WIE PLEIT VOOR JOU?
Bethel, 13
november 2005 ds.
Rob van Essen
Matteüs 25,45 Alles wat jullie voor een van deze
onaanzienlijken niet gedaan hebben….
Buitenkerkelijke
mensen die horen wat voor werk ik doe, vragen nog wel eens: ‘Bent u zo’n hel en verdoemenis dominee?’ En we moeten maar eerlijk
toegeven dat er heel wat angst gezaaid is in naam van de God en Vader van Jezus
Christus. Ik kom het nog wel tegen, mensen die aan het
eind van hun leven met de brandende vraag zitten: behoor ik straks tot de
schapen of de bokken?
Boven de
ingang van de kathedraal van Autun werd in de 18de eeuw een afbeelding van het
laatste oordeel weggepleisterd. Het was op het hoogtepunt van de “Verlichting”
- de rationele mens geloofde niet meer in hemel of hel. ‘De hel, dat zijn de
anderen’, zei Sartre. En het is waar, wij mensen kunnen het
op aarde voor elkaar tot een hel maken. Maar het valt toch niet te ontkennen
dat er in de Schrift gesproken wordt van een crisis (oordeel) waar mensen
doorheen moeten.
Laat mij
om te beginnen zeggen dat Jezus’ onderricht over de zogenaamde ‘laatste dingen’ niet betekent dat Hij heel het leven toespitst op een
‘eindexamen’. Stel je voor dat je, als een examenkandidaat voortdurend in de
stress moet leven: ‘Wordt ik toegelaten of niet?’ Het zou toch de vreugde over
het leven vergallen.
In Jezus’
gelijkenissen - en daarbij staat Hij in de traditie van de profeten - gaat het
om de komst van het Rijk. De spits van de verkondiging ligt altijd in de
betekenis ervan voor ons hier en nu! In Matteüs 24 vertelt Hij over een dienstknecht die verantwoordelijkheid gekregen heeft voor het
welzijn van zijn collega’s. ‘Gelukkig de dienaar die daarmee bezig is als zijn
heer komt’ (vs. 46). Die over de wijze en de dwaze meisjes laat juist zien dat
we moeten waken en praktisch zijn zolang het feest er nog niet is. Je hebt de
olie niet op het feest nodig (dan is er feestverlichting), maar in het heden!
En in de gelijkenis van de talent hoorden we van een
man die al zijn bezit aan zijn dienaren toevertrouwde om dan te vertrekken. En
dan gaat het erom wat ze, in afwachting van de komst van de Heer, met de hun
toevertrouwde talent doen.
Het gaat
er in de beeldtaal van de gelijkenissen onmiskenbaar om dat er verantwoording
af moet worden gelegd. Niet alleen de slaven die in dienst van de Heer staan,
ook de volken. ‘Allen moeten wij voor de rechterstoel van Christus openbaar
worden...’
Matteüs
gebruikt het beeld van de herder, dat we ook in Ezechiël hoorden. De
Mensenzoon, die op de koningstroon plaats neemt, is de herder! Herderschap
(David!) is geen toeristische attractie, maar een zaak van ‘to be or not to be’. Het gaat om het
welzijn - of niet-zijn - van de schapen! Hun toekomst moet veilig gesteld
worden door de herder.
De herder
voor wie de volken ‘verzameld’ worden is de ‘Mensenzoon’! Het is de
‘Mensenzoon’ uit het visioen van Daniël 7. Midden in de benauwdheid voor Israël
een troostend vergezicht: de beestachtigheid zal het niet winnen. De ware
menselijkheid zal geopenbaard worden op aarde!
In deze
‘Mensenzoon’ heeft de gemeente Jezus herkend.
Het
oordeel is deze ‘koninklijke’ mens in handen gegeven. Hij die is als wij. Die
weet waarover Hij het heeft als Hij spreekt over naakten, gevangenen en
vervolgden. Hij is de goede Herder die zijn leven heeft ingezet voor de
schapen. Hij heeft de herders met woorden gegeseld die - zoals Ezechiël dat zo
beeldend zegt - ten koste van de kudde leefden. Het was de tekst uit Ezechiël
die Jan de Liefde (Réveil) gebruikte tegen de kerk van zijn dagen. Hij stichtte
in Amsterdam “Tot Heil des Volks” omdat hij het niet kon aanzien hoe mensen in
kelderwoninkjes van honger en tering stierven.
Laten we
elkaar goed begrijpen: het Evangelie is goed nieuws en heeft dus niets met bangmakerij
van doen. Vertrouwen en angst sluiten elkaar uit. De vraag in die eerste
gemeente was hoe het nu met de volken
zat: met hen die geen dienstknechten van God zijn. In Matteüs
25 horen we dat hen dezelfde vraag gesteld wordt als ons: Geven jullie de
liefde een kans?
‘Liefde’
is hier geen kwestie van algemene filantropie. De Mensenzoon vraagt of we
ruimte voor Hem - en al degenen met wie Hij zich vereenzelvigt - hebben
gemaakt. Niet of wij hoge en verheven gedachten over God hebben doet ons ingaan,
maar of wij plaats voor Hem hebben gemaakt in ons leven. De mensengod die
incognito tot ons komt, om ons te bevrijden uit onze heilloze verwarring.
De
volkeren aan zijn rechterhand behouden worden gered dankzij de Mensenzoon. Hij
spreekt hen vrij. Zelf waren ze zich niet eens bewust van hun ‘werken van
barmhartigheid’. Als ons leven in de crisis komt, valt alle franje weg. ‘Had ik
maar...’. En dan is daar de Mensenzoon die de bezwaarden vrij spreekt. Hij is
het komen opnemen voor de zwakken en kleinen en ‘heeft zijn Rijk voor hen bereid
van de grondlegging der wereld af’. Wie Mij een plaats gaf - zelfs zonder het
te weten - die laat Ik niet vallen!
Aan het
slot van de gelijkenis is er het oordeel voor de bokken aan Zijn linkerhand, die de menselijkheid genegeerd en vertrapt hebben. Er is
sprake van ‘eeuwige bestraffing’.
Zou dat
niet zoiets kunnen betekenen dat er niemand
is die het voor je opneemt als je bij de puinhoop van je leven staat. Geen
vluchteling die je bezocht. Geen dakloze die je herbergde. Geen zieke die je
bezocht. O ja, je maakte je druk over de kerk en haar organisatie, stond
vooraan in het maatschappelijk leven. God en Jezus
hadden keurig een plekje in dat geheel, maar je was bikkelhard
voor jezelf en voor anderen. Tijd voor die mislukte zoon heb je niet. En die
sollicitant met een vlekje maakt geen kans in je bedrijf. Natuurlijk ben je
geen onmens. Uiteraard schrijft je af en toe een giro uit
voor zielige mensen en van je belasting wordt ontwikkelingshulp betaald.
Een leven
zonder liefde. Om met wijlen Fons Jansen te spreken:
dan is de vraag niet of er leven is na de dood. Is er ook leven vóór de dood?
In de
crisis van ons bestaan kunnen we niets ter zelfrechtvaardiging aan voeren. Wie
weet of hij wel ‘goed’ geloofd heeft en of zijn ‘goede’ bedoelingen niet
tegendraads uitpakten. Heel opmerkelijk is dat degenen aan de rechterhand van
de Mensenzoon zich niet eens herinneren wat ze deden. ‘Wanneer hebben wij u....’. Ze hebben niet geleefd om ervoor beloond te worden.
Omdat ze omzagen naar de minsten - in wie Jezus zelf toegang tot hun leven
vroeg - maakten ze plaats voor de liefde. Hij pleit voor hen, aan wie ze liefde
schonken. Is dat niet de redding van de wereld, dat mijn broeder/zuster het
voor mij opneemt? Dat geldt voor Israël
en de Kerk en voor alle volkeren. God zegende Abraham opdat zijn zegen de
volken zou bereiken. Hij geeft het laatste woord aan de Mensenzoon, die niet ophoudt voor ons te pleiten. Dat is Zijn glorie! En
in het heden krijgt ons leven glans, deelt het in de glorie van de toekomst,
als wij voor elkaar opkomen. Dan mogen we zeggen: dankzij die anderen – nu al
hemelse vreugde.
Lezingen: Ezechiël 34:11-17 en Matteüs 25:31-46
Geboren op 13
november 2005: Lizzy Norah Ivy van Essen, dochter van Maarten en Marieke.
Kleindochter
van Rob en Betsie (Lizzy)
van Essen-Zondag