terug naar homepage
naar preek 30 oktober 2005-Bethelkerk
ds Rob van Essen

Tekstvak:  ds Rob van Essen                                                      Kruispunt,Den Haag, 16 oktober 2005 & Morgenstond, Scheveningen 23 oktober 2005

 

Onze tekst wordt door velen gelezen als een pleidooi voor de scheiding van kerk en staat. Het is dan keurig verdeeld: de keizer zijn deel en God zijn deel. Nu is het sinds de terreurdaden van 11 november opvallend hoe men in intellectuele kring in Nederland een nieuw pleidooi voor de scheiding van kerk en staat houdt. En daarbij wordt heel wat onzin uitgeslagen. Zo wond de Trouw-columnist Ephimenco zich erover op dat men er bij de vorige verkiezingen voor pleitte stembureau’s in moskeeën te plaatsen, waardoor Islamitische medeburgers wellicht makkelijker ter stembus zouden gaan. Schuimbekkend verklaarde hij dat dit in strijd was met de scheiding van kerk en staat, zonder te beseffen dat talloze kerken al decennia dienst doen als stembureau. Of neem het voorstel uit de VVD-leiding om levensbeschouwelijk onderwijs niet langer te financieren. Geloven doen mensen maar thuis, achter de voordeur. In de scheiding van kerk en staat gaat het niet om een a-religieuze (of anti) overheid, maar om een overheid die de ene religie niet bevoordeelt boven de andere. De overheid dient er ook voor te zorgen dat de vrijheid van godsdienst wordt gerealiseerd. Van de kerk mag verwacht worden dat zij de spelregels van de democratie hoog houdt. Maar de scheiding van kerk en staat kan niet betekenen dat geloof en politiek gescheiden horen te zijn. In de apostellezing hoorden we dat de mensen in Thessalonica zware verdrukking kenden. Hoe dat kwam? Omdat ze zich van de afgoden tot de levende God bekeerd hadden. De ‘heren’ van deze wereld stellen het blijkbaar niet op prijs als mensen de kurios Jezus als enige ‘Heer’ gaan dienen.

 

Het heeft trouwens weinig zin met een soort klank-exegese deze woorden van Jezus trachten toe te passen in de huidige, vervuilde discussie. Laten we eerst die woorden van Jezus in de bijbelse samenhang plaatsen. Jezus is op weg naar Jeruzalem en de tegenstand neemt toe. In hoofdstuk 21 is vertelt over de tempelreiniging en over de vervloeking van de vijgenboom. Daden en woorden die op weinig sympathie konden rekenen bij de religieuze leiders. In de gelijkenis vorige week hoorden we over de dienaren die gedood werden toen zij de genodigden tot het feest riepen. De perikoop van deze morgen verhaalt hoe Farizeeën en Herodianen - een wonderlijk bondgenootschap - Jezus met een strikvraag in een uiterst moeilijk parket proberen te brengen. Wat Hij ook antwoorden zal, het zal minstens sympathie en in het ergste geval zijn leven kosten. ‘Is het geoorloofd de keizer belasting te betalen (geven) of niet’. Een listige vraag in die explosieve situatie van bezetting en verzet in het Israël van die dagen. Hoe stel je je op tegenover die bezettende macht?

Jezus antwoordt met de vraag om hem het geldstuk voor de belasting, een zilveren denarie, te laten zien. Op de voorzijde stond keizer Tiberius, naakt als een Olympische godheid, getooid met lauwerkrans, afgebeeld. In het opschrift werd hem goddelijke eer toegekend.

Dan antwoordt Jezus: “Geef dan aan de keizer terug wat van de keizer is en geef aan God wat God toebehoort.” Geef het terug, wat het beeld van een afgod draagt! Prachtig, Jezus maakt van het betalen van belasting een gezagsondermijnende daad. Naar de vorm kiest hij geen andere policy dan de Herodianen. Maar zij hebben zich in de status quo geschikt, ja, slaan er nog wel een slaatje uit. Geef die keizer maar waar zijn kop op staat: als hij daar gelukkig mee is.

Maar van God is de mens. De mens is immers geschapen door God naar zijn beeld en gelijkenis. Zoals een muntje het beeld van de keizer draagt, zo draagt de mens het beeld van God. In een situatie van onderdrukking, waar mensen klein gehouden worden, is er niets zo fundamenteel als de notie dat de mens beeld van God is! Een rabbijn heeft gezegd dat hierin de kern van de Thora klinkt: niet een serie voorschriften van wat je allemaal moet doen en laten, maar een bloemlezing van wat het betekent ‘beeld van God’ te zijn. Dat heeft consequenties voor hoe je naar jezelf en anderen kijkt, hoe je omgaat met de arme, maar ook met je vijand. Bezwijk niet voor de verzoeking je medemens niet langer te zien als beeld van  God! Geef terug wat van de keizer is: want het bezoedelt je. Laat los!

Jezus heeft het, waar het over bezit gaat, over de mammon. Denk aan het verhaal van die rijke die ongelukkig was. Een rabbijn liet hem in de spiegel kijken en daarna door het raam naar buiten. Waarom zag je eerst jezelf en daarna pas andere mensen? Achter het glas van het raam zit geen laagje zilver.

 

Maar als een mens zich aan God toevertrouwt, dan zitten we dus niet in een keurig schema met de keizer aan de ene kant en God aan de andere. Dat ik beeld van God ben, beïnvloedt alle relaties waarin ik sta. Denk aan de Jood Mordechai in het boekje Esther, die weigerde te knielen voor Haman. Dat is niet allereerst protest of ongehoorzaamheid aan het gezag, nee, het is allereerst geloof in de Thora: beeld van God ben ik! Het gaat om Jezus' messianiteit als kritiek naar alle zichzelf handhavende macht, van tempel en imperium, van kerk en staat, van huistiran tot procureur-generaal, wie en wat dan ook.

 

Het kan er dus niet over gaan dat Jezus’ woorden de keizer (staat) zijn eigen terrein laat en de gelovigen (kerk) hun geloof maar reserveren voor achter de voordeur. In de lezing uit Jesaja hoorden we hoe God zelf zich met de wereldpolitiek bemoeit. Hij heeft daar de synagoge of de kerk niet voor nodig, Hij kiest Kores (Cyrus) om zijn Messias te zijn! Het moet in de oren van de vromen vreemd geklonken hebben, deze profetie van Jesaja. Hoe kan God van deze ongelovige Perzische veroveraar nu zeggen dat Hij zijn rechterhand gevat heeft en hem succesvol maakt in de strijd? Verwarrend is dat! God is toch de God van Israël?

Maar de profeet zegt: ‘Terwille van mijn knecht Jakob en van Israël, mijn uitverkorene, riep Ik u bij uw naam, gaf u een erenaam, hoewel gij Mij niet kendet’ (vs 4).

De Heer trekt zich niets van onze keurige opdelingen aan: kerk en staat, kerk en politiek, Jood en heiden, gelovig en ongelovig. In Psalm 96 wordt Gods heerschappij beleden: Zeg tot de volken: Hij aanvaardde de heerschappij. Zo staat de aarde voor altijd zonder wankeling. Hij richt der volken rechtsgeding, Hij die het recht ons openbaarde’.

 

De komst van Jezus Christus moet gezien worden als de goddelijke beweging van God die Zijn recht in deze wereld openbaart. Hij neemt het op voor de zwakke omdat zo’n mens kostbaar is, beeld Gods. Maar Hij roept ook de geweldenaars tot bekering, want ze moeten ontdekken dat ze leven ten koste van zichzelf. ‘Geef terug wat je leven corrumpeert, laat los wat je niet gelukkig kan maken, je afgoderij, je geldzucht, het jezelf vastklampen aan macht. En als de kerk het niet durft te zeggen, omdat ze Jezus’ woorden niet meer in hun kritische substantie hóórt, dan zal het gezegd of gedaan worden door mensen van wie we het helemaal niet verwachten. Of ze nu Kores, Gorbatsjov of Mandela heten. Geef terug en geef God: geef jezelf, jij kostbaar mens, in zijn beeld geschapen.

Moeten we de keizer belasting betalen?  Weet je, je moet doen wat je niet laten kunt. Heb God lief met heel je hart, je verstand en je wil en geef zo ruimte voor de bevrijding die God bewerkt. In kerk en staat, in je buurt en de politiek. En laat je verrassen door bondgenoten die je zelf niet uitgezocht zou hebben. 
                                                           

Lezen: Jesaja 45,1-7; 1 Thess. 1-10; Matt. 22,15-22