ds Rob van Essen Bethelkerk,
30 oktober 2005
Hebr. 11,13 Zij allen zijn in geloof gestorven; wat hun
beloofd was zagen ze geen werkelijkheid worden, ze hebben slechts een glimp
ervan begroet, en ze zeiden van zichzelf dat ze op aarde leefden als
vreemdelingen en gasten.
Een berichtje uit de Volkskrant van gistermorgen:
Vladislan (31) is dood. De Bulgaarse jongen werd maandag gearresteerd tijdens
het winkelen in Utrecht. Hij had zijn paspoort niet op zak en werd opgesloten in
een Utrechtse cel. `Later is zijn paspoort afgegeven, maar ze hebben hem toch
naar het uitzetcentrum van Schiphol gebracht, terwijl hij hier mocht
verblijven', zegt zijn advocaat.
Vladislan woonde twee jaar in Nederland, hij huurde een woning met zijn vriendin
in Utrecht. Zij zou hem deze week kleding komen brengen. Zijn advocaat bezit
niet haar nummer, maar heeft het ministerie van Justitie erop gewezen dat haar
gegevens in het mobieltje van de Bulgaar moeten staan.
`Het gesprek was kort, Justitie deelde ons mee dat hij was overleden, dat was
alles.'
Ik word
door schaamte bevangen als ik lees hoe wij in Nederland met vreemdelingen
omgaan. ‘Dankbaar delen’ is het thema vandaag, maar dat blijkt in de praktijk
toch moeilijker dan dit simpele thema doet vermoeden.
Schaamte
over het grenshospitium waar elf medemensen - ‘illegalen’, Vladislan was zelfs geen illegaal - ,
gedetineerden werden ze in officiële communiqués genoemd - kansloos stierven. Mensen op
de vlucht voor vervolging, voor honger en geweld. Nee, de deuren mogen niet
centraal ontgrendeld worden, want stel je voor dat deze
displaced persons ontsnappen en iets van onze welvaart afknabbelen. We laten ze
gewoon stikken en lamenteren over het verval van normen en waarden.
Sinds de
19e eeuw van de brave burgerman is er het onuitroeibare misverstand
dat het er in het christelijk
geloof om gaat oppassende jongens en meisjes van ons te maken. ‘Jantje zag eens
pruimpjes hangen...’. En den aan de oude berijming van
En het
grote misverstand van de deugdzame burger is dat hij/zij op het pad der deugd
voor hij het weet in zelfgenoegzaamheid blijft steken en zichzelf tot maat van
alle dingen maakt. Het gaat in de Schriften dan ook niet allereerst of zelfs
tweeds om fatsoen en deugd. We hoorden in Hebreeën 11 dat het kernwoord
‘geloof’ is. Waarbij dat bezittelijk voornaamwoordje ‘zijn’ in de NBV het hinderlijk misverstand oproept dat het ‘geloof’ dan toch nog
iets is dat deze mensen hadden. Maar in de Schrift hebben wij niet het geloof,
het geloof heeft ons!
Het is mij
te sterk geworden, ik moest mij gewonnen geven. Ik kan niet anders meer dan
vertrouwen op de waarheid die ik niet kan zien, maar waarop ik mij toch met
heel mijn wezen richt. ‘Geloofsgetuigen’ noemen we de mensen die in Hebr 11
langs komen. Het is een wonderlijk stelletje, bepaald geen toonbeelden van
deugdzaamheid. Of we het nu hebben over Abraham, Jakob, Jozef of Rachab. Nee, de Thora
en de wijsheid willen ons de weg naar de stad van de belofte doen gaan.
Die stad
is ingekleurd in Psalm 87: het Jeruzalem waarheen de volken optrekken en de
vrede leren. Waar geen honger en geen dorst meer zijn. Een stad zonder muren.
Of, zoals in Openbaring staat, met 12 poorten. Van elke kant mogen ze komen. ‘Ze’ ? Wij! Want het
geloof maakt ons allemaal tot vreemdelingen en gasten. Eeuwenlang hebben we ons
als Europese christenen als bezitters beschouwd, met Rome als een soort hemels
Jeruzalem. Nu moeten de Europeanen zich realiseren dat haar dominantie in de
wereldkerk spoedig voorbij is. De religiewetenschapper Philip Jenkins zij
vrijdag op een congres in Nijmegen dat de wereldkerk in 2050 voor tachtig
procent niet-blank en niet-Westers zal zijn. Rome en Genčve worden musea van
een christendom dat veel te pretentieus was en zich
verschanst had in de instituties van de macht. In die Europese christelijke
cultuur werd op Joden en zigeuners neer gezien, want zij verstoorden de
vaste orde met hun beweeglijkheid. En dat terwijl het christendom ons bereikte
via de Ierse monniken die in hun coracle de zee op gingen, zonder riemen,
meegenomen door tij en stroom naar de plaats waar God hen brengen zou. ‘Het
gaat om de reis, niet om het aankomen’. Wie God wil leren kennen, moet op weg
gaan zoals eens Abraham.
Onze
gasten, medereisgenoten, vanmorgen hebben de naam ‘International’ in de naam
van hun kerk. Ze willen in de Laakkapel, samen met de gemeente daar, kerk voor
de buurt zijn en bruggen slaan. Wat hen bindt is niet een nationaliteit of
huidskleur, maar het is het geloof! International: daarin klinkt de
dankbaarheid dat we, waar we ook gaan, leven onder de koepel van Gods trouw. En
vandaag delen zij dat geloof en die dankbaarheid met ons. Wij van de Bethelkerk
willen de komende jaren daarin graag hun partners zijn: deelgenoten in de
vreugde van het geloof. En waar de Schrift ons allen ‘vreemdelingen en gasten’
noemt, laten we ons daar door hen graag extra bij bepalen. Want hoe zeer we ons
ook thuis voelen in Den Haag, die stad onder de duinen, het is nog niet de stad
van de grote vrede, het vaderland waarnaar we onderweg zijn.
Wat opvalt in Hebreeën 11 is die lange lijst van geloofsgetuigen. Aan een
klein groepje gelovigen dat twijfelt, dat het geloof dreigt te verliezen,
steekt de schrijver een hart onder de riem. ‘Geloof is een onrustig ding’, zei
Luther al. Je moet het steeds opnieuw ontvangen. Allereerst door de Stem, de
belofte die van de andere kant komt. Maar niet minder in die stoet van
vreemdelingen, de geschiedenis door, die het met die oproep gewaagd hebben.
Vrouwen en mannen, op weg zijn ze gegaan, zonder dat ze werkelijkheid zagen
worden wat hun beloofd was. Slechts een glimp ervan hebben ze begroet. Kortom,
wij verkeren in goed gezelschap als we ons afvragen: ‘Dat Koninkrijk van U,
komt er nog wat van?’ Maar het geheim van het leven schuilt niet in het
aankomen, het geheim is de reis zelf. Eenmaal gearriveerd kunnen mensen zich
alleen teleurgesteld afvragen: ‘Is this all there is?’
Want de
boodschap van de bijbel concentreert zich niet op mijn individuele geluk. Dat
het mij aan niets ontbreekt, dat ik kan kiezen uit tien merken shampoo of
tussen een koop-
of lease auto en een vrijstaand huis met tuin of een flat. Onze welvaart is, om
in het beeld van Spreuken 9 te blijven, vrucht van de lokroep van de dwaasheid. Op
gestolen water en geroofd brood is de Westerse samenleving gebouwd, niet op dankbaar delen en we dalen af naar de schimmen. Maar in het
huis van de wijsheid - en dat mag je een gemeenschap die bij elkaar komt om te
horen en te delen - beseffen we dat onze levensreis z’n
kwaliteit ontvangt door ontzag voor de Eeuwige. Verwondering
dat je bij je naam geroepen bent, dat je zusters en broeders hebt om vreugde en
verdriet te delen en samen de belofte vast te houden dat - ook al zie je er
soms maar een glimp van - de stad van de vrede niet ver weg kan zijn.
Dat alles
niet op grond van een roestvrije serie overtuigingen, maar door steeds opnieuw
gewekt vertrouwen dat ons zingend en dankbaar delend tot nieuwe uitdagingen
aanzet. ‘En hoe overleef je? Hoe kom je ooit aan? Je hebt geen bepakking, geen
tent en geen kleding, geen eten, geen drinken - hoe kun je bestaan?’, zingen we straks. Tot vreemdeling en (niet altijd welkome)
gast geworden, kun je onderweg niet zonder het bondgenootschap van al diegenen
die het waagstuk van delen en ontvangen zijn aangegaan.
Lezingen: Spreuken 9,1-18 en Hebreeën 11,1-19