ds.Rob van Essen Bethelkerk,
‘Zag hij iemand die zich niet in bruiloftskleren gestoken
had’ Matteüs 22,11
Midden in
de nacht ontwaakte ik uit een nachtmerrie. In mijn droom stond ik op de kansel
en terwijl is sprak realiseerde ik mij dat ik in mijn onderbroek stond.
Helemaal gek was dat ik mij toen stond af te vragen hoe ik ongemerkt het gebouw
kon verlaten. Ik zal vanmorgen maar geen simpele Freudiaanse
verklaring op deze droom los laten. Duidelijk is wel dat kleren de man en vrouw
maken. ‘Stek’ steunt een project (Dress
for succes) waarin sollicitanten een kostuum kunnen lenen. Als ze worden
aangenomen, mogen ze het kostuum houden. En wie kent niet het sprookje van de
kleren van de keizer? Het
is een kind dat durft te zeggen wat ze ziet: ‘De keizer heeft geen kleren aan
(zie ook Openb. 3,17).
Sprekend over zijn naderend einde spreekt de apostel Paulus de
wens uit bekleed en ‘niet naakt bevonden te worden’ voor Gods aangezicht. De naakte mens is in de Schriften
ten prooi aan bespotting (Noach), een toonbeeld van ellende (
In de
Schriften lezen we vanaf het eerste begin dat mensen naar het beeld van God
gemaakt zijn. Ja, in
Zo ziet
God ons: als feestgangers, mensen die in een werkelijkheid van vreugde en
aanvaarding zijn opgenomen. ‘I am somebody!’, weet u
nog wel.
Oikocredit,
waar vandaag aandacht voor gevraagd wordt, is zo’n
project dat mensen hun waardigheid terug geeft. Ze houden hun hand niet op voor
een aalmoes, maar krijgen microkrediet en betalen dat weer terug.
Door zo te
handelen met mensen worden de contouren zichtbaar van het Koninkrijk van God.
In de lezingen van vanmorgen horen we dat deze wereld op het feest is
aangelegd. De volkeren worden tot de maaltijd genodigd, de zwaarden tot
ploegscharen omgesmeed en je kunt je kinderen veilig buiten laten spelen. Het
visioen bij de profeten is geen vorm van wegdromen uit de rauwe werkelijkheid,
maar is een appèl tot omkeer! Als je gelooft dat God allen aan zijn tafel
nodigt, deel dan nu je brood al met de arme. Als je gelooft dat die ander naar
het beeld van God geschapen is, behandel hem dan als was hij/zij Christus -
beeld van God bij uitstek - zelf.
In de
gelijkenis vertelt Jezus dat de koning zijn slaven uitzendt. De boodschap is:
welkom op het grote feest! Geen verkondigers van de ondergang zijn ze, want God
wil het feest.
Maar
steeds weer wordt God geassocieerd met een hemelse politie-agent, bederver van
je vreugde. Op weg naar het feest? Naar de grote afrekening,
zul je bedoelen, zo denkt menigeen. ‘Geloof’ in God is verworden tot
denkbeelden over God, in plaats dat we ons erover verheugden genodigden voor
een feest te zijn.
De
gelijkenis vertelt dat velen de uitnodiging negeren. Ze zeggen niet eens ‘nee’.
Ze hebben belangrijker dingen te doen. Bouwen aan hun
eigen feestjes. En zie het resultaat: verwarring, verharding, angst en
wantrouwen regeren het samenleven.
De
overigen - de leidslieden? - mishandelden en doodden de boodschappers. Actief
verzet. God moet uit deze werkelijkheid worden weg gehouden. Het komen van het
Rijk is een verstoring van de wanorde. Wij bouwen muren om Europa om de arme
sloebers van onze tafels te weren. We gaan niet op voor het feest van de
gedeelde vreugde, maar hamsteren zorgelijk het nodige - en we hebben veel nodig
- bij elkaar.
Als de
profeten vermoord worden, zo vertelt de gelijkenis,
kan ook de heilige stad (de evangelist duidt hier op de verwoesting van
Jeruzalem) geen stand houden. Er voltrekt zich een oordeel in de geschiedenis.
Maar het
is niet Gods laatste woord. Allen, bozen en goeden, worden genodigd. Joden en niet-joden.
Weggeroepen uit hun grauw bestaan, voelen ze zich uitverkorenen. Ze verheugen
zich mateloos. Het beeld van het feestkleed zegt dat wat een mens innerlijk
rijk maakt, zich ook uiterlijk manifesteert. Ja, er is een relatie tussen
binnen- en buitenkant, vorm en inhoud. In de protestantse wereld zijn de
afgelopen decennia allerlei vormen afgeschaft. Bijbel lezen aan tafel, bidden
bij de maaltijd, de kerkgang - ‘Het gaat om de binnenkant. Als je maar
gelooft’. Maar het geloof dat overbleef kon niet meer
gecommuniceerd worden, er was geen vorm meer om de inhoud over te dragen. Het
werd bij velen een vreugdeloos geloof, samen de lofzang zingen is er niet meer
bij.
Maar God
wil dat voor u en voor mij het leven een feest wordt. Wie daarom eenmaal de
oproep tot vreugde heeft gehoord, voor haar is het of er licht over het bestaan
is gevallen. ‘Aufforderung zum Tanz’. Dat je dit mee mag maken! Een uitverkiezing
is het!
De kerk
als feestzaal, want als het geloven een feest is, dan moet er toch ook een
vierplek zijn! Een plek waar de mens zich aanvaard en bemind weet, waar het
naakte bestaan overkleed wordt met de mantel van de ontferming en aanvaarding.
Tja, en
dan hebben we daar die man die geen feestkleed aan had en die in de uiterste
duisternis wordt geworpen. Dat is niet erg aardig. Laat me even zeggen dat het
in de gelijkenissen gaat om gelijkenissen van het Koninkrijk! Het zijn geen
dogmatische essays, waarin we informatie krijgen over onze eindbestemming. Lees
hier niet de calvinistische leer van de uitverkiezing in terug of interessante
détails over de hel. Er wordt verteld van een God die tot het uiterste gaat
opdat de feestzaal vol wordt.
Maar tegelijk
horen we dat er iemand is aan wie het feest voorbij is gegaan. Hij heeft geen
feestkleed aan. De roeping heeft hem onveranderd gelaten. Daar zit hij, in zijn
oude plunje, het hoogste woord. Dat blijkt wel uit zijn reactie op de vraag van
de koning: ‘Hij verstomde’ (NBG). Om feestgangers gaat het, om een volk dat uit
de verwondering leeft. Om mensen die niet krampachtig proberen de schone schijn
op te houden of die leven uit het gelukzalig besef dat
God het zeer met hen getroffen heeft.
De mensen
waarover de verheerlijkte Christus in Openbaring zegt: ‘gij
weet niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en
naakte’. Ze leiden een leven van zelfbedrog en zelfhandhaving en oog in oog met
de koning worden ze zich bewust: ik ben geen feestganger. Misschien is het
meest fatale wel dat deze man de gemeenschap weigert met dat stelletje
ongeregeld dat van de straten en stegen is geplukt.
En toch
gaat het juist daarom in het Koninkrijk: dat de laatsten de eersten zijn, dat
hoeren en tollenaars je voorgaan, dat Gods oordeel onze schone schijn
ontmaskert. Daarom zegt de koning ‘the party is over’
en komt de mens zonder feestkleed in de uiterste duisternis terecht. Het is de
duisternis van de gemiste kansen (geween en tandengeknars), waar je in de kou
blijft staan, omdat je de gemeenschap weigert van Hem die ons in de
gemarginaliseerde en kleine mensen ontmoeten wil. Maar zo hoeft het niet te
gaan, zegt de gelijkenis. Want nog steeds klinkt de oproep tot het feest. Matteüs
22 is ook niet het laatste woord bij de evangelist. Later vertelt hij van een koning
die, van zijn mantel beroofd, naakt de uiterste duisternis werd in
gespijkerd omdat Hij niet wilde dat er ook maar één mens verloren zou gaan. Als
deze koning ons tot het uiterste liefheeft, hoe zouden we dan in onze
eenzaamheid kunnen volharden? Als Hij ons met vreugde over kleedt, hoe zouden
wij die vreugde en waardigheid aan anderen kunnen onthouden.
Lezingen: Jesaja 25,1-9 en Matteüs 22,1-14