naar preek 13 november 2005
Terug naar homepage

Tekstvak:

 

class=Section2>

ds Rob van Essen                                                   Bethelkerk, 30 oktober 2005

 

Hebr. 11,13 Zij allen zijn in geloof gestorven; wat hun beloofd was zagen ze geen werkelijkheid worden, ze hebben slechts een glimp ervan begroet, en ze zeiden van zichzelf dat ze op aarde leefden als vreemdelingen en gasten.

 

Een berichtje uit de Volkskrant van gistermorgen: Vladislan (31) is dood. De Bulgaarse jongen werd maandag gearresteerd tijdens het winkelen in Utrecht. Hij had zijn paspoort niet op zak en werd opgesloten in een Utrechtse cel. `Later is zijn paspoort afgegeven, maar ze hebben hem toch naar het uitzetcentrum van Schiphol gebracht, terwijl hij hier mocht verblijven', zegt zijn advocaat.
Vladislan woonde twee jaar in Nederland, hij huurde een woning met zijn vriendin in Utrecht. Zij zou hem deze week kleding komen brengen. Zijn advocaat bezit niet haar nummer, maar heeft het ministerie van Justitie erop gewezen dat haar gegevens in het mobieltje van de Bulgaar moeten staan. `Het gesprek was kort, Justitie deelde ons mee dat hij was overleden, dat was alles.'

 

Ik word door schaamte bevangen als ik lees hoe wij in Nederland met vreemdelingen omgaan. ‘Dankbaar delen’ is het thema vandaag, maar dat blijkt in de praktijk toch moeilijker dan dit simpele thema doet vermoeden.

Schaamte over het grenshospitium waar elf medemensen - ‘illegalen’,  Vladislan was zelfs geen illegaal - , gedetineerden werden ze in officiële communiqués  genoemd - kansloos stierven. Mensen op de vlucht voor vervolging, voor honger en geweld. Nee, de deuren mogen niet centraal ontgrendeld worden, want stel je voor dat deze displaced persons ontsnappen en iets van onze welvaart afknabbelen. We laten ze gewoon stikken en lamenteren over het verval van normen en waarden.

 

Sinds de 19e eeuw van de brave burgerman is er het onuitroeibare misverstand dat het er  in het christelijk geloof om gaat oppassende jongens en meisjes van ons te maken. ‘Jantje zag eens pruimpjes hangen...’. En den aan de oude berijming van Psalm 1 vers 4: ‘De Heer toch slaat der mensen wegen ga, en wend alom het oog van zijn gena op zulken, die oprecht en rein van zeden, met vasten gang het pad der deugd betreden. God kent hun weg, die eeuwig zal bestaan, maar ‘t heilloos spoor der bozen zal vergaan’. 

En het grote misverstand van de deugdzame burger is dat hij/zij op het pad der deugd voor hij het weet in zelfgenoegzaamheid blijft steken en zichzelf tot maat van alle dingen maakt. Het gaat in de Schriften dan ook niet allereerst of zelfs tweeds om fatsoen en deugd. We hoorden in Hebreeën 11 dat het kernwoord ‘geloof’ is. Waarbij dat bezittelijk voornaamwoordje ‘zijn’ in de NBV het hinderlijk misverstand oproept dat het ‘geloof’ dan toch nog iets is dat deze mensen hadden. Maar in de Schrift hebben wij niet het geloof, het geloof heeft ons!

Het is mij te sterk geworden, ik moest mij gewonnen geven. Ik kan niet anders meer dan vertrouwen op de waarheid die ik niet kan zien, maar waarop ik mij toch met heel mijn wezen richt. ‘Geloofsgetuigen’ noemen we de mensen die in Hebr 11 langs komen. Het is een wonderlijk stelletje, bepaald geen toonbeelden van deugdzaamheid. Of we het nu hebben over Abraham, Jakob, Jozef of Rachab.  Nee, de Thora en de wijsheid willen ons de weg naar de stad van de belofte doen gaan.

 

Die stad is ingekleurd in Psalm 87: het Jeruzalem waarheen de volken optrekken en de vrede leren. Waar geen honger en geen dorst meer zijn. Een stad zonder muren. Of, zoals in Openbaring staat, met 12 poorten. Van elke kant mogen ze komen. ‘Ze’ ?  Wij! Want het geloof maakt ons allemaal tot vreemdelingen en gasten. Eeuwenlang hebben we ons als Europese christenen als bezitters beschouwd, met Rome als een soort hemels Jeruzalem. Nu moeten de Europeanen zich realiseren dat haar dominantie in de wereldkerk spoedig voorbij is. De religiewetenschapper Philip Jenkins zij vrijdag op een congres in Nijmegen dat de wereldkerk in 2050 voor tachtig procent niet-blank en niet-Westers zal zijn. Rome en Genčve worden musea van een christendom dat veel te pretentieus was en zich verschanst had in de instituties van de macht. In die Europese christelijke cultuur werd op Joden en zigeuners  neer gezien, want zij verstoorden de vaste orde met hun beweeglijkheid. En dat terwijl het christendom ons bereikte via de Ierse monniken die in hun coracle de zee op gingen, zonder riemen, meegenomen door tij en stroom naar de plaats waar God hen brengen zou. ‘Het gaat om de reis, niet om het aankomen’.  Wie God wil leren kennen, moet op weg gaan zoals eens Abraham.

 

Onze gasten, medereisgenoten, vanmorgen hebben de naam ‘International’ in de naam van hun kerk. Ze willen in de Laakkapel, samen met de gemeente daar, kerk voor de buurt zijn en bruggen slaan. Wat hen bindt is niet een nationaliteit of huidskleur, maar het is het geloof! International: daarin klinkt de dankbaarheid dat we, waar we ook gaan, leven onder de koepel van Gods trouw. En vandaag delen zij dat geloof en die dankbaarheid met ons. Wij van de Bethelkerk willen de komende jaren daarin graag hun partners zijn: deelgenoten in de vreugde van het geloof. En waar de Schrift ons allen ‘vreemdelingen en gasten’ noemt, laten we ons daar door hen graag extra bij bepalen. Want hoe zeer we ons ook thuis voelen in Den Haag, die stad onder de duinen, het is nog niet de stad van de grote vrede, het vaderland waarnaar we onderweg zijn.

Wat opvalt in Hebreeën 11 is die lange lijst van geloofsgetuigen. Aan een klein groepje gelovigen dat twijfelt, dat het geloof dreigt te verliezen, steekt de schrijver een hart onder de riem. ‘Geloof is een onrustig ding’, zei Luther al. Je moet het steeds opnieuw ontvangen. Allereerst door de Stem, de belofte die van de andere kant komt. Maar niet minder in die stoet van vreemdelingen, de geschiedenis door, die het met die oproep gewaagd hebben. Vrouwen en mannen, op weg zijn ze gegaan, zonder dat ze werkelijkheid zagen worden wat hun beloofd was. Slechts een glimp ervan hebben ze begroet. Kortom, wij verkeren in goed gezelschap als we ons afvragen: ‘Dat Koninkrijk van U, komt er nog wat van?’ Maar het geheim van het leven schuilt niet in het aankomen, het geheim is de reis zelf. Eenmaal gearriveerd kunnen mensen zich alleen teleurgesteld afvragen: ‘Is this all there is?’

Want de boodschap van de bijbel concentreert zich niet op mijn individuele geluk. Dat het mij aan niets ontbreekt, dat ik kan kiezen uit tien merken shampoo of tussen  een koop- of lease auto en een vrijstaand huis met tuin of een flat. Onze welvaart is, om in het beeld van Spreuken 9 te blijven, vrucht van de lokroep van de dwaasheid.  Op gestolen water en geroofd brood is de Westerse samenleving gebouwd, niet op dankbaar delen en we dalen af naar de schimmen. Maar in het huis van de wijsheid - en dat mag je een gemeenschap die bij elkaar komt om te horen en te delen - beseffen we dat onze levensreis z’n kwaliteit ontvangt door ontzag voor de Eeuwige. Verwondering dat je bij je naam geroepen bent, dat je zusters en broeders hebt om vreugde en verdriet te delen en samen de belofte vast te houden dat - ook al zie je er soms maar een glimp van - de stad van de vrede niet ver weg kan zijn.

Dat alles niet op grond van een roestvrije serie overtuigingen, maar door steeds opnieuw gewekt vertrouwen dat ons zingend en dankbaar delend tot nieuwe uitdagingen aanzet. ‘En hoe overleef je? Hoe kom je ooit aan? Je hebt geen bepakking, geen tent en geen kleding, geen eten, geen drinken - hoe kun je bestaan?’, zingen we straks. Tot vreemdeling en (niet altijd welkome) gast geworden, kun je onderweg niet zonder het bondgenootschap van al diegenen die het waagstuk van delen en ontvangen zijn aangegaan.

 

Lezingen: Spreuken 9,1-18 en Hebreeën 11,1-19