terug naar homepage
naar preek 16 oktober 2005-Kruispunt

Tekstvak:

 

 

 

 

ds.Rob van Essen                                                  Bethelkerk, 9 oktober 2005

 

 

‘Zag hij iemand die zich niet in bruiloftskleren gestoken had’ Matteüs 22,11

 

Midden in de nacht ontwaakte ik uit een nachtmerrie. In mijn droom stond ik op de kansel en terwijl is sprak realiseerde ik mij dat ik in mijn onderbroek stond. Helemaal gek was dat ik mij toen stond af te vragen hoe ik ongemerkt het gebouw kon verlaten. Ik zal vanmorgen maar geen simpele Freudiaanse verklaring op deze droom los laten. Duidelijk is wel dat kleren de man en vrouw maken. ‘Stek’ steunt een project (Dress for succes) waarin sollicitanten een kostuum kunnen lenen. Als ze worden aangenomen, mogen ze het kostuum houden. En wie kent niet het sprookje van de kleren van de keizer?  Het is een kind dat durft te zeggen wat ze ziet: ‘De keizer heeft geen kleren aan (zie ook Openb. 3,17).  Sprekend over zijn naderend einde spreekt de apostel Paulus de wens uit bekleed en ‘niet naakt bevonden te worden’ voor Gods aangezicht. De naakte mens is in de Schriften ten prooi aan bespotting (Noach), een toonbeeld van ellende (Matt. 25). Door een mens van kleding te beroven verneder en verkracht je hem of haar, beroof je hem van menselijke waardigheid.

 

In de Schriften lezen we vanaf het eerste begin dat mensen naar het beeld van God gemaakt zijn. Ja, in psalm 8 wordt zelfs gezongen dat de mens bijna goddelijk is gemaakt. Er is dus geen enkele grond voor mensverachting en ook moeten we ons niet wijs laten maken dat God er een genoegen in zou scheppen dat wij onszelf als nietswaardige wormen zien. ‘Mens, ga op je voeten staan! ‘, krijgt de profeet te horen. En als de duivel de hogepriester Jozua aanklaagt, die met vuile kleren voor God staat, dan laat God hem feestklederen aantrekken.

Zo ziet God ons: als feestgangers, mensen die in een werkelijkheid van vreugde en aanvaarding zijn opgenomen. ‘I am somebody!’, weet u nog wel.

Oikocredit, waar vandaag aandacht voor gevraagd wordt, is zo’n project dat mensen hun waardigheid terug geeft. Ze houden hun hand niet op voor een aalmoes, maar krijgen microkrediet en betalen dat weer terug.

 

Door zo te handelen met mensen worden de contouren zichtbaar van het Koninkrijk van God. In de lezingen van vanmorgen horen we dat deze wereld op het feest is aangelegd. De volkeren worden tot de maaltijd genodigd, de zwaarden tot ploegscharen omgesmeed en je kunt je kinderen veilig buiten laten spelen. Het visioen bij de profeten is geen vorm van wegdromen uit de rauwe werkelijkheid, maar is een appèl tot omkeer! Als je gelooft dat God allen aan zijn tafel nodigt, deel dan nu je brood al met de arme. Als je gelooft dat die ander naar het beeld van God geschapen is, behandel hem dan als was hij/zij Christus - beeld van God bij uitstek - zelf.

 

In de gelijkenis vertelt Jezus dat de koning zijn slaven uitzendt. De boodschap is: welkom op het grote feest! Geen verkondigers van de ondergang zijn ze, want God wil het feest.

Maar steeds weer wordt God geassocieerd met een hemelse politie-agent, bederver van je vreugde. Op weg naar het feest? Naar de grote afrekening, zul je bedoelen, zo denkt menigeen. ‘Geloof’ in God is verworden tot denkbeelden over God, in plaats dat we ons erover verheugden genodigden voor een feest te zijn.

De gelijkenis vertelt dat velen de uitnodiging negeren. Ze zeggen niet eens ‘nee’. Ze hebben belangrijker dingen te doen. Bouwen aan hun eigen feestjes. En zie het resultaat: verwarring, verharding, angst en wantrouwen regeren het samenleven.

De overigen - de leidslieden? - mishandelden en doodden de boodschappers. Actief verzet. God moet uit deze werkelijkheid worden weg gehouden. Het komen van het Rijk is een verstoring van de wanorde. Wij bouwen muren om Europa om de arme sloebers van onze tafels te weren. We gaan niet op voor het feest van de gedeelde vreugde, maar hamsteren zorgelijk het nodige - en we hebben veel nodig - bij elkaar.

Als de profeten vermoord worden, zo vertelt de gelijkenis, kan ook de heilige stad (de evangelist duidt hier op de verwoesting van Jeruzalem) geen stand houden. Er voltrekt zich een oordeel in de geschiedenis.

Maar het is niet Gods laatste woord. Allen, bozen en goeden, worden genodigd. Joden en niet-joden. Weggeroepen uit hun grauw bestaan, voelen ze zich uitverkorenen. Ze verheugen zich mateloos. Het beeld van het feestkleed zegt dat wat een mens innerlijk rijk maakt, zich ook uiterlijk manifesteert. Ja, er is een relatie tussen binnen- en buitenkant, vorm en inhoud. In de protestantse wereld zijn de afgelopen decennia allerlei vormen afgeschaft. Bijbel lezen aan tafel, bidden bij de maaltijd, de kerkgang - ‘Het gaat om de binnenkant. Als je maar gelooft’. Maar het geloof dat overbleef kon niet meer gecommuniceerd worden, er was geen vorm meer om de inhoud over te dragen. Het werd bij velen een vreugdeloos geloof, samen de lofzang zingen is er niet meer bij.

Maar God wil dat voor u en voor mij het leven een feest wordt. Wie daarom eenmaal de oproep tot vreugde heeft gehoord, voor haar is het of er licht over het bestaan is gevallen. ‘Aufforderung zum Tanz’. Dat je dit mee mag maken! Een uitverkiezing is het!

De kerk als feestzaal, want als het geloven een feest is, dan moet er toch ook een vierplek zijn! Een plek waar de mens zich aanvaard en bemind weet, waar het naakte bestaan overkleed wordt met de mantel van de ontferming en aanvaarding.

 

Tja, en dan hebben we daar die man die geen feestkleed aan had en die in de uiterste duisternis wordt geworpen. Dat is niet erg aardig. Laat me even zeggen dat het in de gelijkenissen gaat om gelijkenissen van het Koninkrijk! Het zijn geen dogmatische essays, waarin we informatie krijgen over onze eindbestemming. Lees hier niet de calvinistische leer van de uitverkiezing in terug of interessante détails over de hel. Er wordt verteld van een God die tot het uiterste gaat opdat de feestzaal vol wordt.

Maar tegelijk horen we dat er iemand is aan wie het feest voorbij is gegaan. Hij heeft geen feestkleed aan. De roeping heeft hem onveranderd gelaten. Daar zit hij, in zijn oude plunje, het hoogste woord. Dat blijkt wel uit zijn reactie op de vraag van de koning: ‘Hij verstomde’ (NBG). Om feestgangers gaat het, om een volk dat uit de verwondering leeft. Om mensen die niet krampachtig proberen de schone schijn op te houden of die leven uit het gelukzalig besef dat God het zeer met hen getroffen heeft.

De mensen waarover de verheerlijkte Christus in Openbaring zegt: ‘gij weet niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte’. Ze leiden een leven van zelfbedrog en zelfhandhaving en oog in oog met de koning worden ze zich bewust: ik ben geen feestganger. Misschien is het meest fatale wel dat deze man de gemeenschap weigert met dat stelletje ongeregeld dat van de straten en stegen is geplukt.

En toch gaat het juist daarom in het Koninkrijk: dat de laatsten de eersten zijn, dat hoeren en tollenaars je voorgaan, dat Gods oordeel onze schone schijn ontmaskert. Daarom zegt de koning ‘the party is over’ en komt de mens zonder feestkleed in de uiterste duisternis terecht. Het is de duisternis van de gemiste kansen (geween en tandengeknars), waar je in de kou blijft staan, omdat je de gemeenschap weigert van Hem die ons in de gemarginaliseerde en kleine mensen ontmoeten wil. Maar zo hoeft het niet te gaan, zegt de gelijkenis. Want nog steeds klinkt de oproep tot het feest. Matteüs 22 is ook niet het laatste woord bij de evangelist. Later vertelt hij van een koning die, van zijn mantel beroofd,  naakt de uiterste duisternis werd in gespijkerd omdat Hij niet wilde dat er ook maar één mens verloren zou gaan. Als deze koning ons tot het uiterste liefheeft, hoe zouden we dan in onze eenzaamheid kunnen volharden? Als Hij ons met vreugde over kleedt, hoe zouden wij die vreugde en waardigheid aan anderen kunnen onthouden.

 

Lezingen: Jesaja 25,1-9 en Matteüs 22,1-14