in religieuze ijver, maar dat we gewoon ‘kinderen’ van de Vader zijn. Het betekent dat we de liturgie die in de kerk - op de berg - begint, met de felicitaties van God, een vervolg geven in de wereld om ons heen.
Zout en licht zijn we - als we Jezus mogen geloven. Als dat niet alles met werelddiaconaat te maken heeft, weet ik het niet meer.
Lezingen: Jesaja 43:9-12 en Matth. 5:13-16