naar preek 4 december 2005
Terug naar homepage WIE PLEIT VOOR JOU

WIE PLEIT VOOR JOU?

 

 

Bethel, 13 november 2005                                                             ds. Rob van Essen

 

Matteüs 25,45 Alles wat jullie voor een van deze onaanzienlijken niet gedaan hebben….

 

Buitenkerkelijke mensen die horen wat voor werk ik doe, vragen nog wel eens: ‘Bent u zo’n hel en verdoemenis dominee?’ En we moeten maar eerlijk toegeven dat er heel wat angst gezaaid is in naam van de God en Vader van Jezus Christus. Ik kom het nog wel tegen, mensen die aan het eind van hun leven met de brandende vraag zitten: behoor ik straks tot de schapen of de bokken?

Boven de ingang van de kathedraal van Autun werd in de 18de eeuw een afbeelding van het laatste oordeel weggepleisterd. Het was op het hoogtepunt van de “Verlichting” - de rationele mens geloofde niet meer in hemel of hel. ‘De hel, dat zijn de anderen’, zei Sartre. En het is waar, wij mensen kunnen het op aarde voor elkaar tot een hel maken. Maar het valt toch niet te ontkennen dat er in de Schrift gesproken wordt van een crisis (oordeel) waar mensen doorheen moeten.

 

Laat mij om te beginnen zeggen dat Jezus’ onderricht over de zogenaamde ‘laatste dingen niet betekent dat Hij heel het leven toespitst op een ‘eindexamen’. Stel je voor dat je, als een examenkandidaat voortdurend in de stress moet leven: ‘Wordt ik toegelaten of niet?’ Het zou toch de vreugde over het leven vergallen.

In Jezus’ gelijkenissen - en daarbij staat Hij in de traditie van de profeten - gaat het om de komst van het Rijk. De spits van de verkondiging ligt altijd in de betekenis ervan voor ons hier en nu! In Matteüs 24 vertelt Hij over een dienstknecht die verantwoordelijkheid gekregen heeft voor het welzijn van zijn collega’s. ‘Gelukkig de dienaar die daarmee bezig is als zijn heer komt’ (vs. 46). Die over de wijze en de dwaze meisjes laat juist zien dat we moeten waken en praktisch zijn zolang het feest er nog niet is. Je hebt de olie niet op het feest nodig (dan is er feestverlichting), maar in het heden! En in de gelijkenis van de talent hoorden we van een man die al zijn bezit aan zijn dienaren toevertrouwde om dan te vertrekken. En dan gaat het erom wat ze, in afwachting van de komst van de Heer, met de hun toevertrouwde talent doen.

 

Het gaat er in de beeldtaal van de gelijkenissen onmiskenbaar om dat er verantwoording af moet worden gelegd. Niet alleen de slaven die in dienst van de Heer staan, ook de volken. ‘Allen moeten wij voor de rechterstoel van Christus openbaar worden...’

Matteüs gebruikt het beeld van de herder, dat we ook in Ezechiël hoorden. De Mensenzoon, die op de koningstroon plaats neemt, is de herder! Herderschap (David!) is geen toeristische attractie, maar een zaak van ‘to be or not to be’.  Het gaat om het welzijn - of niet-zijn - van de schapen! Hun toekomst moet veilig gesteld worden door de herder.

De herder voor wie de volken ‘verzameld’ worden is de ‘Mensenzoon’! Het is de ‘Mensenzoon’ uit het visioen van Daniël 7. Midden in de benauwdheid voor Israël een troostend vergezicht: de beestachtigheid zal het niet winnen. De ware menselijkheid zal geopenbaard worden op aarde!

In deze ‘Mensenzoon’ heeft de gemeente Jezus herkend.

 

 

Het oordeel is deze ‘koninklijke’ mens in handen gegeven. Hij die is als wij. Die weet waarover Hij het heeft als Hij spreekt over naakten, gevangenen en vervolgden. Hij is de goede Herder die zijn leven heeft ingezet voor de schapen. Hij heeft de herders met woorden gegeseld die - zoals Ezechiël dat zo beeldend zegt - ten koste van de kudde leefden. Het was de tekst uit Ezechiël die Jan de Liefde (Réveil) gebruikte tegen de kerk van zijn dagen. Hij stichtte in Amsterdam “Tot Heil des Volks” omdat hij het niet kon aanzien hoe mensen in kelderwoninkjes van honger en tering stierven.

 

Laten we elkaar goed begrijpen: het Evangelie is goed nieuws en heeft dus niets met bangmakerij van doen. Vertrouwen en angst sluiten elkaar uit. De vraag in die eerste gemeente was hoe het nu met de volken zat: met hen die geen dienstknechten van God zijn. In Matteüs 25 horen we dat hen dezelfde vraag gesteld wordt als ons: Geven jullie de liefde een kans?

‘Liefde’ is hier geen kwestie van algemene filantropie. De Mensenzoon vraagt of we ruimte voor Hem - en al degenen met wie Hij zich vereenzelvigt - hebben gemaakt. Niet of wij hoge en verheven gedachten over God hebben doet ons ingaan, maar of wij plaats voor Hem hebben gemaakt in ons leven. De mensengod die incognito tot ons komt, om ons te bevrijden uit onze heilloze verwarring.

De volkeren aan zijn rechterhand behouden worden gered dankzij de Mensenzoon. Hij spreekt hen vrij. Zelf waren ze zich niet eens bewust van hun ‘werken van barmhartigheid’. Als ons leven in de crisis komt, valt alle franje weg. ‘Had ik maar...’. En dan is daar de Mensenzoon die de bezwaarden vrij spreekt. Hij is het komen opnemen voor de zwakken en kleinen en ‘heeft zijn Rijk voor hen bereid van de grondlegging der wereld af’. Wie Mij een plaats gaf - zelfs zonder het te weten - die laat Ik niet vallen!

Aan het slot van de gelijkenis is er het oordeel voor de bokken aan Zijn linkerhand, die de menselijkheid genegeerd en vertrapt hebben. Er is sprake van ‘eeuwige bestraffing’.

Zou dat niet zoiets kunnen betekenen dat er niemand is die het voor je opneemt als je bij de puinhoop van je leven staat. Geen vluchteling die je bezocht. Geen dakloze die je herbergde. Geen zieke die je bezocht. O ja, je maakte je druk over de kerk en haar organisatie, stond vooraan in het maatschappelijk leven. God en Jezus hadden keurig een plekje in dat geheel, maar je was bikkelhard voor jezelf en voor anderen. Tijd voor die mislukte zoon heb je niet. En die sollicitant met een vlekje maakt geen kans in je bedrijf. Natuurlijk ben je geen onmens. Uiteraard schrijft je af en toe een giro uit voor zielige mensen en van je belasting wordt ontwikkelingshulp betaald.

Een leven zonder liefde. Om met wijlen Fons Jansen te spreken: dan is de vraag niet of er leven is na de dood. Is er ook leven vóór de dood?

 

In de crisis van ons bestaan kunnen we niets ter zelfrechtvaardiging aan voeren. Wie weet of hij wel ‘goed’ geloofd heeft en of zijn ‘goede’ bedoelingen niet tegendraads uitpakten. Heel opmerkelijk is dat degenen aan de rechterhand van de Mensenzoon zich niet eens herinneren wat ze deden. ‘Wanneer hebben wij u....’. Ze hebben niet geleefd om ervoor beloond te worden. Omdat ze omzagen naar de minsten - in wie Jezus zelf toegang tot hun leven vroeg - maakten ze plaats voor de liefde. Hij pleit voor hen, aan wie ze liefde schonken. Is dat niet de redding van de wereld, dat mijn broeder/zuster het voor mij opneemt?  Dat geldt voor Israël en de Kerk en voor alle volkeren. God zegende Abraham opdat zijn zegen de volken zou bereiken. Hij geeft het laatste woord aan de Mensenzoon, die niet ophoudt voor ons te pleiten. Dat is Zijn glorie! En in het heden krijgt ons leven glans, deelt het in de glorie van de toekomst, als wij voor elkaar opkomen. Dan mogen we zeggen: dankzij die anderen – nu al hemelse vreugde.                                 

                                                                                     

Lezingen: Ezechiël 34:11-17 en Matteüs 25:31-46

Geboren op 13 november 2005: Lizzy Norah Ivy van Essen, dochter van Maarten en Marieke.

Kleindochter van Rob en Betsie (Lizzy) van Essen-Zondag